dinsdag 28 maart 2023

En Nederland was groot


 

 

Als het niet zo pathetisch zou klinken, dan had het uit me moeten gulpen dat de dood van Wim de Bie ook een cultureel repertoire afsluit. Hoeveel generaties zullen er opgegroeid zijn met de sketches en platen die hij samen met Kees van Kooten maakte? En daaruit op meer en minder gelegen momenten vrijelijk citeerden, en zo gelegenheidscoalities schiepen (en tijdelijke uitsluitingen voor wie de allusies niet onderkenden)?

In Jos Joostens Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu stuit ik op een hoofdstukje over Hanna Bervoets. Het heet ‘Kijken kijken en de rest erbij denken’, en die titel valt te verbinden met een betoog over Bervoets Boekenweekgeschenk Wat wij zagen – maar allereerst hoor ik Van Kooten als Klisjeemannetje iets adviseren over goede seks. Als antwoord onthult De Bie in dezelfde hoedanigheid dan dat zijn nachtkastje gemaakt is ‘van palissander’, een detail dat ik ooit verwerkte in een hermetisch-autistische dichtbundel.

De sketch als geheel, uit 1977, is niet alleen na te beluisteren op plaat en op YouTube, maar blijkt in 1992 helemaal uitgeschreven door een vaktijdschrift, voor een herfstnummer over ‘de Nederlandse taal der liefde’.

Idioot vind ik pas veel later te hebben beseft dat Van Kooten en De Bie ook een cultureel referentiekader hadden. Een reden kan zijn dat ik tot de generatie na de babyboomers hoorde en zo halverwege instapte. Daarna moest ik kennelijk een zekere leeftijd bereiken en bovendien kennisnemen van hun oudere teksten.

Zo telde ik pas zeven jaartjes toen de heren met een Nederlandse versie kwamen van Gilbert O’Sullivans ‘Alone again’. Nu verdooft muziek sowieso veel en zal de melodie ongetwijfeld door mijn ouderlijk huis hebben gezweefd maar ik zal officieel al volwassen zijn geweest toen me duidelijk werd dat deze bewerking in 1972 zelf onversneden jeugdsentiment wasemde:

 

En Nederland herrees
Onder Drees
Fanny Blankers Koen
Die won vier maal goud in Londen
Als je jokte was dat zonde
De legpuzzel was klaar
In dat derde vredesjaar
Toen was geluk
Heel gewoon

 

Een schooltas bleek het eerste teken
Dat de zaak al was bekeken
Voor zover
Je zonder plichtsbesef
Je leven leed
Je leven leed

 

Buiten huilt de wind om 't huis
Maar binnen stond de kolenkit paraat
En de stoep waarop geknikkerd werd
Was het belangrijkste stukje straat
En Nederland was groot
En niemand ging nog dood
En gezelligheid kende nauwelijk
s tijd
Bij waxinelichtjes van Verkade

 

Het is die wereld, met een eigen taal en normen, waarvan de zogeheten blinde vlekken nu betwist worden. Daarbij was De Bie evengoed, of hij wilde of niet, een witte heteroseksuele cisgender valide – maar niet theoretisch geschoolde! – man.

Net als ik, die pas geheel bij hoofd en zinnen dacht ik te zijn ten tijde van Op Hun Pik Getrapt (1980). Dit is De Vierde Langspeelplaat Van Het Simplisties Verbond. Maar mijn zekerheid bleek een illusie voor de vijftienjarige die ik toen was, ditmaal zowel in tekst als muziek.

Cor van der Laaks irritatie over het uittellen van briefgeld door beambten in termen van ‘en dat is vijf’, merkwaardig actueel nu er alom beklag wordt gedaan over de sluiting van postagentschappen, stond al in bundel Sonatines door het open raam van K. Schippers die zelfs vóór de oorlog was geboren. Het liedje ‘Papa Rookt Niet Meer’ dreef volgens mij de spot met ‘Pappie ik zie tranen in uw ogen’ (1978) door Arno en Gradje, maar het ging aan me voorbij dat Van Kooten en De Bie amechtig hintten naar ‘De Zuiderzeeballade’ (1959), uit hun jeugd, een liedje dat ook al nostalgisch is.

dinsdag 21 maart 2023

Thuisverpleging


 

 

Hoe is het mogelijk dat twee landelijk opererende uitgeverijen binnen een halfjaar boeken brengen onder dezelfde titel? Het blijkt mogelijk, vader. In oktober 2021 publiceerde Chris Keulemans Gastvrijheid, in maart 2022 publiceerde Peter Venmans Gastvrijheid. Welkom in de wereld van selling points?

Bevreemdend is verder de explicietheid van de titel, toch vallend onder de noemer literatuur waar het suggestieve detail op de troon zou zitten. Honderdtachtig graden anders stelde hoofdstedelijk hoogleraar Sarah Bracke zich onlangs op. Ze schreef uitgebreid over genderovertuigingen en wetenschap, zonder een letter te spenderen aan de aanleiding – de zaak van Laurens Buijs tegen de plaatselijke universiteit. Is dit ongenoemd laten een proeve van discretie of van macht?

Literair gezien deed Bracke aan intertextualiteit, een fenomeen dat niet-ingewijde lezers ontgaat. Ook is gastvrijheid een zo universeel thema, dat het eerder verbaast dat er niet veel meer boeken deze titel dragen en tegelijk verschillen. Zoals Keulemans en Venmans, en zoals matten aan de deur die hun opschrift welkom in diverse lettertypes en -groottes aan een bezoeker presenteren.

Hoe universeel gastvrijheid is, bewijst helaas ook de zoveelste kwestie over grensoverschrijdend gedrag. Het schema is kennelijk dat er in werkkringen een harde kern nieuwkomers op verregaande inkapseling trakteert. Ditmaal was het sportjournaliste Marijn de Vries die daartegen protesteerde. Ze liet daarbij, net zoals Bracke, concrete personen ongenoemd (wat leidde tot speculatie). Tegen het systeem kantte ze zich wel op een persoonlijker toon dan de hoogleraar. Een dergelijk verschil ontwaar ik evengoed tussen Keulemans en Venmans.

Peter Venmans (Oostende 1963), een van de meest onderschatte essayisten uit ons taalgebied, gidst lezers op een niet anders dan hoffelijk te noemen wijze door zijn betoog dat literatuur met filosofie combineert. Zijn toon is kalm en biedt zo alle ruimte aan redenaties, waarbij lezers vervolgens zowel naar zichzelf kunnen kijken als naar de wereld. Dát is voor mij kritiek, en zit in het woord besloten – krinein betekent in het Grieks niet alleen oordelen maar bovenal onderscheiden.

Simultaan voert de auteur zijn hoffelijkheid zo ver door dat, althans bij mij, de indruk rijst dat hij zijn boek desnoods cadeau doet wanneer een lezer er een interessante gedachte in zou kunnen volgen. Zo nadert Venmans de fameuze Gutmensch die door onkritische kenners met hoon wordt overladen. Het grappige dunkt me dan dat dit essayistisch werk te ongeprofileerd is voor zulk geweld.

Hoogtepunt vind ik een hoofdstuk waarin Venmans de geschiedenis van het woord ‘gastvrijheid’ schetst, vergelijkt met ‘gastvriendschap’ (regulier in het Duits), in factoren ontbindt en zo zelfs ‘spuitgast’ kan vermelden voordat hij kan inpikken op corona. Virussen tasten niet alleen aan maar veranderen zelf, een dynamiek die Venmans evengoed tussen ontvanger en bezoeker ziet voltrekken.

dinsdag 14 maart 2023

Doorschakelend

  

Hoe zat het ook alweer met een vos? Verliest hij eerst zijn haren en daarna zijn streken? Een debatje of een geshortlist boek wel tot het prijsbedoelde genre behoort, liet me menen dat de bekroning van juist die tekst een hamerstuk kan zijn. Waarvoor zou men anders schrijven? Hoogvliegen mag een door velen nagestreefde kunst zijn, ergens tussen zweven behelst een even grote glansparade.

Met dat laatste woord sprak ik even voetbal-Duits, om me in de baan te gooien van het wel erg vaak misbruikte werkwoord ‘schuren’. Dat doen echte schrijvers met genres, geloof ik. Kafkaiaans is niet alleen een spreekwoordelijke toestand maar ook een literair vormgegeven wereld op zich.

Onbedoeld heb ik zelf eens verwarring gesticht met een boek waarvan gaande het schrijven bleek dat alleen hybriditeit het een authentieke indruk kon geven. Vervolgens werd het voor een prozaprijs uitgesloten wegens essayistisch en voor een essayprijs uitgesloten wegens prozaïstisch. Onkenbaar, lenig, metamorf: als het moet ben ik het gratis en van nature.

Min of meer bij toeval ben ik een tijdje dichter geweest, geweldig gewoon, maar de core business lag waarschijnlijk elders. Ik reserveerde er het termpje ‘opstel’ voor, die me dierbaar was. Het gold op de lagere school voor iets wat rond een zogeheten thema fantasie mocht tonen en op de universiteit bleek dat de professor zijn vroege stukken meer dan eens had gebundeld onder die genrenaam.

Toen hoorde ik pas dat het opstel, mijn lijfdinges, een oubollige reputatie had, wat me een pluim leek. Maar die wordt door de buitenwereld gegeven en uiteindelijk zijn mijn teksten in de plooi van het ‘essay’ gevallen. Een niche? Volgens de theorie horen beide termen bij Gebruiksliteratuur en niet-fictionele genres. Dat zuig ik niet eens uit mijn duim.

Gelukkig ligt de tijd achter me waarin ik me afvroeg of ik helemaal goed had voorgesorteerd. Maar bij anderen doemt die kwestie nog altijd op als ik hen lees. Onlangs zelfs, bij twee romans die een witte man ten tonele voeren op een vakantie-eiland waar vluchtelingen zijn gedumpt.

vrijdag 3 maart 2023

Uitgestrekt lag ik

 

 

 

Quizvraagje: noem een schrijver wiens achternaam in het dagelijks taalgebruik is opgenomen. Het gaat dan om een gesteldheid waarvoor ik geen welomschreven dinges heb en dat me hooguit een secundaire emotie laat benoemen: ‘kafkaiaans’.

Het recentst overkwam het me bij een opmerking die Saskia De Coster plaatste nadat ze een maand achter glas had doorgebracht in een Antwerps Museum: ‘Het viel me heel erg mee om zonder sociale media te leven.’ Ik had al mijn schouders opgehaald toen daaronder, vermoedelijk in de hartstreek, een besef zich nestelde dat ze naar een wereld verwees waarin onder anderen ik permanent verblijf.

In een selectie uit nagelaten werk van Kafka, In het labyrint (2022), vertaald en uitgeleid door Ard Posthuma, staat een verhaaltje dat die gesteldheid toont:

 

‘Ik heb altijd al een verdenking tegen mezelf gekoesterd. Maar het overviel me slechts af en toe, bij vlagen, met lange onderbrekingen, lang genoeg om het weer te vergeten. Het waren bovendien kleinigheden die vast en zeker ook bij anderen voorkomen en daar niets ernstigs te betekenen hebben, bijvoorbeeld de verbazing over je eigen gezicht in de spiegel of over het spiegelbeeld van je achterhoofd of ook over je hele gedaante als je op straat plotseling langs een spiegel komt.’

 

In de tweede zin treffen drie varianten op iets wat evengoed in één woord (‘soms’) valt te vatten, maar die cruciale taalnuances lijken voor voorbereidselen op het niets. Geruststellend op zichzelf inpraten is een volgend stadium. Blijkbaar ontstond de sensatie dat men op reis is, met als metgezel de blik van de ander. En omdat de auteur onverklaarbaar actueel blijft, knaagt het slot dat klein bier is vergeleken met de huidige camerabewakingsmaatschappij.

 

Gems

In het labyrint is voor een luilak als ik een snoepwinkel – deze zin zou ik moeten herzien, want ik snoep al jaren amper. Vanwege de kort- en onvoltooidheid der onderdelen geeft bladeren altijd een resultaat. Dat hangt allicht samen met de snobistiek rond een staat van onafheid die goedkoop onrendabel kan heten, maar het geeft hoe dan ook een verbijsterende indruk van wat literatuur vermag.

Meer, korter, meer! In het labyrint liet me prompt verdwalen in het fragment ‘De jager Gracchus. Een vraaggesprek’. De titel deed me denken aan iets, maar wat? Dus las ik vier, abrupt afgebroken bladzijden, met stof voor een avondvullend toneelstuk, waarbij de titelheld ergens in het zuiden wordt geïnterviewd door een ik die ’s ochtends over een loopplank op zijn bark is gestapt.

Dat woord bark is correcter dan schip, zegt de jager. Hij kan het weten sinds hij vijftienhonderd jaar geleden – nogal een reis! – scheepvaarder is geworden. Op een bark dus, waarvan hij de patroon genoemde baas, een Hamburger, niet begrijpt. Talenkennis speelt hier geen rol; Gracchus beweert in de loop der eeuwen er zoveel te hebben geleerd dat hij kan tolken met voorouders.

Afgelopen ochtend, toen de interviewer aan boord kwam, blijkt de patroon gestorven. Maar daarover gaan de vragen niet. Steeds wordt het gesprek teruggeleid naar duidelijkheid over Gracchus zelf. Die beklaagt zijn gespreksgenoot, alsof bekende oude verhalen iets om het lijf hebben. Hem zijn ze te schools. Maar de interviewer volhardt, met als doel de scheepsvaarder eindelijk in contact te brengen met de wereld.

Een verrassende diagnose voor zo’n gerijpt iemand. Maar Gracchus volhardt en weigert opheldering over zichzelf te geven. De interviewer moet de geschiedschrijvers maar raadplegen. Gracchus’ eigen overvolle brein kan dat allemaal niet onthouden. Ja, dat hij afkomstig is uit het Zwarte Woud. Maar dat kent de interviewer weer niet.

Dan vertelt Gracchus alsnog dat hij tot zijn vijfentwintigste gejaagd heeft en toen, in achtervolging op een gems, een dodelijke val maakte. Daarna werd hij op een schip geladen. Dat kan bijna niet de bark van het heden zijn, anders viel dat woord wel. Maar definitief uitsluitsel is er niet. Omdat al die tijd dus een overledene heeft gesproken en omdat het fragment afbreekt: ‘alles was in orde, uitgestrekt lag ik in het schip’. De clou vooruitgeschoven?

vrijdag 24 februari 2023

Uit de werkplaats (7)

 

 

1.

In de prachtige middenstandsdocumentaire Zolang we nog kunnen verklaart de gepensioneerde moeder van regisseur Philippe Niclaes haar resolute besluit om Engels te gaan leren. Ze heeft daar als weduwe meer redenen voor, maar eentje stemt tot nadenken: dan hoeft ze op de televisie eindelijk geen ondertitels meer te lezen, een vermoeidheid die ze op Waalse zenders evenmin ondervindt.

Ze beheerst het Frans dus vanzelfsprekend (en was, voordat ze in de winkel voor huishoudartikelen kwam te staan, opgeleid tot verpleegster)!

Tijdens een wandeling aan de rand van de stad zien we aan een uitvalsweg zo’n ontroerend lelijk tot kapperswinkel omgebouwd huis, die een naam draagt in de taal die de moeder leert, inclusief een verklarend onderschrift op de etalage: ‘Take The Moment’. Ja, voor die zogeheten opportuniteit of troef of ander neoliberaals is het, zoals men dat hier in de streek zegt, de moment.

 

2.

In Auke Hulsts roman De Mitsukoshi Troostbaby Company krijgt de ik-figuur klassenonderwijs. De moeder van zijn vriendin Caitlin ziet wat voor een fles wijn hij voor strakjes bij zich heeft: ‘Ter vervanging werd een Château Margaux aangerukt, wat tegelijk aardig was en ongelooflijk bot.’

Waarom brengt de hoofdzin me in de war? Ik zou schrijven: ‘Ter vervanging liet ze een Château Margaux aanrukken’. Maar wanneer ik de door Hulst gebruikte passieve vorm ingeef op Google, floepen er vele treffers op. Vervolgens corrigeert mijn papieren Van Dale dat ‘aanrukken’ in deze betekenis van laten brengen onovergankelijk is.

In mijn variant is de Franse wijn het lijdend voorwerp, dus zou dit evengoed onderwerp kunnen zijn van een passieve zin. De consequentie daarvan klinkt me pas echt vreemd in de oren, want de handelende instantie kan niet naturel met ‘door’ worden weergegeven: ‘Ter vervanging werd een Château Margaux door haar aangerukt.

Onvermeld wordt de moeder er nog machtiger van. Ben ik getuige van een taalverandering of neem ik de rol op van boekhouder, een onbekend vak dat slecht bekendstaat?

 

3.

Ik lanceerde een kilometerslange oekaze over taalvaardigheid. Ik zou willen dat goede bedoelingen van wat ik de inclusie-industrie noem geen logisch gevolg krijgen – kiezers mogen zich niet in het nauw gedwongen voelen en regeringen aanstellen met N-VA/Vlaams Belang, resp. VVD/FvD/PVV.

Zelf heb ik geen bijzondere affiniteit met standaardtaal, ben als emigrant veeleer het noorden kwijt. Ik ken wel het verschil tussen spreektaal en schrijftaal, dat soms aantrekkelijke en soms misplaatste sprongetjes in registers teweegbrengt. Tegen Engels en meertaligheid heb ik geen bezwaar. Zolang je alles maar correct en bewust spelt, wat in onderwijs dat gelijke kansen wil geven te prefereren is boven fouten die, neoliberaal en arrogant, ‘creatief’ worden genoemd. En daar stuurt, uitgerekend om gelijkheid te scheppen, de inclusie-industrie op aan.

Mijn pleidooi wilde ook aandacht op de eigen taalkwaliteit richten in plaats van pastoraal aanreik-en-empathie-gepraat om de ander. Daags erna was op dezelfde plek van de Taalunie een competentie-uitbraak, dankzij een advies dat was ‘neergelegd’. Een volgende generatie beter?

vrijdag 17 februari 2023

Zelfstigmatisering

 


 

 

Beledigende broccoli is een aantrekkelijke titel. Licht, raadselachtig, ponerend en gedragen door een alliteratie. Auteur Tim ’S Jongers, inmiddels directeur van de Wiardi Beckman Stichting, hamert in dit boek op ervaringskennis in plaats van begrotelijke bureaukunde. En met succes. De derde druk die ik las, is ‘aangevuld met nieuwe columns uit de Volkskrant en een essay uit Vrij Nederland‘. Dit verraadt zowel iets over de bontheid van het geheel als over het risico van overlapping.

Dat dit risico reëel is, bewijst de uitleg van de titel al – die ik tot driemaal toe aantrof. Het gaat hier om het goedbedoelende menstype uit de inclusie-industrie dat kansarme kinderen op school het eten van broccoli aanraadt omdat die groente zo gezond is, terwijl ze dat zelf best weten maar wegens geldgebrek niet hebben kunnen ontbijten. Driemaal is wellicht wat veel, maar blijkbaar niet genoeg voor wie van een gezaghebbende kok heeft gehoord dat ‘vrijwel alle kinderen’ broccoli heel lekker vinden.

Evengoed verraadt ’S Jongers met de anekdote zijn publieksgerichte stijl. Het langste stuk uit deze bundel is een lezing, waarin hij zijn toehoorders veelvuldig aanspreekt. Hoe dat uitpakt, liet het programma Tegenlicht zien in een urgente uitzending over kloofdichters. Dit zijn buitenartistieke individuen die een eind proberen te maken aan schandalige verschillen die niet eens worden erkend. En zo zagen kijkers hoe ’S Jongers speelde met zijn beschaafde publiek, ook door het confronterende vragen te stellen.

Wie daar een show in proeft, heeft volgens mij deels gelijk. De tekstverantwoording van Beledigende broccoli meldt de oorsprong van de lezing. ’S Jongers publiceert hier een ‘uitgeschreven versie’, die dus mondeling is uitgeprobeerd en misschien zelfs toen opgestegen kritiek heeft verwerkt. Ook is hij open over zijn eigen, bewogen verleden voordat hij wetenschapper werd. Maar een egotrip geeft ’S Jongers niet, omdat het boek afsluit met een interview dat veel meer persoonlijke details prijsgeeft. Ook specificeert hij pas elders in een column het uurtarief (‘maar dan wel sociaal’) van ‘freelance bestuurders, managers en preventieprofeten’ uit deze industrie.

 

Doorvoelen

Zo’n afzetten tegen een soort professionele elite zal de reden zijn waarom de voorflap het oordeel ‘Verfrissend’ van Geen Stijl meent te moeten overnemen. Dit doet echter niet helemaal recht aan de breedte van ’S Jongers offensief. Al was het omdat hij voor bestaande diagnoses van de wereld erg vaak het, in elk geval voor Noord-Nederland, interessantigere etiket ‘problematisch’ reserveert. Aan de andere kant snijdt het vlijmscherp dat hij rept van zijn ‘voorrecht als ex-precaire’ en dus juist niet het (hier zelfs effectbelust allitererende) woord ‘privilege’ in de mond neemt.

Dat woord zou ook misplaatst zijn omdat het uit een jargon stamt dat bovendien culturaliseert. De armoede en uitzichtloosheid waartegen Tim ’S Jongers voor ‘de hooplozen’ op de barricaden springt, verdraagt zo’n reductie niet. De onbarmhartige stand 0-10, die hij meer dan eens omroept, is uit zichzelf al tragisch inclusief. Misschien moet ik die ethiek verbinden met zijn retorische opstelling, waaruit een grondbeginsel van door de tijdgeest gedwarsboomde wetenschappers valt af te leiden: onderwijs is het belangrijkste.

Verrassend traditioneel zijn de metaforen waarop ’S Jongers zijn betoog laat steunen. Ze draaien om een verticale as. Het gaat om een ‘kloof’, een ‘ravijn’ tussen twee werelden, ‘bergen’ die kansarmen beklimmen moeten. Daartegen wil hij een ‘brug’ leggen. Weliswaar is hij werkzaam in ‘Haagse torens’, door zijn verleden is ’S Jongers evengoed een ‘spreidstandburger’, een neologisme waarmee hij de Taalbank van Van Dale haalde.

Ik benader dit boek waarschijnlijk te literair, maar waan me door ’S Jongers zelf op dit spoor gezet. Zijn belangrijkste argument voor ervaringskennis kant zich namelijk tegen de morele winst die aan het lezen van literatuur wordt toegeschreven: empathie. Beledigende broccoli weerlegt dit nuchter: ‘Begrijpen hoe het leven kan inhakken op kwetsbaren, is niet hetzelfde als weten hoe dat dan voelt. (…) Kennisnemen van het leven met achterstanden is niet gelijk aan weten en voelen wat het met je doet om er dagelijks de nadelige effecten van te ondergaan. Laat staan dat het je doet doorvoelen wat het betekent én van je vraagt om aan die achterstanden te ontkomen.’

Dit oordeel velt ’S Jongers, nauwelijks impliciet, ook bij publieke figuren als Joris Luyendijk en Sander Schimmelpenninck die het recent hebben opgenomen voor kansarmen. Toch is hij nuchter genoeg om het voordeel voor ‘de uitgeslotenen’ in te schatten van dit engagement omdat de zogeheten articulatiemacht door deze twee opinisten in elk geval voor het juiste doel wordt ingezet. En dus is ’S Jongers per saldo het strengst voor collega-publicisten die zich kantten tegen deze figuren in plaats van tegen de structuren.

vrijdag 10 februari 2023

Al geformuleerd

 

 

 

De laatste weken is nogal gesoebat over wat een ‘essay’ is, nog is, en of het niet stiekem is afgevoerd in een container met het opschrift Beschouwend Proza. Des te fijner vind ik het om bij het openslaan van Eva Meijers recentste boek Verwar het niet met afwezigheid. Over politieke stiltes (2022) onder titel en specificatie pront te zien: ‘essay’.

Of het nu een bewuste poging tot solidariteit is met het kwetsbare, wat de bij elkaar iets meer dan honderd pagina’s bepleiten, weet ik natuurlijk niet. Wel dat Meijer onverstoorbaar en behendig haar opvattingen op zinsniveau toont.

Zoals bij het fenomeen silencing: ‘Soms wordt iemand bespot als ze wat zegt, bijvoorbeeld omdat ze als hysterisch wordt afgeschilderd, waardoor haar woorden niet aankomen.’ De verwarring die bij mij althans even ontstond bij ‘ze’ omdat ‘iemand’ voor mij geen dominant geslacht heeft, wordt na de komma al weggenomen door het predicaat ‘hysterisch’ waarmee vrouwen historisch zijn opgetuigd.

Past ook perfect in een betoog over ondergeschoven posities. Zodat een alinea later, wanneer Meijer op de proppen komt met Lyotards différend, deze taalkundig inconsequente definitie geloofwaardig wordt: ‘Dat is een situatie waarin een slachtoffer geen toegang heeft tot een gemeenschappelijk discours waarin wat haar aangedaan is aangekaart kan worden.’

Dat ‘slachtoffer’ als woord onzijdig is, mogen we vergeten.

maandag 30 januari 2023

Ik heb op jou gestemd!

 

 

 

Al jaren hoor ik amper levend Nederlands. Een krankzinnig besef, leek me, nadat het taalkundig genie (bijna zestien) had verteld over een lesuur waarin woordverschillen tussen noord en zuid waren behandeld. Uiteraard met vele voorbeelden, waarbij zij in het dagelijks leven vaak de noordelijke variant blijkt te prefereren: sinaasappeljam in plaats van appelsienconfituur. Ook spreekt ze import-Engels op z’n Engels en zegt dus trem – geen tram, zoals ongeveer de rest van de Vlaamse mensheid.

Zoiets vernemen we aan de eettafel, waarna de gourmande, twaalf, droogjes meldt evenzeer liever Noord-Nederlandse woorden te gebruiken. Geen tas koffie, wel een kop (maar geen bak). En telkens zit aan die tafel de aanstichter. Dat blijk ik, dus. Usurpator door te praten, sine qua non en dan nog iets met oreren. Tegelijk hebben de dochters tussen alle denkbare migratieachtergronden school gelopen. In hun gewoonte en voorkeur staan ze eenzaam en alleen.

Die conclusie, die voor mij onthutsend was, schemerde tevens door een Gedichtendagoptreden van Joke van Leeuwen (ook geboren in Nederland en woonachtig in België). Het taalkundig genie had in de zaal gezeten en vond de taal logisch, grappig en naturel. Zij had zich dus uitstekend vermaakt, terwijl haar vriendinnen die teksten maar raar en saai vonden.

 

Slachtofferrol

Mijn besef bestond er mede uit dat ik geen nieuwe noordelijke taalinvloeden meer bijdraag. Ik leef nu twee decennia tussen Vlamingen. Toch krijg ik zelfs onder broeders van de natte gemeente nooit de indruk op afstand tot mijn vaderland te babbelen. Maar versta ik het nog? Zonder bijgedachten kijk ik al jaren naar de Nederlandse televisie met ondertiteling aan. Wat ik hoor is voor mij inmiddels ongeveer even (on)begrijpelijk als Antwerps dialect.

Net als Máxima Zorreguieta meen ik dat ‘de’ Nederlander niet bestaat, en dus ‘de’ Vlaming ook niet. Wel poog ik mijn oren open te houden en scrupuleus te lezen, zodat me soms iets opvalt dat verleidt tot generaliseren. En dat blijken observaties die clichés zijn. Dat in het noorden veel wordt gesproken terwijl het zuiden een zwijgcultuurtje serveert. Waar de een uitspuugt slikt de ander in, zij het niet oorzakelijk.

Dat mijn eigen Noord-Nederlands ondertussen op de sluimerstand staat merk ik pas wanneer het wordt geactiveerd door een tweede stem. Zo stond ik een paar maanden geleden in de supermarkt voor de kassa tussen een hoop mensen van wie er eentje zich, terecht, onheus behandeld voelde door een klant en een medewerker en dat op een hoog stemvolume kenbaar maakte. Toen excuses volgden in een bepaald ontwijkende want doorverwijzende beweging was de beer helemaal los. De spreker verweet de twee anderen ‘in een slachtofferrol te kruipen’.

Ik herkende niet alleen het accent, maar vooral de psychologiserende beeldspraak, voortgaand op een domineestraditie. Geografisch werd die indruk bevestigd door de omringenden. Het bleef stil, totdat de ‘Hollander’ weg was.

 

Oprechte strijd

Pas een externe prikkel haalt me uit mijn taalslaap. Het recentst toen ik, gewoontegetrouw te laat en nota bene via mijn verblijfsland, stuitte op een Noord-Nederlands uitroepje dat me voor Vlaanderen wezensvreemd leek: ‘Ik heb op jou gestemd!’

Het kwam uit de digitale mond van sociaal wetenschapper Laurens Buijs. Hij had de bel aangebonden in het zoveelste conflict rond het onnozele woord woke, waarna op Twitter de fractievoorzitter van BIJ1, Sylvana Simons, de bal kaatste. Mij leek Buijs’ uitroep onverbiddelijk Noord-Nederlands. Waarom? Van niemand in mijn meer of minder nabije omgeving weet ik de stemvoorkeur helemaal zeker. Praten we niet expliciet over! Daarnaast hoor ik een Vlaming niet snel een politica tutoyeren. En dan niet eens met ‘je’ maar met ‘jou’, heuse campingmargarine.

Sowieso dunkt me Buijs’ uitroep authentiek, wegens verontwaardiging. Bij een link naar zijn betwiste artikel had Simons namelijk geschreven: ‘Intussen kan ik echt alleen maar lachen om dit soort uitspraken van dit soort mensen. Maar het is natuurlijk diep treurig, dit wanhopige vasthouden aan tijden waarin we (te) veel pikten’. Buijs was uiteraard getroffen door dit soort mensen.

Vaker heb ik me verwonderd over goedbedoelde initiatieven en programma’s waarbij de pot van de oogklep de ketel van de blinde vlek verwijt, maar wat uitgerekend de taalbehendige Simons hier had geschreven was verbijsterend – ook vanwege de universalistische, ‘verbindende’ ambities van haar partij. Als fractievoorzitter brak ze daarmee en nam de domineestraditie op.

Haar toelichting, mogelijk in tien haasten getokkeld, bracht evenmin soelaas: ‘Mensen die zeggen “ik mag niks meer want woke”. Mensen die dit soort dingen zeggen. Dat bedoel ik. Mensen met macht, een positie, een platform die oprechte strijd weggooien in een rechts frame van woke, Laurens. Mensen die dingen zeggen zoals de dingen die je zegt.’ Hoe on-Vlaams, na Henk en Ingrid nog een kiezer bij de voornaam!

Treurige bijvangst van deze retorische clash is verdeeldheid binnen links, de ontbrekende klik tussen politiek en sympathisanten, voor de zoveelste keer. Met als risico dat ook Buijs als spijtoptant wordt beschouwd die een rechtse agenda dient.

maandag 23 januari 2023

Zowat synoniem

 

 

In Gemeente zegt ik Nederlands leren (2020) vertelt Said El Haji losse verhalen over de praktijk van NT2-onderwijs. Over cursisten die een moeilijke taal onder de knie moeten krijgen, en over de niet-gediplomeerde docent die hij zelf is en wiens kompas staat afgesteld op goede moed, verbetenheid en mededogen. De boektitel verklapt al dat cursisten een zekere dwang krijgen opgelegd van de plaatselijke overheid, in Rotterdam. Het gaat om zogeheten nieuwkomers en mensen die al jaren een uitkering hebben – die, weet El Haji, niet kan worden stopgezet wegens wanprestatie of afwezigheid. De titel leert bovendien dat Nederlands geen eitje is voor wie er niet mee is opgegroeid.

Uit de vele inzichtelijke citaten van cursisten in Gemeente zegt ik Nederlands leren puilen soortgelijke ingeklapte bijzinnen en eindeloos veel inversies. Speciale huiver spendeert El Haji aan het lidwoord, ‘het higgsdeeltje van de Nederlandse grammatica: klein, ongrijpbaar, ogenschijnlijk irrelevant’. Hij beseft dat grammatica, hoe schitterend ook, beginners niet stimuleert. Dus lokt hij hen met vragen en opdrachten uit de tent, zodat ze beginnen te praten. Spreekvaardigheid is El Haji’s belangrijkste remedie tegen de plaag die Nederlands heet. Natuurlijk helpt lezen, en eventueel het journaal op de televisie kijken. Maar veel praten levert in het NT2-wezen de grootste vooruitgang op.

Dat valt niet mee, omdat mensen nu eenmaal mensen zijn. Ze schamen zich voor hun (voorlopige) tekorten en verwijten die aan zichzelf. Dus zwijgen zwakkere cursisten het liefst, terwijl de sterkeren steeds het woord nemen. De verhoudingen raken dan schever: ‘Voor je beurt praten is diefstal’. Zo ontstaan er tot overmaat van ramp negatieve zelfbeelden. Ze komen me helaas bekend voor.

 

Metamorfose

Binnen praten cursisten praten met elkaar. Buiten valt evengoed te leren van NT1-sprekers. Van El Haji moeten die dan respectvol corrigeren en niet de Hollandse gewoonte overnemen om, voor een goed begrip, Engelsachtigheid uit te slaan. Mijn moedertaalstudenten op de hogeschool leren me echter nog iets. Het is onder het luide, terechte hosannagezang over meertaligheid slecht te verstaan maar: hun geschreven Nederlands wankelt. Als docent voel ik me een charlatan. Uit hun papers zijn bepaalde evidenties verdwenen.

Bijvoorbeeld met dat deerniswekkende lidwoord. Terwijl sociolinguïstisch onderzoek had geleerd dat kinderen met een migratieachtergrond er ironisch mee speelden, afhankelijk van wie hen omgaf, tasten moedertaalsprekers vaker in het duister ‘de’ of ‘het’ te moeten zeggen. Verwijswoorden zijn helemaal onzeker. Met terugwerkende kracht heeft de koningsliedconstructie uit 2013 (‘de dag die je wist dat zou komen’), waar een taalvaardige groep destijds hard om heeft gelachen, de aandacht op die verandering gevestigd. Inmiddels blinkt het Nederlands van mijn studenten uit in verdatting (‘de grootste metamorfose dat ik ken’, ‘de mooiste bloemen dat op de tafel staan’).

Het idee was altijd dat sprekers iets anders zeggen dan dat ze zouden noteren. Schrijftaal heette een gekuiste versie te zijn van gebabbel, of dat nu analoog of op WhatsApp gebeurt. Maar bij een groter wordende groep moedertaalsprekers dunkt me dit verschil geslonken. Dat heeft dan weer gevolgen voor spellingsregels, waarvan ik het bestaan best wil relativeren maar die ik overdraag vanwege gemeenschapsredenen zonder atletische kronkels te hoeven maken. Daarom laat ik inmiddels ‘Hij wilt’ staan, om complicaties te vermijden met het veel lastiger ‘Hij wordt’.

Als El Haji’s cursisten gebaat zijn bij praten, dan zouden jonge NT1-sprekers, voor wie in het hoger onderwijs (als logisch gevolg van de fameus dalende PISA-cijfers) een ‘remediëring’ is georganiseerd, mogen oefenen op wat ik dan maar bewust schrijven noem. Onder begeleiding van stimulerende docenten die permanent twijfelen en zich niet te groot voelen om schoolmeesterlijk de puntjes op de i te zetten.

De vraag is of hoeveel ruimte daarvoor bestaat. Net als El Haji zie ik geen consequenties en ervaar ik bovenal dat sterkere studenten het voortouw nemen, terwijl degenen die het hardst zouden mogen oefenen zich onzichtbaar willen maken. Evengoed figureert iedereen in een biotoop die academisch wordt genoemd en waarbij (communicatieafdelingen van) onderwijsconcerns haast wel positief naar buiten moeten treden over ‘uitdagingen’: het ministerie betaalt uit per student.

Lang voordat ChatGPT het licht zag en onderwijsland in beweging kreeg, werd er voor taalverbetering al veel verwacht van dure tools, waaraan het doceren geoutsourcet is. Dat voorkomt meteen iets heikels dat persoonlijk aangerekend kan worden. Huidige generaties studenten heten gevoelig en trauma’s liggen dicht onder de huid. Het fenomeen trigger warning is er met reden. Daarnaast is de laatste jaren veel energie geïnvesteerd in de morele toelaatbaarheid van termen, en contrasteerde de verwaarlozing van verwijswoorden met het vizier op voornaamwoorden.

Onderbelicht bleef dat de kloof groeit tussen laaggeletterden en de rest. Taal is een bepalende factor bij kansarmoede. In elke configuratie zullen er hoe dan ook prettige verrassingen opduiken. Zoals een cursist die bij El Haji worstelde met elementaire woorden en opeens de term ‘bezigheidstherapie’ lanceerde.

zondag 15 januari 2023

Met een pipetje gedoseerd


 

Vanochtend, toen de gratis Zondagskrant de alweer vijfde editie aankondigde van 30 dagen zonder klagen, meldde een nieuwsbrief dat Jacobin.nl online is gegaan. Die politieke website wil een heel spectrum van onrecht blootleggen en moet wel aanklagen, terwijl het onideologisch voorgestelde Vlaamse initiatief monter in het leven wenst te staan, met ‘mooie momenten’, ‘lichtpuntjes’ en ‘positieve keuzes’.

Is het niet tutti, dan maar quanti (zoals Gramsci mogelijk nooit zei). Laat ik voor één dag niet trachten te mekkeren en bekennen dat het Jacobin-nieuws voor mij een lichtpuntje is, dat hopelijk jaren kan voortflakkeren. Op die site kan pure luxe worden geschapen, met aandacht voor mensen die om wat voor reden ook achtergesteld en uitgesloten zijn.

Al jaren snak ik naar een echte linkse website. Er is in de Lage Landen weliswaar al heel wat actief waar behartenswaardige kwesties worden behandeld (Apache, De Correspondent, De Groene, Lilith, Links Richten, One World, Salon van Sisyfus, Sampol, DeWereldMorgen,…) maar telkens stoort mij er iets aan. Ofwel wordt er over het hoofd van de wereld heen geanalyseerd ofwel wordt er, kaduuk gemetaforeerd met een ‘blinde vlek’, nieuwe uitsluiting aangegaan.

Om met de betreurde C.C. Krijgelmans te spreken: ‘Als je niet meer kan lachen, lig je al voor de helft onder de grond, beweerden de lachers, maar met de andere helft wisten ze geen raad.

Hoopvol zet ik me daarom aan Jacobin. Natuurlijk schept de titel al verwachtingen, door de Franse Revolutie en voor alles met het mediale Amerikaanse boegbeeld, maar de afdeling Nederland heeft na een verstandige aanlooptijd gekozen voor een half onafhankelijke koers. Bestemming blijft ‘een andere wereld’.

In de woorden van hoofdredacteur Hannah van Binsbergen ambieert het digitale blad ‘een plek’ te zijn ‘waar radicale politiek niet met een pipetje gedoseerd hoeft te worden’. Dat vind ik uitnodigend, althans in mijn interpretatie: enerzijds mag je flink idealistisch zijn met ideeën zonder meteen een rekening te krijgen voorgehouden van haalbaarheid en rendement, anderzijds worden debatten niet gesmoord door taaldetails die een noodzakelijk groter publiek intimideren.

Verandering stel ik me voor als één grote locomotief, niet als een serie lorrietjes.

Het colofon met een overzicht van medewerkers stelt me eerlijk gezegd dan weer teleur. Ik ontwaar toch netwerken, met al te vertrouwde namen die overigens niet steeds correct zijn gespeld. Dat vind ik nu typisch een werkelijkheid die scheve verhoudingen tekent, alomtegenwoordig, maar die voor links een probleem behoort te zijn. Aan die overtuiging van mij zit een sliert theorietisme, waar geen vraag naar zou moeten bestaan.

Er staan op Jacobin nu twee stukken. Ik las een reportage van de mij onbekende Liesbeth Olsthoorn over Uber. Ze stemt me overwegend enthousiast. De tekst heeft de vorm van een onopgesmukt gesprek, zonder vertellerstekst dus die bij linkse journalistiek tenenkrommend kan zijn (want beter wetend dan de geïnterviewden). Olsthoorn is een partij tussen andere. Daarnaast koos ze voor de werkvloer en kon zo ervaringen uit de eerste hand optekenen.

Vermoedelijk is het praktisch ondoenlijk om mensen uit de Uber-directie te spreken maar voor deze website dunkt me de werknemersgetuigenis belangrijker. Lezers beleven triomfen en teleurstellingen mee, op de concreetst mogelijke wijze. Bij Uber miste ik wel één cruciale bedenking: waarom heeft niemand milieukritiek op hét gebruiksobject van deze organisatie, de auto?

Die kanttekening is wellicht wat gratuit. Zelfs voor mij, een monomane fietser zonder rijbewijs, wiens frequentste angstdroom bestaat uit het plaatsnemen achter een stuur, met daaronder een gaspedaal en meer van die dwingend ogende instrumenten (geen rem).

Sowieso is mijn kanttekening geïnspireerd door een meerdelige VPRO-televisiereeks, Trappers, die ik na een gouden tip momenteel inhaal en die me lyrisch stemt (er trapt een dichter mee, die de vriend van de maakster blijkt). Centraal staat een Amsterdamse fietskoeriersdienst die bovendien een sociale onderneming is.

Milieuvriendelijkheid zwicht net niet voor wijnkistenvervoer dat al te belastend blijkt voor trappers van mijn generatie. Beelden vol lief en leed, vooral het laatste, maar toch steeds hoop. En strijd. Links kan niet zonder. Daarom vind ik het nogal heerlijk dat er in de Lage Landen een Jacobin is gekomen. Waarlijk een positieve keuze en, welja liefste mensheid, nu al een mooi moment.

zondag 8 januari 2023

Redacteursingreepje

  

 

Geen groter held dan Greta Thunberg. Haar strijd tegen de verkloterij van de planeet dient een doel dat met recht universeel is en zou, zoals andere idealisten van onze tijd bewerkstelligen, de geesten nooit mogen kunnen scheiden. Mij interesseren daarom simultaan de vragen die deze strijd oproept. Alleen al voor de actualiteit, evengoed in mijn minieme sector.

De laatste dagen waait er in Vlaanderen stof op uit een container met afgeschreven (impopulaire, gedateerde) boeken, die door de universiteitsbibliotheek van Gent buiten was gezet. Hadden studenten daar niet even een keuze uit mogen maken? Een ingezonden brief detecteerde een afgeschreven klimaattitel die bij Bol.com 136 euro kost. En hekelde terecht de geruststelling dat ontbrekende titels altijd uit andere bibliotheken naar Gent gedirigeerd konden worden: onnodige belasting voor het milieu!

Toch liet dit evenement niet de hele werkelijkheid zien. Daar belandt de containerinhoud in een geavanceerde papiermolen waaruit ze tot pulp wederkeert. Een gangbare procedure in de boekenbranche, helemaal vanwege de overproductie van titels. Vanuit Thunbergs perspectief wordt hier zelfs een fijne kringloop beschreven, klaar voor hergebruik in een nieuwe ronde boek-op-de-markt-plemping.

Het voorval sorteert een ideeënconfrontatie. Wat vindt iemand ethisch en wat niet? Mij bracht het een andere gangbare praktijk in herinnering. Daarin brengen recensenten gekregen titels die hun uit het onafzienbare aanbod niet liggen, naar het antiquariaat dat die input honoreert met klinkende munt. Die titels hoeven niet ingekeken te zijn, en ware boekenkenners weten dan ook in welke winkel welke recensent restvoorraden lucratief dumpt.

Ik kan me niet voorstellen dat iemand hier wakker van ligt. Hooguit zou het volgens een bepaalde ethiek recensenten sieren hun onnutte titels voort te schenken in plaats van te verkopen. Maar vermoedelijk zal het ethisch ook te verdedigen zijn dat ze een centje bijverdienen in een branche die matig bepaalt.

Pas bij zichtbaarheid van deze praktijk (camerabeelden van de verkoop!) kan er verlegenheid ontstaan. Zo werkt het nu, sociale media hebben daar hun verontwaardigde zelfrechtersrol te spelen. Bijzonder is dat Thunbergs strijd bij levende beelden juist aan kracht wint. Vaak relativeren ze mensen met een niet-bedrijfsmatige missie, die er ‘kleine kantjes’ van krijgen, zoals dat in Vlaanderen heet – maar bij de Zweedse gebeurt het tegendeel.

Ik herinner me digitale krantenkoppen over haar ‘hypocrisie’ met een hi-tech bootje naar Amerika te gaan dat veel energieslurpender zou zijn dan een vliegtuig. Mijn woede over die jij-bakkerigkheid was machteloos, misschien mede doordat er in het groot iets gebeurde dat old fashioned redacteuren plegen te doen: sic invoegen (tussen blokhaken). Ik wist niets beters dan die artikelen niet te openen. Maar toen ik later een documentaire over Thunbergs belevenissen uit die tijd zag, werd me duidelijk hoe hallucinant lang en zwaar de overtocht was geweest.

Een andere documentaire portretteerde het wel en wel rond zo’n WEF-conferentie in Davos, met droevige bijrollen voor Bolsonaro en Al Gore. En voor Greta Thunberg, leek het. Totdat ze haar tentje buiten in de sneeuw opzette en daar een brief schreef naar de organisator, uiterlijk de beschaving zelve, over de vernietigende luxe die hij liet voortbestaan met zijn pretenties. Hardop voorgelezen behelsde de brief het waardige einde van de documentaire.