zondag 10 december 2023

En het werd uitgewist


 

 

‘voor altijd een ongenuanceerde herinnering’

 

Hoeveel dagen, weken of maanden zullen de jongste PISA-resultaten van scholieren nog ten prooi vallen aan commentaar? Komen er konijnen uit de hoed van pedagogen, politici, ouders, docenten, wetenschappers, mediakenners, buurtwerkers en minder gelegenheidsgebonden opinisten? Vinden ze variaties binnen de hoofdactiviteiten van doemdenken en stukrelativeren?

Door een voorval in het autobiografische privéleven van mijzelf werd één facet aan het commentaar ingekleurd. Het betrof de stelling dat het ingeslagen pad van technologie in het onderwijs heilloos zou zijn en zelfvernietigend voor de maatschappij. Concentratievermogen van leerlingen zou fiks lijden onder smartphones; begrip en notitiefinesse doen dat onder het regime van laptops.

Die laptops werden in Vlaanderen vanaf corona verplicht gesteld en zouden ‘een kwantumsprong’ bewerkstelligen. Wat die precies inhoudt is me nooit duidelijk geworden, maar er kan een risico aan kleven  – mocht op TikTok worden bewezen dat de aarde plat is. Oei, nu begin ik zelf dat pad van technologische zelfvernietiging te belopen, terwijl ik louter een anekdote wilde vertellen.

 

Op de hoogte

Ik kwam dus in die trein, vond geen zitplaats, pakte een dichtbundel uit mijn sporttas, begon te lezen, pruilde en keek om me heen. Hoe vertrouwd de aanblik van medeharingen in de ton die, op één collega-Mohikaan met boek na, allemaal in hun smartphone waren verdiept. Daarna de sensatie dat de trein niet wilde vertrekken, maar misschien verbeeldde ik me dat vanwege de dorre poëzie.

Na tien minuten kwam een passagier uit een tussencompartiment binnen en riep dat de conducteur had gezegd dat we stilstonden. Er gebeurde niets. Een enkeling leek de smartphone te gebruiken om er informatie over te zoeken. Tevergeefs. Toen kwam over de intercom de mededeling dat de trein niet kon rijden vanwege een ongeluk op het spoor verderop.

De sfeer veranderde, in iets wat ik bij gebrek aan psychologisch doorzicht dramatisch zou noemen. Al mijn medereizigers, op de Mohikaan na, begonnen te toetsen op hun smartphones. ‘Heeft iemand Twitter hier?’ Volgens mij heet dat nu X, maar het plan was duidelijk: getuigenissen gezocht van een altijd wakkere passant, voeder van burgerjournalistiek!

Grappig was om te zien dat er op het perron spoorbeambten rondliepen die ook hun smartphone bevingerden. Niets gebeurde. Wel stapten sommigen uit en voegden zich op het perron bij anderen die evenmin iets wisten te vinden. Er ontstonden groepjes turende individuen. Toen meldde de stationsintercom dat er voorlopig geen treinen konden rijden wegens een ongeluk.

Er begon een fantastisch theaterspel voor oor en oog. Computergestuurde stemmen meldden om de haverklap dat de trein op spoor zus en zo een vertraging had van een kwartier, en na een kwartier dat die trein vandaag uitzonderlijk niet reed. Omdat er veel perrons zijn, explodeerde het aantal van deze mededelingen die aan de loze kant waren.

De toch al door stiptheidsgebrek geplaagde NMBS kreeg vanuit perrons en treinen extra snijdende apocalyptische kritiek.

Ook gaven de digitale reisschermen spectaculaire rode getallen. Een provinciale zijtrein daargelaten moest elk gepland traject een stevige vertraging opbiechten. Medereizigers en personeel reageerden er herkenbaar op. Sterker, ik ontwaarde een reflex. Richting reisschermen wezen de smartphones, voor (eventueel op sociale media te verbreiden) beschuldigende foto’s gingen de armen omhoog.

vrijdag 1 december 2023

Niemand zonder fouten

 

 

 

En garde! Van het Nederlandse boekenwezen ontving ik een enorme rechthoekige doos van karton waarin, als een schijf in een sjoelbak, een miniem boekje zat. Dit was de maximenverzameling Waarover je niet zwijgen kan, samengesteld door Martin de Haan en Rokus Hofstede. Waarom gooide ze de ruit van mijn verwachtingen in?

Ik had voordien mijn trots amper weten te onderdrukken. Tussen gouden doden mee mogen doen aan een boek van de prestigieuze uitgeverij Athenaeum ‒ Polak & Van Gennep! Ik stelde me er meteen iets leeslinterigs en omvangrijks bij voor. Maar het bleek iets voor in de binnenzak, met een stickertje 12,50.

Het lag nog op tafel toen de gourmande het zag en vroeg of ik het boek bij de Action had gekocht.

Bijna was ik verontwaardigd, toen het besef indaalde dat dit een uitstekende associatie van haar was. Maximen of hoe je ze ook wilt noemen en nuanceren (sententies, aforismen) richten zich op dagelijks gebruik, een steun voor wie zoekt of gewoon even adem wil halen. Zoals een Bijbel, die je evengoed in je zak kunt steken voor onderweg.

Verfrissend wel, net zoals de keuze die De Haan en Hofstede hebben gemaakt uit de verzameling die ze sinds 2011 op een eigen website aanlegden, met als motto ‘Citeren is toegestaan, ja zelfs sterk aanbevolen (met vermelding van de bron).’ In hun nawoord melden ze dat ze de aforistische aandrift van sommige auteurs hadden herontdekt. En dat ze werk ontfutselden aan literaire vrienden en collega-vertalers.

In het laatste schuilt immers De Haans en Hofstedes stiel. Dan ligt het accent op het Frans. En lucht het inderdaad op dat ‘Angelsaksische auteurs opvallend afwezig’ zijn. De zo bestreden overheersing is al gaande sinds mijn generatie de universiteit bezocht, of anders die van de millennials – die nu misschien kritisch turven hoeveel niet-mannen en niet-witten er in de bloemlezing aanwezig zijn. Mij verbluft nochtans de plots ontstane meerstemmigheid. Voor de duur van dit boek lijkt het even niet alsof alle internationale kranten exclusief in New York huizen.

Inzake het Nederlandse taalgebied melden De Haan en Hofstede dat Belgische auteurs goed zijn vertegenwoordigd. Da’s ook wel eens leuk, met bijvoorbeeld Gust Gils. Net zoals uit het noorden, behalve uiteraard Multatuli, Jan Emmens aan te treffen, terwijl van de verwachte Grunberg geen spoor is. Maar hét aforisme dat ongetwijfeld welbewust ontbreekt in Waarover je niet zwijgen kan, staat op naam van K. Schippers voor wie ik een groot zwak heb.

Zijn bijdrage heeft wel een ontwikkeling doorgemaakt, waarbij internet me nu eens niet uit de brand kan helpen. Volgens de ene bron was het al in een kwatrijnvorm dat Schippers in 1959 zijn tijdschrift Barbarber van een programmatische tekst voorzag, volgens andere bronnen was het in 1963 een gewone zin tussen een andere gedachten in zijn debuutbundel De waarheid als De koe.

Hoe dan ook bevatte dit aforisme in spe, om de voorwaardelijke bijzin kracht bij te zetten, nog een schakelend voegwoordje ‘dan’. Dat verdwijnt in de definitieve versie, die zeker die kwatrijnvorm heeft. In een zelfstandig gedicht, getiteld De ontdekking:

 

Als je goed om

je heen kijkt

zie je dat alles

gekleurd is

 

Zo laat Schippers deze stelling anno 1976 thuiskomen in de bundel Een vis zwemt uit zijn taalgebied. Voor een maxime heeft het ontbreken van ‘dan’ – tussen ‘kijkt’ en ‘zie’ – gunstige gevolgen. Verdere eliminatie van taalbouwstenen zou de overtuigingskracht echter geen goed doen, denk ik. Zoals in een Croma-constructie: ‘Kijk je goed om / je heen / zie je dat alles / gekleurd is’.

Hoe dan ook heeft de tijd het vierregelige miniatuurtje ontmanteld tot een autonome zin, waardoor bijvoorbeeld het grappige enjambement in regel 1 foetsie is. Wijsheid overweldigde blijkbaar de regelafbrekingen. Voor de goede orde moet dan vermeld dat Schippers haar zelf al zo hergebruikte, zonder aanhalingstekens, in zijn roman Bewijsmateriaal uit 1978.

Dat boek heb ik evenmin in huis, zodat ik de verschillende maxime-versies op internet niet kan controleren. De ene bron stelt: ‘Als je goed om je heen kijkt, dan zie je dat alles gekleurd is’, zodat er geschrapte woordje terug aan zet is, samen met een komma. Volgens een andere bron staat ‘dan’ niet in de roman, maar de komma wel. Beide bronnen stammen trouwens uit hetzelfde tijdschrift voor neerlandistiek.

Zelf ben ik inmiddels talloze keren gestuit op (varianten op) het maxime, in beschouwingen maar evengoed bij gesprekken waar de bron gul bij wordt vermeld. Het lijkt me uniek dat dit zelden geschiedt op snobistische wijze, in de trant van ‘Kees Schippers zei dat ooit eens.’ Bovenal blijkt het zinnetje zo open te staan, dat er uiteenlopende interpretaties van mogelijk zijn.

donderdag 23 november 2023

O mensbare mensheid

 


 

 

Hoe te ontwaken uit de nachtmerrie waarop de Nederlandse verkiezingen zijn uitgedraaid? De afgelopen dagen las ik Mundus van Daniël Dobbelaere. Deze bibliofiele bundel bestaat uit 22 gedichten van elk drie regels, zonder kapitalen.

Bij die bescheiden omvang hoor ik wellicht het begrip ‘hoog soortelijk gewicht’ te gebruiken, maar ik weet het niet. Politici behoren, minstens volgens de regels van de retoriek, strijdlustig te zijn en te blijven. Ik lik slechts wonden en betrap mezelf plots op de belachelijke sensatie dat alles wat ik lees van toepassing lijkt.

Al in het tweede gedicht :

 

vergeet niet te graaien

in de tombe van

het waarheidssjabloon

 

Graaien is geen fatsoenlijke bezigheid in het openbaar, behalve op kermissen. Dan doe je dat bij mijn weten in een tombola. Altijd prijs, voor iedereen. Proost. Uit een tombe is de levenslust echter weggevloeid. En dat past bij een waarheid die nog slechts een sjabloonvorm in pacht heeft.

Welke politieke kenners zullen dus opstaan om ‘de politieke aardverschuiving’ te verklaren? Waarin verschilt hun expertise van medeburgers die in de marathonuitzending van de publieke omroep aan het woord werden gelaten, vanuit een café? Hoe lang wordt op media al niet de schuld voor scheve of zelfs verkeerde beeldvorming gestoken bij collega-media, waarna een derde partij uit die branche daar kennis van geeft?

Rechts, aan de andere kant, staat dan:

 

de drempel slaagt

erin vandaag al boort

hij de bedoeling aan

 

Anders dan België kent Nederland geen verkiezingsdrempels, dus elke partij met een beetje aanhang maakt in mijn geboorteland kans op een Kamerzetel. Bespiegelingen en debatten gaan vervolgens over ‘de versnippering van het politieke landschap’ – zoals de openbare ruimte in België er dus uitziet! Maar pas op, daar zit een idee achter dat hooguit misschien niet helemaal ongeschonden de wereld heeft gehaald. De bedoelingen waren echter goed. En wanneer ze er niet waren, dan worden ze bij dezen onthuld.

Twee pagina’s verder zie ik politici ploeteren wier partij verloren heeft of die hun Kamerzetel kwijt zijn:

 

je bouwt aan een houding

een vederloos gehucht

van licht

 

Er schijnen allerlei strategieën te bestaan waarmee verliezen in een eerste reactie omgebogen worden tot iets geweldigs (een ‘opportuniteit’). Dit laat onverlet dat ze een vertolking moet krijgen van een lichaam, dat de spotlights op zich krijgt. Van televisiecamera’s maar ook van smartphones bij aanwezigen in de zaal die, net als alle andere dagen van de week, dit historische moment vastleggen.

Of ben ik te cynisch als smartphoneloze? Mijn medelijden met de dienstdoende persoon is er niet minder oprecht door.

Aan de overzijde van de pagina ontwaar ik de winnaar:

 

de vreugde dwingt zich

in de context

van wat moet

 

Natuurlijk mag een triomferend politicus genieten van het moment, en op het eindpunt van deze vlekkeloze campagne dank brengen aan alle professionals en vrijwilligers die de afgelopen maanden 24 op 7 hebben geholpen. En niet het minst aan het thuisfront, zonder wie de triomfator niet eens adem zou kunnen halen.

Maar het afgrondelijk loze woord ‘context’ zegt dat na het verstommen van de champagnekurken er een morgen aanstaande is, waarin verantwoordelijkheid moet worden genomen. Om woorden om te zetten in daden. Door coalities, waarbij iedereen, maar zeker de vijanden van gisteren en vandaag, water bij de wijn zal moet doen. In het belang van het land. En van de kiezer, die heeft gesproken.

vrijdag 17 november 2023

Al deze mensenschennis

  

 

Wanneer bij experimentele literatuur lezers het altijd verder zouden moeten zoeken, dan wil ik op J.Z. Herrenbergs jongste boek Opperhalfrond toch eens het omgekeerde proberen. Ik lees zo gehaast mogelijk, blader niet terug, wuif eventueel onbegrip gewoon weg. En aan de noodzakelijke herlezing van Herrenbergs eerdere deel Nederhalfrond uit 2018 begin ik niet eens (de overkoepelende trilogie in wording, Door het Oog van de Cycloon, wordt anno 2023 muzikaal-rationeel gekarakteriseerd als ‘logofonie’).

Waarom? Ik wil trachten dit boek op te vatten vanuit de evangelische horror die leesplezier heet. Als puur amusement, als consumptiegoed. En dat blijkt best te kunnen. Opperhalfrond is een proeve van vrolijkheid, op het baldadige af. Programmatisch dunken me de vele aanhalingstekens, die Herrenbergs verbluffende taalgevoel tonen. Hij accentueert er de oudbakkenheid van uitdrukkingen mee. Uitgerekend in een tijd van PISA-proeven, waarin jongeren zouden kampen met oorspronkelijk spreken, lezen en schrijven.

Herrenberg toont dus ‘een buitengewoon ontwikkeld zintuig voor registers’, tot en met schijnbaar maffe afkortingen (HERE: Hulptroep Emotionele Reformatie) die lezers dwingen positie te kiezen. Dat kan allemaal op een fond van toegankelijkheid. Voortdurend verlucht Herrenberg zijn betoog met aparte, als zodanig vormgegeven citaten. Als op een podium. Daarom is Opperhalfrond voor mij een festival, waarin highbrow passages stuivertje wisselen met meligheid (‘Zwei Seelen tanken, ach! in meiner Brust’). En waarbij vooral veel muziek wordt aangehaald. Zoals een ‘vooroorlogse chanson’:

 

J’attendrai
Le jour et la nuit
J’attendrai toujours
Ton retour

 

Van dit meesterwerk uit 1938, dat een tweedewereldoorlogsklassieker zou worden, kende ik een uitvoering door Tino Rossi, maar volgens Google is Dalida dé vertolkster. Zo’n veertig jaar later heeft haar discoversie inderdaad wel wat. Ze is over the top, net als Herrenbergs boek, waarin een van zijn hoofdafsplitsingen gesierd wordt door de naam Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek via Delft –zijn persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden worden met een kapitaal gespeld.

Of is dat experimenteel? Ik weet het niet. Herrenbergs neologismen vertonen bondigheid (‘Yvonnes ogen maximeerden’) en serveren traditie (‘een felle blos renoirt haar wangen’). In een van de metafictionele terzijdes suggereert Herrenberg dat hij de Kennedy van de literatuur is: ‘ja, ich bin ein Prosa-Ingeniör’. Dat vak brengt hem tegelijk in de buurt van Paul Rodenko, waarmee deze  autonome critici bijviel die teksten als machines beschouwden. Opperhalfrond doet aan literatuurkritiek, wat ook bijna niet anders kan met zoveel toespelingen.

Bijvoorbeeld op de peroratio in Max Havelaar:

 

En ik dacht: ach, WA’tje daar, jongere generatiegenoot, Burokoning, tragische weduwnaar, is het dan jouw wil, hè, dat hier een van je onderdanen zó mishandeld en uitgeplozen wordt, in naam van Oranje? Dat op 18 februari 2007, bij Koninklijk Besluit, Mijn deur werd platgetrapt? Poezen en katers jammerend door de nacht versleept Ik weet nóg niet waarheen, notitieboekjes, handschriften, computer en toebehoren werden geconfisqueerd, persoonlijke relikwieën lachend en zingend bepiest door die onverlaten van jouw barbaarse BNI?

 

Kan niet pissen met beleid,

ga dan zitten als een meid!

Ben je knallend aan de schijt,

zet dan maar je benen wijd!

 

En ál deze mensenschennis in JOUW naam!

 

Interessant vind ik één voltooid deelwoord in kleinkapitaal, uitgeplozen. Bij Multatuli staat er, als bijna laatste woord, uitgezogen. Dát wordt in Herrenbergs roman even later toegepast op een centrale afsplitsing die tientallen jaren de Nederlandse Staat lekker zou hebben zitten uitzuigen (met een uitkering).

Dergelijke vrolijke literatuurkritiek lijkt me travestie. Als consumptiegoed ambieert ze effect op oog en oor. Bijvoorbeeld door contrastwerking:

 

‘Geen enkel utopisch verlangen dreef de stakkers meer van achter de solokerk van hun pret- en preekschermen vandaan, de motiverende gewisheid van een schitterende blauwdruk sleurde hen niet meer schreeuwend de pleinen en de straten op – een uitdijende familie van vlammende broeders en zusters – in al dan niet moorddadige vredelievendheid. Leeg dijden zij thuis uit, binnen, groeiden dicht, en hun verminkte hart restte slechts die ene wens:

Ik wil Bolletje!

 

Mocht Herrenberg ooit op de planken worden gebracht, dan kan de slotuitroep hopelijk worden gedaan door de gebroeders Van de Kerkhof. Wie meent dat ik nu de spot drijf met Opperhalfrond moet ik teleurstellen. Genretechnisch komt het nog het dichtst bij een toneelstuk. Het herbergt vele gesprekken die lezers zouden mogen horen – spitse dialogen, waarin Herrenberg zijn taalgevoel kwijt kan. Hij doet me hierin denken aan Rob van der Linden, inclusief de kinderboekachtige varianten op inquid-formules.

zondag 12 november 2023

Bijzonder vreemd gedrag

 

 

Hét nieuws van afgelopen week kwam uit Mechelen (België, aan de Dijle).

Niet omdat Bart Somers daar, geholpen door landelijke cumul-opties, als ‘titelvoerend burgemeester’ weerkeerde om zijn liefste stad tot bastion tegen populisme te promoveren en daartoe simpelweg ontslag te nemen als Vlaams vicepresident en minister van onder meer Binnenlands Bestuur. Nu heeft hij al een krommend traject afgelegd, van de Volksunie tot ‘stads-ionalisme’ in de geest van Benjamin Barber, maar zijn jongste manoeuvre, een halfjaar voor de verkiezingen, heeft hij nog niet recht weten te praten. Er zal ook lastig redelijke taal voor te vinden zijn.

En taal is juist de specialiteit van journalist Dominique Piedfort, die afgelopen week met een fraaie column afscheid nam van Wablieft. Voor deze krant voor laaggeletterden, die haar redactielokalen in Mechelen heeft, schreef hij elf jaar lang. Het onmisbare medium, deels afhankelijk van het ministerie van Onderwijs, bestierd door Somers’ voormalige collega Ben Weyts, kwam echter niet meer uit de kosten, wilde ze niet verhalen op weinig kapitaalkrachtige abonnees, en ging over tot ontslagen.

Piedfort, een generatiegenoot van mij, beschrijft hoe hij ijlings op zoek ging naar een andere baan, die zowaar wist te verwerven, zijn woord gaf en vervolgens te horen kreeg dat hij toch bij Wablieft mocht blijven. Te laat. Tevoren had minister Weyts laten weten:

 

‘Er is dit jaar specifiek voor Wablieft 328.000 euro toegekend. Dat is 37.000 euro of 13% méér dan vorig jaar. Daarbovenop gaven we hen nog extra middelen voor een extra opdracht. Dit loopt nog en wordt allicht verlengd. Een beperking van de Wablieft-activiteiten kan dus enkel en alleen het gevolg zijn van een interne beslissing, die in mijn ogen totaal verkeerd is. Dit is bijzonder vreemd gedrag van een organisatie die net extra geld gekregen heeft.’

 

Voor dit soort insinuerende taal bestaat Wablieft, strevend naar eenvoud en helderheid. Inmiddels heerst er naar mijn gevoel, door de even verbluffende als niet te negeren dominantie van sociale media, ook het streven om jongeren te laten wennen aan het fenomeen krant. Waar je ongestoord doorheen kunt bladeren en iets naar je gading zoeken wat werkelijk jouw keuze vertegenwoordigt. Dat kun je nu eens, met recht en behoud van betekenis, verbinden noemen.

Wablieft is altijd in de weer om, vanuit een links-politieke bril, lol te houden in de actualiteit en het belangrijkste nieuws te ontleden door het te ontdoen van retoriek. Voor mij zijn zulke taaloperaties cruciaal. Ik vond daarom onbegrijpelijk om elders de linkse voorman Peter Mertens een tegenstelling te zien maken tussen het veranderen van de wereld en het verleggen van een komma.

Zelf ben ik zowel vader als abonnee en heb ik ooit van de expertise van Wablieft geprofiteerd, toen ik dankzij een connectie een boekje mocht schrijven voor laaggeletterden. Mijn eerste versie week best af van wat het werd. Omdat ik toen nog te veel dichter was?

Aan dat vak kleeft op een of andere manier raadselachtigheid. En Somers-gedrag? Waarom ergert zijn actie me? Jaren na het laaggeletterdenboekje, in volle coronatijd, zag ik bij een literair Zoom-programma Kurt De Boodt (nóg een Mechelaar!) over mijn poëzie beweren dat ik als dienstdoend betekenisgever lezers in laatste instantie de rug toekeerde en wegliep.

Sapperdeflap! Ik heb dat nooit zo ervaren, maar De Boodt zal wel gelijk hebben. De enige troost is dat ik minder mensen zal schaden dan Somers met zijn openbare verantwoordelijkheidsontduiking. In mijn dichtersdemocratie zijn lezers medescheppers, voor zijn publieke politiek kunnen slechts gedienstigen goed functioneren. Vind daar maar eens buiten Wablieft om begrijpelijke taal voor.

Na Somers’ vrijwillige ontslag moest ‘waarnemend burgemeester’ Alexander Vandersmissen zich zo’n beetje dubbelvouwen van dankbaarheid.

Hij boog bijvoorbeeld voor zijn baas uit ontzag voor diens invloed om aan de rand van Mechelen, een gemeente met bijna negentigduizend inwoners, een compleet nieuw stuk autoweg aangelegd te krijgen. Zo werd een onnodige, in de geest van zijn liberale partij opgetrokken shopping mall, met onder meer de grootste Albert Heijn van het land, beter bereikbaar.

Die kolos rijmt niet met het gedachtegoed van coalitiepartner Groen, van wie Kristof Calvo, evenzeer vertrokken uit Brussel, zich afgelopen week toevallig ook al roerde wegens de toevallige verschijning van een boek (‘niet het zoveelste verkiezingspamflet’). Noch met de status van fietsstad 2022 van Vlaanderen die Mechelen in de wacht wist te slepen.

Wel rijmt die kolos met het hysterisch pretentieuze treinstation-in-aanbouw, in de geest van de iets grotere stad Luik, waarbij de ontwerpers vergaten voor de prachtige hoge trappen naar de perrons een fietsgootje in te slijpen terwijl de glimmende liften en roltrappen er traditiegetrouw buiten bedrijf blijven. Dominique Piedfort had er ongetwijfeld een mooie column over kunnen maken voor Wablieft. Dat komt hopelijk nog. Zijn afscheid, stelde hij, is geen vaarwel.

dinsdag 7 november 2023

Een coherent alternatief

 

 

 

Zeker nu leeslijsten niet meer verplicht zijn en discussies over ‘de’ canon niet verstommen, lijkt het me zinvol naar voorzetjes te kijken. Welke boeken zouden middelbare scholieren, hoop van iedere auteur en cultureel zorgzame samenleving, zoal kunnen raadplegen? Tijdens een meerdaags treffen met de grondeloze titel Boektopia blijkt onlangs die vraag, in de gedaante van maar liefst 29 titels, in Vlaanderen te zijn beantwoord.

Interessant vond ik om te beginnen de taal waarmee de mensen die de selectie hadden gemaakt consecratietechnisch werden gepresenteerd op de website van de VRT: sfeerscheppend door middel van ‘bekende boekenwurmen’ en pleonastisch deskundig door middel van ‘panel van experts’. De hyperlink naar het artikel droeg bovendien de titel ‘alternatieve leeslijst’ en de reporter zelf is lid van de prestigieuze KANTL.

De deskundigen van dienst waren: een acteur-regisseur, twee leesbevorderaars, een boekhandelaar en een televisiegezicht. Mij bevalt hun outsiderspositie, zowel tegenover literaire academici als tegenover leraren die normaliter zulke lijsten verzorgen of minstens de toelatingseisen ervan bepalen. Maar omdat ik maar een van de panelleden ken, is me ongewis hoe de spanwijdte van hun expertise is. Bijvoorbeeld tegenover een bezoeker van Boektopia of een radioluisteraar.

De laatste mocht ten tijde van het evenement evengoed tips geven, en dat leverde uiteraard een erg lange lijst op, met uiteraard van alles en nog wat. En een voorspelbare overmaat van recent proza, en werk aan de winkel voor de biografen van de ook hier wegdeemsterende Boon en Claus. De weergave van dit bonte palet vond ik verfrissend: in plaats van op auteursnaam waren de titels op alfabet gezet. Wel stond dit geheel áchter de (identiek geordende) selectie van het panel.

Tegenover mijn giganteske eruditie is het panel deskundig. IJdel las ik maar 9 van hun 29 uitverkoren boeken en van sommige auteurs had ik zelfs nooit gehoord. In de berichtgeving werd de breedheid van de keuze benadrukt: ‘graphic novels, romans, maatschappelijk relevante boeken én young adult’. Plezierig vond ik om daartussen ook een dichtbundel aan te treffen, die trouwens om de verbreding van de traditie zo’n beetje stuk is gelauwerd – en zo normen alsnog bevestigde: Habitus van Radna Fabias.

Die paradox wordt belichaamd door de met afstand opvallendste titel tussen de 29: Kapitalistisch realisme van Mark Fisher, die daarmee in 2009, vlak na de kredietcrisis, neoliberalisme hekelde. In eigen land was het lang uitgebaat door Blairs New Labour, bij publicatie al vervangen door Gordon Brown, in het boek vereeuwigd als eerste politicus die zijn familiegeschiedenis aanpaste aan de heersende eisen – ‘the dwarf at the End of History, by force of will’.

zondag 29 oktober 2023

Wederkerigheid


 

 

Forget all your sorrow. Onlangs bleek dat ik sinds aankomst in België, alweer een tijdje terug, geregeld twee woorden door elkaar heb gehaald. Nog een geluk dat de aanleiding een dra te verschijnen bundel is, waarmee ik in de hoedanigheid van dichter, ook alweer een tijd terug, ‘de regie’ over mijn warhoofdigheid ambieer te heroveren.

Het hoofdpersonage, een Oost-Europeaan, is helaas fel gekant tegen vakbonden. Zoals lezers wier ogen verder open willen staan dan snackbarfanaten zullen aanvoelen, beweegt deze arbeidsmigrant zich door België waar de vakbond in gesprekken ook wel syndicaat heet. Eigenlijk weet ik dat, maar wanneer de debatten erover meer of minder hoog over oplopen, blijk ik er soms syndicus tegen te zeggen. Dit is een soort private woningbouwvereniging die zich kan samenballen tot één persoon en die opereert in appartementsgebouwen.

Behalve dat het voor mij, nooit te beroerd anderen op taalfoutjes te wijzen, gênant is die woorden te verwisselen, vind ik die verwarring tekenend ‘op een bepaalde manier’. De vakbond staat op voor belangen van werknemers die niet fluks een beroep hoeven te doen op een syndicus, naar mijn aanvoelen meer zelfstandig ondernemers bedienend.

Maar dat beweer ik dus rondtastenderwijs. Om mijn gezicht te redden én omdat ik in Didier Eribons bundel Het vonnis van de samenleving een passage tegenkwam die in mijn hoofd bleef rondspoken.

Het oude links dat – hand in hand met vakbonden – klassenstrijd voerde, onderscheidt hij van hedendaags links dat wenst ‘samen op te trekken’ en dat ‘een maatschappelijke band’ of ‘sociale samenhang’ wil scheppen dankzij ‘respect’ en ‘wederkerigheid’.

Hier zag ik mijn allergie bevestigd voor op zichzelf lofwaardige pogingen tot ‘verbinding’: verdampte retoriek. Eribon linkt de steekwoorden aan burgerlijk, katholiek paternalisme uit de negentiende eeuw. Dat dunkt me in deze verwarrende tijden, die zowel seculier als rereligieus ogen, zelf nogal retorisch. Maar zijn stelling is evident. Er is een strijd gaande, urgent om onrecht te verhelpen – waarbij zalvende woorden veeleer misleiden dan helpen.

Het maakt me des te benieuwder naar de taal die de vakbond spreekt, zelfs nu ze alsnog syndicaat heet. Die taal bestaat, indien ik mag afgaan op een tijdschriftaflevering die mijn vakbond wijdde aan de nakende sociale verkiezingen in België. Er worden afgevaardigden gevraagd en daarbij zijn dringend mensen gewenst, liefst meteen andere types dan die witte halfbebaarde mannetjes op leeftijd zoals ik.

Aparte aandacht was er dan ook voor het rekruteren van werknemers met een migratieachtergrond. Hoewel het natuurlijk voor belangenbehartiging praktisch is om goed Nederlands te lezen en spreken, blijkt perfect taalgebruik voor hen nog niet nodig. Wow! Ik weet niet of deze doelgroep per definitie het Nederlands minder goed machtig is, in vergelijking met jongere moedertaalsprekers bijvoorbeeld, maar mijn vakbond begeleidt in elk geval cursussen ‘syndicaal Nederlands’.

Een open vraag, cruciaal voor een groter publiek dat vakbonden passé schijnt te vinden, is of die taal politiek zal zijn, diplomatiek voor mijn part, of dat er specifieke definities voor moeten worden aangeleerd die in elke branche nodig zijn en dus behoren tot een jargon. Los daarvan zal het een hele kluif blijven om werkgevers te overtuigen van achterstallig onderhoud, maar nu zij ‘verbinding’ zo luid laten opklinken via ‘respect’ en ‘wederkerigheid’ mag elk woord op een goudschaaltje.

Wie weet komt er een vocabulaire boven water dat reddeloos verloren leek. Dat bleek gisteren nog in een ander register, na een choquerende gebeurtenis in Oost-Vlaanderen op klaarlichte dag: de moord op een advocate. In een verklaring rouwden vakgenoten om deze ‘consoror’. Ik heb afdoende herinnering aan Latijn om in die term de vrouwelijke variant van ‘confrater’ te horen, maar zelfs met die kennis was ik verbaasd en ontroerd. Google leerde dat al in 1941 het genootschap Onze Taal in zijn vakblad zich het woord gewoon niet kon voorstellen. Maar ‘confrateresse’ evenmin.

Misschien is het taal gewoon niet gegeven om afscheid te nemen van zichzelf, hoe graag gebruikers dat ook zouden willen. Nu ik bijna even terug een dichter ben is het simpel er collega’s bij te halen die soortgelijke verlangens koesterden – Paul van Ostaijen had al meer dan één bundel gepubliceerd toen hij zich wist te betichten van ‘een oneerlikheid, die ik eerlikheid waande, en van buitenlyriese hoge-borst-zetterij’.

Uit dit citaat valt alvast op te maken dat er interpunctie als komma’s en koppeltekens door de tand des tijds is weggeknaagd.

vrijdag 20 oktober 2023

Toverleven

 

 

 

De onvolprezen televisiereeks Tegenlicht wijdde een aflevering aan ‘de wegwerpmaatschappij’, een deprimerend en zo onmiskenbaar reëel fenomeen dat het een lemma in het woordenboek verwierf. Anders dan de titel liet vermoeden was de teneur optimistisch. Kijkers maakten kennis met gedreven medeburgers in ateliers en fabrieken waarin zogeheten afval een tweede leven begon. Een lening met onbeperkt krediet.

Tegenover wegwerpen staan repareren en hergebruiken. In het verlengde daarvan behandelde de aflevering de mythe van de bewuste zelfvernietiging die aan producten kleeft. Er bestaat zoiets als het Phoebus-kartel uit het begin van de twintigste eeuw, dat onder meer Philips zou hebben gepermitteerd gloeilampen met beperkte levensduur op de markt te brengen. Karel van het Reve trachtte in 1969 dat geloof op zijn beurt te ontkrachten :

 

Welhaast iedereen draagt enkele ‘historisch-materialistische’ uitspraken met zich mee: ‘Het kapitalistische systeem heeft de neiging bepaalde uitvindingen tegen te houden als daardoor de winst in gevaar komt’, een mening waarvan de populaire versie luidt: ‘Philips zou best een gloeilamp kunnen maken die niet kapot gaat, maar Philips doet dat niet omdat daardoor de verkoop achteruit zou gaan’. In een Russisch handboek vindt men deze gemeenplaats als volgt geformuleerd: ‘De monopolies trachten de technische vooruitgang tegen te houden, zij kopen nieuwe patenten op en begraven vele daarvan in hunne brandkasten’.

 

In Tegenlicht werd de kartelrealiteit nochtans nieuw leven ingeblazen, met aandacht voor een erg interessant initiatief in Frankrijk. Het heet Halte à l'obsolescence programmée en spant rechtszaken aan tegen grote jongens die onder de vlag van innovatie telkens nieuwe series lanceren waaronder oude niet meer blijken te functioneren. Zo ging zelfs Apple bij de rechter voor bijl.

Ook blijken er in Frankrijk, voor vijf soorten producten, keurmerken losgewrongen, waarop ‘de mate van repareerbaarheid’ in een getal onder de tien staat uitgedrukt. Een index, noemen ze dat met een fijne knipoog naar economische wijsgeerde.

De grootste ontroering ervoer ik toen een betrekkelijk jonge Nederlands expert in circulair winkelen (in het jargon: manager duurzaamheid) de hoop uitsprak dat binnen een jaar of twintig à dertig het woord ‘afval’ uit Van Dale is verdwenen omdat alles een nieuwe grondstof bevat voor hergebruik. Hij vatte die schrapping zelfs als zijn levensmissie op. Bij gebrek aan eigen mening zou ik benieuwd zijn hoe hij Stella Bergsma’s jongste poëzie inschatte waarin afvaldenken een rol speelt.

vrijdag 13 oktober 2023

Ontwaakt, verworpenen


 

 

In Bea Vianens roman Sarnami, hai (1969) viel me een lidwoord op. Het komt tweemaal voor, vlak na elkaar, bij het achttienjarige personage Radj. Dat hij nog ‘een werk’ moet zoeken en dat hij ‘een werk’ heeft gevonden.

Onnadenkend gewend ben ik dit substantief aan te treffen zonder lidwoord. Wie buiten de arbeidsmarkt staat, zoekt en vindt ‘werk’. Dan is dat ‘een baan’ of, zoals dat in België dikwijls heet, ‘een job’. Dat biedt enige vastigheid, idealiter in loondienst. Vanuit die waarborg, of omdat ze gepensioneerd zijn, werpen sommigen zich op zogeheten vrijwilligerswerk. Daar staat geen geld tegenover dat Radj nodig heeft.

Wie inkomsten wenst kan ook iets tijdelijks doen. Het kortst duurt naar mijn gevoel ‘een klus’. Zoals in het kinderspreekwoord Een heitje voor een karweitje, waarvan het voortbestaan niet aan de euro hoeft te kleven. Naar mijn gevoel nemen de betaalde uren toe, en worden ze minder fysiek, bij ‘een opdracht’. Die strekt zich uit van de privé- tot de publieke sector, en voedt kunstenaars tot en met consultants.

Consultants zijn wel tovenaars. Richard Sennett toonde in De cultuur van het kapitalisme hoe zij met schaalvergrotende aanpassingen een bedrijf op zijn kop kunnen zetten door lage functionarissen er als eersten uit te laten vliegen – vast blijkt los. En het bedrijf draait er vaak stroever van, omdat deze mensen, als het ware op klusniveau, kennis en ervaring hebben opgedaan die lastig in te huren zijn. Ook liet de Amerikaanse socioloog zien dat zij een relatief smal netwerk hebben, terwijl hun leidinggevenden door een informeel vangnet altijd wel weer ergens aan de bak komen zonder zich te hoeven binden – het cliché van kosmopolitisme.

Een tweede paradox. Losse opdrachten, gevoegd aan een deadline, worden meestal achter elkaar vervuld. Maar het is helaas niet uitzonderlijk dat sommige vaste klussen of baantjes dagelijks naast elkaar moeten worden uitgevoerd om een bestaansminimum te garanderen. Geen wonder dat neoliberale deelname gefundeerd is op de geloofsbrieven van flexibiliteit en creativiteit.

De term ‘schijnzelfstandige’ laat ik maar even voor wat hij is, om nog te kunnen verwijlen bij Vianens ‘een werk’. Ik vond het prachtig dat te lezen, dacht even aan Leopolds ‘een sneeuw’, totdat ik besefte dat de omstandigheden zoals Sarnami, hai ze beschrijft onrooskleurig zijn. Vast of tijdelijk werk, alles dient om te overleven. Weer dat bestaansminimum, een begrip dat mensenrechten aanroept.

 

Fictionaliteitsprincipe

Ongemakkelijk geworden snelde ik naar de digitale Van Dale. Daar blijkt het lemma ‘werk’ zestien betekenissen te genereren. Ik heb ze ademloos gelezen en meen dat een woordenboekenmaker geen rust krijgt. Wat zal er bijvoorbeeld gebeuren met geschoold, ongeschoold werk (‘waarvoor je wel, resp. geen vakopleiding gevolgd hoeft te hebben’), ook wegens het steeds impopulairdere vak van politicus?

Als heiden waren de werken Gods mij bekend, maar op mijn oude dag leer ik dat het werk des vlezes een ongelooflijk eufemisme is geweest. Ontroerend in die categorie dunkt me het zwarte werk, dat allicht met wat sublieme huiver verwijst naar doodskisten omdat die zwartgelakt waren. Uit Jos de Muls Paniek in de polder had ik nota bene begrepen dat je in sommige culturen professionals kunt inhuren om bij het graf van familieleden te huilen.

Volgens mij heet dat laatste outsourcing, in dit geval van emoties. Van Dale herinnert eraan dat je ook lichaamsbeweging kunt outsourcen. Hoe relaxed rept de eerste betekenis immers van de bal het werk laten doen. En de laatste betekenis doet aan outsourcing van precisie, aan het eind van een opsomming: naam, geboortedatum, adres, telefoonnummer, dat werk.

Vlak daarvoor meende ik het onbepaalde lidwoord van Bea Vianen verklaard te zien. Bij de vijftiende betekenis van werk valt te lezen: ‘SR baan, betrekking’. De afkorting in kapitalen slaat op Surinaams-Nederlands. Doordat Vianen ‘een werk’ tweemaal gebruikt in de directe rede, vergroot ze zowel de levendigheid als authenticiteit. En ik ben nu toch wat geruster geworden voor Radj. 

Bovendien is Sarnami, hai een roman, die we stoelen op een fictionaliteitsprincipe. Refererend aan de wereld daarbuiten passeerde onlangs echter een woord dat mijn kennis op losse schroeven zette: ‘flexnomaden’. Het blijkt geen pleonasme.

Ik kwam ‘flexnomaden’ tegen in de betrokken studie Uitgewoond. Waarom het hoog tijd is voor een nieuwe woonpolitiek (2022) van stadsgeograaf Cody Hochstenbach. Hij doelt met dat woord op mensen die zo gewend zijn aan tijdelijke huurcontracten, dat ze zich niet eens meer in hun buurt proberen te settelen. Hun inkomen is te gering om iets vasts boven het hoofd te bemachtigen, al is het in huur.

Door mijn periscoop op Vianen kan ik Hochstenbachs begrip nu in verband brengen met een sport in de arbeidsvervulling: jobhoppen. Meer dan ooit krijgt dat begrip iets luxueus dat vanuit een select idee kosmopolitisch kan heten, terwijl flexnomaden allicht gedwongen zijn klussen aan te nemen die niet steeds in de buurt liggen. En het werk van Radj is nachtdienst op een ziekenhuis.

vrijdag 6 oktober 2023

Met verschillende hardheid


 

Het blijft merkwaardig om het met jezelf oneens te raken. Recent blogde ik dat het woord ‘veilig’ door grosgebruik alle betekenis had verloren. In samenlevingen, bedoelde ik, waar geen totalitarisme de dienst uitmaakt, geen alligators en pythons zonder bodycam over straat paraderen en waar de kans op vulkaanuitbarstingen, orkanen en overstromingen minimaal is. Maar deze week kwam het woord ‘veilig’ zo vaak voorbij in Tamar van den Dops documentaire Mag ik je aanraken? dat het ergens naar moet verwijzen.

Van den Dop vroeg Nederlandse collega-acteurs naar hun ervaringen met naaktscènes. Antwoorden liepen uiteen en leken leeftijdsgebonden. De jongere en jongste generatie, van wie ik velen maar half herkende en soms hun namen zelfs niet, gebruikten de term ‘veilig’ het frequentst. Bij hen duidde dat op een gevoel van controle op de set, waarbij er door expliciete afspraken niets met hun lichaam kon gebeuren dat ongewenst was.

Daarmee verandert de set in een safe space. Ik had verwacht deze term tegen te komen in de digitale Van Dale, voor dit blogstukje geraadpleegd. Maar nee (wel de enigma’s: safe conduct, safedeposite, safe haven, safeloket)! Onder het lemma ‘ruimte’ vond ik evenmin veilige ruimte. Dus moest het woordenboek exclusief uitsluitsel geven onder ‘veilig’. En zo geschiedde.

 

Betekenisvelden

Het woord krijgt zeven betekenissen, en bij twee ervan vond ik iets nuttigs. Om te beginnen ‘van plaatsen zodanig dat iem. of iets tegen aantasting of gevaar verzekerd is’. Waarbij de voorbeeldfrase staat:

 

• een veilige omgeving

waarin mensen zich op hun gemak voelen, waarin ze niet het gevoel hebben voortdurend op hun hoede te moeten zijn voor mogelijke bedreigingen

 

De zevende betekenis van het lemma luidt ‘er aanleiding toe gevend dat iem. zich geaccepteerd en op zijn gemak voelt’. Met als voorbeeldfrase, bijna identiek, een veilige werkomgeving.

Ik wist me betrapt! De door de acteurs beschreven situatie zou ik zelf namelijk benoemen als ‘op zijn gemak zijn’. Maar het bezittelijk voornaamwoord onthult mogelijk al dat mijn taal geslachtsgebonden is. Makkelijk praten als man – in onderhavig geval gekleed, voor een ramenpartij, lui zittend aan een bureau! Het tegenovergestelde van die acteurswens valt wel met behoud van idioom te duiden met ‘ongemakkelijk’.

Ik gebruik dat woord liever dan het synoniem ‘oncomfortabel’. Wanneer ik die voorkeur probeer te verklaren, dan zit daar geen anglicismehuiver achter (uncomfortable), wel vermeende vertrouwdheid met betekenisvelden. Voor mij verwijst ‘(on)comfortabel’ naar materiële dingen, zoals kleding en meubels. Toch luidt in Van Dale de derde betekenis, ‘figuurlijk op z’n gemak’. Met als voorbeeldfrase zich ergens niet zo comfortabel bij voelen (‘zich ergens een beetje ongemakkelijk bij voelen’).

Bij wijze van extra controle raadpleegde ik vervolgens ‘ongemakkelijk’. Daar stond de voorbeeldfrase ergens een ongemakkelijk gevoel bij hebben, zich ergens ongemakkelijk bij voelen (‘zich er niet goed bij voelen, zich er opgelaten over voelen, er niet door op zijn gemak zijn’). Ik zat vergeleken met ‘veilig’ kortom hoog en droog in een eufemismegebied.

 

Parameters

Hoe is het dan nog gesteld met mijn regelrechte allergie voor comfortzone? Ik hoorde daar niet eens Engels in omdat de pretentie bij doorsneegebruikers harder doorklinkt. Zij laten zich er althans op voorstaan hun comfortzone te hebben verlaten, een lef dat bijvoorbeeld een record of kunstwerk dient.

Deze in oktober 2012 aan Van Dale toegevoegde term (die als extra betekenis ‘elk van de gebieden met verschillende hardheid waarin een matras verdeeld is’ blijkt te hebben) herinner ik me niet bij de acteurs. Toch kent het woordenboek aan comfortzone duiding toe die voor filmopnames relevant lijkt: ‘mentale ruimte waarbinnen iem. zich comfortabel en niet bedreigd voelt, terrein waarop iem. thuis is’. Andermaal bedreiging! Hieruit snap ik de klacht wel beter en mijn onbegrip mogelijk ook.

Bedreiging heeft meer gedaanten. Fysiek maar ook mentaal. De eerste optie lijkt niet van toepassing. Acteurs werken omringd door collega’s en technici en apparatuur, dus groot gevaar heerst er niet, al hebben ze in vrijscènes alleen hun huid als schild (even kwetsbaar als tentoonstellingsbezoekers die ooit konden plaatsnemen tegenover Marina Abramov en haar aankijken?). Bij de mentale variant van bedreiging sprak ik zelf altijd van ‘intimidatie’.

Door de documentaire wordt duidelijk dat er meer parameters tegelijk werkzaam zijn – waaraan acteurs, bijvoorbeeld aan het eind van een lange draaidag, zich dan maar overgeven. Voor ouderen onder hen lijkt dat een nuchtere praktijk, voor jongeren die het begrip ‘onveilig’ op zo’n moment wel geëigend vinden is dat niet langer acceptabel.

vrijdag 29 september 2023

Het niet-bestendige accepteren

 

 

 

Uitgeverij Valiz viert haar twintigjarige bestaan met Future book(s) / Toekomstboek(en), een uitgave die zoals de titel belooft tweetalig is maar bovenal Engels toont. Conform de verhoudingen in de communicatiewereld? Volgens mij hebben Nederlandstalige auteurs ook rechtstreeks bijgedragen in het Engels. Voor sporadische dubbelteksten tekent ‘KennisTranslations’. Ik vermoed dat schrijver-curator-fotograaf Annosh Urbanke wel wil weten wat dat behelst. Haar bijdrage breekt in het Engels aan het slot abrupt af en eindigt in het Nederlands zo: ‘Dat zou ultiem zijn!’

Doordat dit bijna vijfhonderd pagina’s tellende boek grillig oogt, door maar liefst tien vormgevers in eigen katernen, terwijl het slotdeel met index, biografieën en fondsoverzicht een meticuleuze aanblik biedt, moet ik Future book(s) / Toekomstboek(en) misschien een feestelijke chaos noemen. Dat geeft me meteen een excuus in te zoomen op slechts één bijdrage. Die is wel in twee talen te lezen, maar ook van de Nederlandse versie luidt de titel ‘Who Gets to Play in this Play?’.

Zo’n vraag geeft iets prijs van wat Hicham Khalidi, directeur van de Jan van Eyck Academie in Maastricht, met zijn bijdrage beoogt. Er mag antwoord komen, en daarvoor gebruikt Khalidi de briefvorm. Bestemmelingen zijn de ‘ontwerp- en uitgeverswereld’. Grappig als aanspreekvorm, vind ik, en begrijpelijk door de achterliggende anekdote. Khalidi leidde eind 2022 voor de Stichting De Best Verzorgde Boeken (DBVB) een panel over inclusiviteit in die branche. Een heikel onderwerp, waarvoor hij naar het Amsterdamse Stedelijk Museum was getogen.

 

Losgezongen

Geen idee of Khalidi als panelvoorzitter actief deel heeft genomen aan het debat of, zoals zijn brief voorspiegelt, aan het publiek vragen heeft gesteld. Zijn stellingnames zijn in elk geval helder:

 

‘De jonge ontwerpers, makers en uitgevers met een diverse achtergrond die uitgenodigd zijn aan de paneltafel, voelen zich niet vertegenwoordigd in een systeem dat voornamelijk vertrekt vanuit een genormeerde en dominante esthetiek. Het is een systeem waarin esthetiek en ethiek losgezongen zijn van elkaar, want volgens velen in de kunst- en ontwerpwereld, waaronder u, valt over kwaliteit niet te twisten, kwaliteit is een universeel iets.’

 

Niemand zal hiervan uit zijn of haar stoel vallen. De afspiegelingskwestie speelt al jaren, en kan niet genoeg aangekaart worden. Met die mening bedrijf ik in Khalidi’s blootleggende denken een ‘politiek van onschuld’, die pretendeert alles in het snotje te hebben en zelf geen poot uitsteekt. Dat de maatschappij bonter is samengesteld dan (kunst)gremia is nochtans een feit. De rij met jurynamen voor de Best Verzorgde Boeken klinkt inderdaad behoorlijk laaglands, terwijl de studentenjury voor de editie van 2022 internationaler toeschijnt. Dat laatste hoeft overigens niet te verbazen, vanwege het Erasmus-statuut.

Minder goed volg ik Khalidi’s scheiding tussen ethiek en esthetiek. Ik wist niet eens dat ze mogelijk was! Bovendien giet hij haar in een wij-zij-vorm. Of zou hij dat ‘waaronder u’ bedoeld hebben om reacties af te dwingen? Khalidi gaat dan de confrontatie aan, wat zonder meer te prijzen valt in een samenleving die op zalvende wijze nog altijd zegt te streven naar ‘de dialoog’ en gelijkgezinden in hun bubbeltjes laat.

Bij een industrieel en kapitalistisch thema als inclusiviteit demonstreert Khalidi’s ‘u’ een generalisatie waarmee dit debat naar de vaantjes wordt geholpen. Helemaal omdat hij aan het begin van zijn brief meldt dat er bij inclusiviteit niet wordt geluisterd want ‘privileges verhinderen dat’ (de personen uit zijn aanhef die hij ‘adresseert’ vertonen louter groepskenmerken). En omdat hij aan het eind meldt dat de niet-vertegenwoordigden worden ‘gediscrimineerd’. Die beperkte universele invulling van kwaliteit door uitsluiting verklaart Khalidi dan zo:

 

‘Het is het resultaat van dertig jaar neoliberaal en conservatief politiek beleid in Nederland en daarbuiten en wordt tevens gevoed door noties van universele waarden en normen en daarmee van kwaliteit. Het is de symboliek van de uil van Minerva, zullen we maar zeggen, die voornamelijk van racistisch rechts komt, en in directe lijn staat met een vooral wit-superieure notie van kwaliteit en daardoor alles wat anders is uitsluit.’

 

Ook deze redenatie is overbekend, net als de sneer naar Thierry Baudet, maar ik vrees dat ze niet eens strategisch valt te verdedigen. Uit de lucht gegrepen was dan ook Khalidi’s toeschrijvende stelling over onbetwistbare kwaliteit, die universeel zou zijn. Decennia geleden, toen neoliberalisme nog moest beginnen te infecteren, bewees Pierre Bourdieu het tegendeel. Sindsdien stelt elk tekstje over ‘de canon’, of het nu digitaal is of stamt uit een twaalfdelige encyclopedie, betrekkelijkheid en tijdsgebondenheid en betwisting in het vooruitzicht. Op Facebook geschiedt dat waarschijnlijk zo’n beetje real time.

 

Westerse hegemonie

Het heeft iets van een grap dat Khalidi de diagnose van een universele kwaliteit stelt. Bourdieu brak met zijn ideeën de gevestigde orde en het is geen geheim dat hij van eenvoudige afkomst was. Het canonbegrip dat we nu kennen, is dan veeleer links en academies zetten hun beste beentje voor om curricula te ‘dekoloniseren’. Ook in verband met de Best Verzorgde Boeken is Khalidi’s verwijt bizar. Welwillende lezers worden immers overspoeld met berichten over prijsauteurs, longlists en shortlists – allemaal fenomenen die kwaliteit suggereren. De titels die bij de Best Verzorgde Boeken in de aandacht komen, stammen veeleer uit wat dan zo tergend de marge heet.

Waar haalt Khalidi zijn misleiding van een gefixeerde kwaliteit vandaan? Wellicht benadrukte Bourdieu voor hem onvoldoende dat het kwaliteitsoordeel leed onder ‘het dominante karakter van de westerse hegemonie’. Maar ook zonder die geografische nuance luidt de consensus: kwaliteit is geen statisch begrip want wordt telkens toegekend. In mijn literatuurstiel lijkt de KANTL zelfs haar bestaansrecht annex visibiliteit te ontlenen door vijfjaarlijks ‘de canon’ te herzien en bij die dynamiek pontificaal één plaats open te houden voor de notoire ‘blinde vlek’.

Wanneer Khalidi vervolgens de reden van zijn klacht toelicht, legt hij nota bene de vinger op die toekenning: ‘Wie bepaalt kwaliteit? Wie zijn de zogenaamde poortwachters? Het probleem van normering gaat over wie de norm bepaalt. Normering is een systeem van machtsrelaties.’ Daarmee zou hij zijn probleem historisch kunnen kaderen. Er is door de eeuwen heen altijd een strijd gaande geweest, ook over ethiek trouwens. Het principe van vadermoord bestaat evengoed in kunst. En sinds internet overal aanwezig is, luidt de klacht dat onbevoegden poortwachter spelen. Wordt die strijd tussen poëtica’s nu voortgezet met andere middelen, omdat Khalidi er een etnisch aspect in ontwaart?

vrijdag 22 september 2023

Met veel aandacht voor immersie


 

Welke universiteit willen wij? Zo heette ongeveer vijftien jaar geleden een actie voor zelfkritiek. Ze schoot me te binnen toen afgelopen week KUL-rector Luc Sels een opiniestuk afstak waarin hij allerlei pleidooien hield zonder het achterliggende model te benoemen. Toevallig was de man net in mijn blikveld geraakt bij een naweging van het Standaardnederlands dat onderwijsexpert Dirk Van Damme aanbeval in een bundel – waarvoor Sels de uitleiding had verzorgd.

Sels wil onder meer een coulantere houding tegenover buitenlandse superwetenschappers-docenten die een andere moedertaal hebben. Hun Nederlands hoeft van hem niet te voldoen aan de tot twee cijfers achter de komma vastgelegde niveaus die op de universiteit gelden, terwijl anderstalige opleidingen tegelijk de markt mogen vergroten.

Dat standpunt gaf uiteraard meteen gedoe over Engels als stroopsmeerder over het denken ten koste van het kleine maar dappere Vlaanderen dat moedig stand moet houden. Onvermijdelijk was de reactie van de N-VA onderwijsminister dat ‘de slinger dreigde door te slaan’. Daarbij vermoed ik dat Sels’ titel (zelfbedacht of door een redacteur toegevoegd) aan uitlokking deed: ‘Identair denken remt onze internationale uitstraling’.

Als oude Nederlandse inwijkeling weet ik inmiddels dat het verstandig is voorbij te gaan aan zulke gevoelige debatten, wat niet verhindert om, teneinde dat achterliggende model op te sporen, het tweede deel van die titel te proeven. En tja, bij ‘internationale uitstraling’ ga ik over mijn nek. Zoals Sels in zijn nog geen duizend woorden tellende betoog wel meer aan de lezende mensheid schonk dat me deed sidderen.

Allereerst als vader. Ik wil helemaal geen universiteit die mijn dochters zou opvoeden als excellente mensen om de concurrentiepositie van het dienstdoende geboorteland in de bloemetjes te zetten. Als ‘meerwaarde’? Dan kunnen ze beter bijvoorbeeld loodgieter worden, wat ik sowieso aanmoedig. Daarna protesteer ik als burger. Waarom positioneert Sels zich in de ‘kennissector’? Wat we weten – empirische ervaring gecombineerd met theorie – komt toch van iedereen? Elke persoon binnen de grenzen moet van hem dan weer wel bijdragen aan ‘ons bbp’.

Ten slotte heeft de maniak in mij moeite met Sels’ taal. Dappere Vlamingen hoeven niet bang te zijn dat hij met Engels het paard van Troje binnenhaalt. Het dier staat er immers al. Sels getuigt daar ook van. Hij stelt voortdurend een ‘deal’ voor én zet dat woord opzichtig tussen aanhalingstekens. Aldus ademt het zelfkritiek. Hier bijvoorbeeld:

 

‘Er is natuurlijk meer te bespreken in zo’n “deal”. Zo zou ik resoluut voor een beleid gaan dat alle studenten een reële kans op buitenlandse ervaring garandeert, met veel aandacht voor immersie in de taal en de cultuur van het gastland.’

 

Dat Sels ondertussen ‘gaat voor’ en, conform de taaluniversitaire geplogenheid, ‘immersie’ voorstelt suggereert dat hij zelf al ondergedompeld is. En excellent? Door de term ‘gastland’ valt bovendien op dat hij Vlaanderen steevast als ‘regio’ betitelt. Het zou me benieuwen of Sels er voor zijn academici de ‘inspanningsverplichting’ bij het Nederlands, op een ander overeen te komen niveau, evenzeer wil omzetten tot de ‘resultaatsverbintenis’ waaraan andere nieuwkomers worden onderworpen.

Binnen en buiten de universiteit blijft de duizenddollar-vraag of mensen elkaar begrijpen als ze spreken, luisteren, schrijven en lezen. Toevallig viel deze week ook het nieuwe nummer van De Witte Raaf binnen, waar doorschemerde dat kunstenaars daarbij een status aparte te hebben. De culturele bagage van Joseph Beuys stoelde op fanaat lezen en hij betoonde zich aldus ‘een warhoofd, daarover is geen twijfel mogelijk’.

Zo mogelijk nog gedecideerder is Carel Blotkamp wanneer hij Theo van Doesburgs niet-aflatende kennisdrang evalueert: ‘Hij begrijpt zijn lectuur weleens verkeerd, maar dat zie je vaker in teksten van kunstenaars. Het gaat erom wat die lectuur in hun werk en hun denken heeft teweeggebracht. In de geschiedenis van de avant-garde verdient het concept ‘vruchtbaar misverstand’ een serieuze plaats.’

De passage trof me. Niet eens zozeer omdat ik zelf soms als avant-gardist wordt beschouwd, als wel in verband met recente ideeën over taal. Snel ingeburgerd raakte de wat koloniaal neerbuigende overtuiging dat fouten juist creatief zijn en een verrijking. Mijn eigen warhoofd wenst dit niet te verwarren met serendipiteit.

Ik weet het niet, ik moest denken aan een vroeg gedicht van Osip Mandelstam. Hij schreef het vlak voor de Eerste Wereldoorlog en dus ook voor de Russische revolutie. Bij herlezing weet ik het nog minder:

 

Amerikaans meisje

 

 

Een Amerikaans meisje van twintig

moet eens op reis naar Egypte,

zij negeert de waarschuwing van de Titanic

die slaapt op een bodem, donkerder dan een crypt.

 

In Amerika zingen de sirenes

en de schoorstenen van rode wolkenkrabbers

kussen met beroete lippen

koude wolken.

 

In het Louvre staat de dochter van de oceaan,

rank als een populier.

Om marmer tot suikerpoeder fijn te trappen

snelt zij als een eekhoorn de acropolis op.

 

Zonder een woord te begrijpen

leest zij in haar treincoupé Faust

en met een zucht vraagt zij zich af waarom

Lodewijk niet meer koning is.

 

(vert. Kees Verheul)

woensdag 13 september 2023

Een schoolvoorbeeld

 

 

In een opiniestuk stelt acteur en schrijver Maryam Hassouni principiële vragen bij de als radicaal te boek staande klimaatbeweging Extinction Rebellion, ook wel: XR. Daarbij voelt Hassouni aangenaam direct aan. Ze gehoorzaamt niet aan de dwaze ongeschreven wet dat links links niet mag wegen of waarbij kritische woorden over collega’s not done zijn.

Hassouni’s bezwaren zijn tweeledig. Allereerst vindt ze de doelen van XR (ik neem die afkorting als een kledingmaat maar over) te smal. Wellicht drukt het woord ‘provinciaal’ haar indruk adequater uit. De bekommernis van activisten ligt volgens haar dichtbij, terwijl klimaatvluchtelingen tonen dat er waarlijk een globaal probleem is – universeel, vanwege ongelijkheid:

 

‘De eurocentrische blik van waaruit XR naar de wereld kijkt is té beperkt en gaat vooral over witte mensen uit de middenklasse die protesteren tegen iets wat al lang gebeurt. (…) Opvangen van klimaatvluchtelingen zou dé grondpijler van XR moeten zijn. Niet slechts de zorgen over de toekomst van ónze kinderen.’

 

Het tweede bezwaar van Maryam Hassouni betreft de truttige zelfverheerlijking van Nederlandse activisten. Of ze nu naïef of stompzinnig zijn, ze laten zich naar haar smaak te Instagrammatisch arresteren bij betogingen. Een vorm van luxe, meent ze, die iets verraadt over hun huidskleur. Wie niet wit is, kan zich zulke heroïek niet permitteren. De arrestatiestrategie zou geen toegang bieden aan ‘gemarginaliseerde groepen’.

Hassouni’s bezwaren hangen duidelijk samen en zijn een pleidooi voor wat dan wel dekoloniseren heet. Instemmend vertaalt ze een statement van een Britse XR-afdeling die tot inkeer is gekomen: ‘We erkennen nu dat onze tactiek van arrestatie het makkelijker heeft gemaakt voor mensen met privileges om mee te doen en dat ons gedrag en onze houding het systeem van witte suprematie hebben gevoed.’

In het opiniestuk fungeren twee van Hassouni’s collega’s uit de theaterbranche als kop van Jut. In verband met haar provincialistische bezwaar vonnist ze Sieger Sloot die bij een betoging afwezig was wegens wintervakantie en zich verdedigde daarbij een elektrische auto te hebben ingezet. Maar Hassouni pareert dat voor dat ding kobalt nodig is:

 

‘Voor een paar dollar per dag werken Congolese kinderen in mensonterende omstandigheden in levensgevaarlijke en vervuilende mijnen, zodat wij hier in peperdure auto’s ons geweten kunnen sussen. Dat is een schoolvoorbeeld van neokolonialisme, een systeem dat gebouwd is op onderdrukking en uitbuiting.’

 

En in verband met het zelfverheerlijkingsbezwaar bij arrestaties richt Hassouni haar pijlen op Carice van Houten, even komisch als vilein ‘ervaringsdeskundige’ genoemd. Deze actrice vond het zelfs een ontspannende ervaring waarbij ze zich ‘heel veilig’ had gevoeld. Toch zou Hassouni als anglist kunnen weten dat het woord ‘veilig’, of safe dus, helemaal niets meer betekent.

 

Diakritisch

Dat Hassouni anglist is, weet ik door haar boek Wat de fak (2022). Ik had me voorgenomen er niet over te schrijven, wegens totale ongeschiktheid als man, wit, hetero, kunstwereldgerelateerd, enz. Haar opiniestuk brengt me er nu naar terug.

Voor mij sensationeel en inzichtelijk was namelijk een tekstvergelijkingspassage waarin Hassouni liet zien hoe een bericht van haar subtiel was herschreven in een onderzoeksdossier door toevoeging van diakritische tekens, die moesten doen uitschijnen dat ze een hysterica was. Daarom verbazen me de accentjes nu bij de ‘té beperkt(e)’ blik, ‘dé grondpijler’ en ‘ónze kinderen’.

Voor mij verlenen die dingen Hassouni overigens niet de aura van hysterica, hooguit suggereren ze dat ze overtuigd is van haar gelijk. (Wel ergerde Wat de fak me omdat de uitgever zich half van haar distantieerde door een ‘disclaimer’ in te voegen: ‘Wat de fak bevat uitsluitend het eigen, persoonlijke relaas van de auteur. Met dit boek beoogt zij misstanden binnen de film- en televisie-industrie en de onderzoeksmethoden hiernaar binnen de eigen gelederen aan de kaak te stellen.’)

Als inwijkeling heb ik ook niet meegekeken met Hassouni’s al tamelijk lange loopbaan. Voor het eerst zag ik haar spelen in de film Meskina (2021), waarvan we met het hele gezin genoten hadden als broodnodige multiculturele variant op Alles is liefde maar die blijkbaar wegens stereotypie magere recensies had gekregen.

Daar staat tegenover dat Hassouni’s redenaties in het opiniestuk me bekend voorkomen. Ze gebruikt een register waarin, vrees ik, safe nog een springlevende rol heeft. Mijn citaten verstrekten al een paar van die geurwoorden.

Ik beperk me nu tot ‘eurocentrisme’. Hassouni’s punt daarover is evident en wat mij betreft relevant. Het klimaat gaat iedereen aan en treft al mensenmassa’s die elders op aarde hun heil trachten te vinden. Dat het klimaat rechtstreeks in verband staat met ongelijkheid valt evenmin te ontkennen. De vraag is alleen of je dat kunt samenballen onder ‘eurocentrisme’. Dat woord gaat voor mij althans minder over een kennisperspectief (dat bij te spijkeren is) dan over een evaluatie (dat Europa qua cultuur en wetenschap superieur zou zijn).

Aldus lijkt me iemand als Frits Bolkestein een eurocentrist, of Thierry Baudet, maar Nederlandse XR-activisten?