zondag 29 oktober 2023

Wederkerigheid


 

 

Forget all your sorrow. Onlangs bleek dat ik sinds aankomst in België, alweer een tijdje terug, geregeld twee woorden door elkaar heb gehaald. Nog een geluk dat de aanleiding een dra te verschijnen bundel is, waarmee ik in de hoedanigheid van dichter, ook alweer een tijd terug, ‘de regie’ over mijn warhoofdigheid ambieer te heroveren.

Het hoofdpersonage, een Oost-Europeaan, is helaas fel gekant tegen vakbonden. Zoals lezers wier ogen verder open willen staan dan snackbarfanaten zullen aanvoelen, beweegt deze arbeidsmigrant zich door België waar de vakbond in gesprekken ook wel syndicaat heet. Eigenlijk weet ik dat, maar wanneer de debatten erover meer of minder hoog over oplopen, blijk ik er soms syndicus tegen te zeggen. Dit is een soort private woningbouwvereniging die zich kan samenballen tot één persoon en die opereert in appartementsgebouwen.

Behalve dat het voor mij, nooit te beroerd anderen op taalfoutjes te wijzen, gênant is die woorden te verwisselen, vind ik die verwarring tekenend ‘op een bepaalde manier’. De vakbond staat op voor belangen van werknemers die niet fluks een beroep hoeven te doen op een syndicus, naar mijn aanvoelen meer zelfstandig ondernemers bedienend.

Maar dat beweer ik dus rondtastenderwijs. Om mijn gezicht te redden én omdat ik in Didier Eribons bundel Het vonnis van de samenleving een passage tegenkwam die in mijn hoofd bleef rondspoken.

Het oude links dat – hand in hand met vakbonden – klassenstrijd voerde, onderscheidt hij van hedendaags links dat wenst ‘samen op te trekken’ en dat ‘een maatschappelijke band’ of ‘sociale samenhang’ wil scheppen dankzij ‘respect’ en ‘wederkerigheid’.

Hier zag ik mijn allergie bevestigd voor op zichzelf lofwaardige pogingen tot ‘verbinding’: verdampte retoriek. Eribon linkt de steekwoorden aan burgerlijk, katholiek paternalisme uit de negentiende eeuw. Dat dunkt me in deze verwarrende tijden, die zowel seculier als rereligieus ogen, zelf nogal retorisch. Maar zijn stelling is evident. Er is een strijd gaande, urgent om onrecht te verhelpen – waarbij zalvende woorden veeleer misleiden dan helpen.

Het maakt me des te benieuwder naar de taal die de vakbond spreekt, zelfs nu ze alsnog syndicaat heet. Die taal bestaat, indien ik mag afgaan op een tijdschriftaflevering die mijn vakbond wijdde aan de nakende sociale verkiezingen in België. Er worden afgevaardigden gevraagd en daarbij zijn dringend mensen gewenst, liefst meteen andere types dan die witte halfbebaarde mannetjes op leeftijd zoals ik.

Aparte aandacht was er dan ook voor het rekruteren van werknemers met een migratieachtergrond. Hoewel het natuurlijk voor belangenbehartiging praktisch is om goed Nederlands te lezen en spreken, blijkt perfect taalgebruik voor hen nog niet nodig. Wow! Ik weet niet of deze doelgroep per definitie het Nederlands minder goed machtig is, in vergelijking met jongere moedertaalsprekers bijvoorbeeld, maar mijn vakbond begeleidt in elk geval cursussen ‘syndicaal Nederlands’.

Een open vraag, cruciaal voor een groter publiek dat vakbonden passé schijnt te vinden, is of die taal politiek zal zijn, diplomatiek voor mijn part, of dat er specifieke definities voor moeten worden aangeleerd die in elke branche nodig zijn en dus behoren tot een jargon. Los daarvan zal het een hele kluif blijven om werkgevers te overtuigen van achterstallig onderhoud, maar nu zij ‘verbinding’ zo luid laten opklinken via ‘respect’ en ‘wederkerigheid’ mag elk woord op een goudschaaltje.

Wie weet komt er een vocabulaire boven water dat reddeloos verloren leek. Dat bleek gisteren nog in een ander register, na een choquerende gebeurtenis in Oost-Vlaanderen op klaarlichte dag: de moord op een advocate. In een verklaring rouwden vakgenoten om deze ‘consoror’. Ik heb afdoende herinnering aan Latijn om in die term de vrouwelijke variant van ‘confrater’ te horen, maar zelfs met die kennis was ik verbaasd en ontroerd. Google leerde dat al in 1941 het genootschap Onze Taal in zijn vakblad zich het woord gewoon niet kon voorstellen. Maar ‘confrateresse’ evenmin.

Misschien is het taal gewoon niet gegeven om afscheid te nemen van zichzelf, hoe graag gebruikers dat ook zouden willen. Nu ik bijna even terug een dichter ben is het simpel er collega’s bij te halen die soortgelijke verlangens koesterden – Paul van Ostaijen had al meer dan één bundel gepubliceerd toen hij zich wist te betichten van ‘een oneerlikheid, die ik eerlikheid waande, en van buitenlyriese hoge-borst-zetterij’.

Uit dit citaat valt alvast op te maken dat er interpunctie als komma’s en koppeltekens door de tand des tijds is weggeknaagd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten