vrijdag 25 augustus 2017

Recente literatuur?




In het bibliotheekwezen is een term opgedoken met atletische dimensies die Ajax goed had kunnen gebruiken: Sprinters. Het gaat geloof ik om nieuwe titels waarvoor veel belangstelling is en die daarom slechts eenmalig, mogelijk zelfs in ruil voor steek- en zitpenningen, kunnen worden geleend.
Ik ontwaar terzijde van, of misschien wel parallel aan, deze ontwikkeling een spectaculaire toename van zelf aangebrachte stickertjes op  het recent uitgebrachte boek. Ze vermelden het jaar van verschijnen.
In een afgelegen bibliotheekje zag ik het gevolg op termijn. Het grootste deel van de beschikbare titels had op de rug zo’n etiket, vanaf 2010.
Ten eerste legde dat de nadruk op het zogenaamd actuele (‘moet je hebben gelezen om mee te praten over’, de consumententipbijlagetaal) waar bibliotheken, als cultureel geheugen en correctie op de markt, niet direct voor bedoeld zijn. Ten tweede werd voelbaar dat er steeds meer vernietigd moet worden om het aanbod constant te houden.
Doordraaien heet dat, in plaats van doorlopen.
Tegelijk blijkt de bibliotheek op zichzelf een afzetmarkt te zijn geworden voor boekwinkels in nood, die niet exclusief op coffee corners kunnen teren.

Enfin, nog een hele intro voor de aankondiging dat simultaan met dit bericht een essaytje op mijn archiefblog is verschenen over een traag boek dat ik vorig jaar uit de bibliotheek haalde als zijnde splinternieuw. Ik refereerde er onlangs al aan, in een triumviraat van linksbespottende titels door bekeerlingen.
Over dat boek, Kind van de verzorgingsstaat van Rob van Essen, valt wel wat meer te zeggen. Dat heb ik vorig jaar meteen proberen te doen. En nu ik het nalees weet ik er bar weinig aan toe te voegen, dus hupsakee maar.
Wel eindigt mijn essaytje met een vraag. Wie er stomtoevallig een antwoord op weet, mag het altijd onder deze posting geven.
Dankuwel, amen, vogels, bloemen

donderdag 17 augustus 2017

Streepjes hier en daar




Exact een jaar geleden voltooide Wessel te Gussinklo De Weergekeerde Bloem. Zo leert althans de ondertekening van deze roman: Noord-Beveland, 17 augustus 2016. Wanneer begon hij eraan te werken? Een rare vraag misschien, maar het boek zou gaan over zijn verbroken vriendschap in de jaren zestig met Kees Ouwens (1944-2004). En na diens uitvaart publiceerde Te Gussinklo een afscheidsrede waarin hij memoreerde dat ze elkaar eindeloos thuisbrachten terwijl de roman tot tweemaal toe beweert dat ze elkaar louter zagen in de studentenkamer van Ouwens – die in De Weergekeerde Bloem Marcel van Beek heet, mogelijk naar de bundel Als een beek (1975).
Grofweg stelt de roman een dubbel verraad aan de kaak. Marcel hecht geloof aan de bewering van zijn vriendin Lisette dat Hajé Gerritsen, zoals Te Gussinklo’s alter ego heet, avances heeft gemaakt naar haar. In de roman is de toenaderingsrichting echter omgekeerd, maar Hajé verklapt dat niet aan zijn vriend. En in eerste instantie had Marcel hem zijn vriendin doodleuk aangeboden.
Ook stelt De Weergekeerde Bloem Hajé voor als mentor in het schrijversvak wiens oeverloze monologen razendsnel in een roman worden geplagieerd door de sponsachtige debutant Marcel. Bovendien krijgt dit Gewaand bezit terstond een ‘homoseksuele uitgever’, die Hajés voorspelling waarmaakt: de man, met het voorkomen van een kameel, valt hooguit voor Van Beeks engelachtige uiterlijk. Deze had wel volhardende pogingen gewaagd bij literaire tijdschriften die hij, als alles, nauwlettend volgt, terwijl Hajé al een hoofdstuk voorpubliceerde van een roman.
Hier geeft de literatuurgeschiedenis van Ouwens De strategie (1968) en van Te Gussinklo het onvoltooide De expeditie. Een halve eeuw later wordt het decor van Ouwens’ debuut nogmaals zichtbaar (Helenaheuvel, het landhuis). En wanneer in De Weergekeerde Bloem Hajé zich ten slotte wil wraken door in een bordeel Lisette te bestellen, verschijnt ‘een plomp uitgevoerd boerenmeisje’. Zij zou de fameuze ‘naakte meid’ uit De strategie kunnen zijn.

Is De Weergekeerde Bloem een tragedie of komedie?
Marcel heet dan wel ‘de beginneling, de nieuwkomer’, maar ook ‘de begenadigde’. Evenzo beseft Hajé dat hij een afwijkende stijl heeft (‘Zinnen die elastisch rekten, vertragend, over bijzinnen en tussenzinnen, streepjes hier en daar, haakjes soms, en dan weer kort en snel zoals de beelden, de voorvallen het ingaven’) die principieel verschilt van het ‘onderwijzersproza’ van zijn vriend. Maar Gewaand bezit beschouwt Hajé technisch als voorbeeld. Marcel wordt nota bene opgevoerd als fanate lezer die wil leren, zijn vriend denkt juist autonoom te laveren.
De Weergekeerde Bloem pendelt dan ook tussen nederigheid en arrogantie: ‘En je schreef dezelfde woorden, dezelfde zinnen, je schreef zelfs betere als [sic] die andere bewonderde en succesvolle schrijvers, maar bij hen gloeiden de zinnen op door die kleine wending in de tekst, het ritme in de zinnen, dat was hun adem, dat waren zijzelf’.
Marcels souplesse steekt. In amper drie maanden voltooit hij op 23-jarige leeftijd zijn debuutroman, ‘alsof het al klaarligt, ik hoef het alleen maar op te schrijven’. Volgens Te Gussinklo’s versie zou er een fragment uit voorgepubliceerd zijn. Daarvan is mij niets bekend, wel dat Ouwens’ tempo nog hoger lag, getuige zijn historische ondertekening die wél begin en eind indiceert: oktober - december 1967. Ik kan de bron niet meer vinden, maar het schrijven van De strategie zou zes weken hebben gevergd. Zelf had Te Gussinklo drie maanden nodig, toen hij als 22-jarige De expeditie voltooide. Dat moet in 1963 gebeurd zijn.
In De Weergekeerde Bloem zijn beide personages zo geobsedeerd door literatuur dat ze permeabel worden.
Ouwens’ titel valt tijdens Hajés oraties over het vak driemaal. Deze neemt zich voor krachten te beschrijven die op een individu inwerken en waarop het reageert: ‘De strategieën daarin, het pareren, het judoën; al die pogingen tot overweldigen, alles heeft een reden, betekent iets.’ Over beelden en voorstellingen bij honger, dorst, macht en seks beweert hij een verhaal te kunnen maken: ‘Daar zit een intrige in, een strategie.’ En over onechte mensen die, juist bij hun meeloperij tegen ‘führertjes en duces en andere dictatortypjes’, niet eens in de smiezen hebben hoe machtsbelust ze zelf zijn, adviseert Hajé: ‘die strategie met rollen en beelden, de handigheid, het talent daarvoor, daarover zou je moeten schrijven’.
Tussendoor doemt een andere Ouwens-roman op, uit 1994. Dat gebeurt wanneer Hajé smaalt over zelfverklaarde vernieuwers die van de zin ‘hij ging de trap af’ een grafisch kunstwerk maken. Ze laten van links naar rechts telkens een regel verspringen ‘een, twee, drie, vier…’ Onderdrukt triomfaal maakt De Weergekeerde Bloem melding van Marcels writer’s block. Na zijn debuut raakt deze plotgewijs niet verder dan een man die gaat wandelen, plus inderdaad iemand die een trap afkomt. Ouwens kende het probleem – naast al de euforie die hij bij tijd en wijle in fenomenale taal wist te vangen. 

dinsdag 8 augustus 2017

‘Niet zonder humor’




Joris Luyendijk zegt ook in zijn recentste boekje Kunnen we praten dat men voor media snel de boodschap moet brengen. In 28 seconden, telt hij. Nog een hele spanne tijds, maar het haantje in mij vermoedt dat punt in 5 seconden te kunnen vertolken. Met een legendarisch citaat van Herman Gorter namelijk: ‘O God! ik sta aan de verkeerde kant’.
Kunnen we praten verweeft twee argumentatielijnen. Aan de ene kant is er Luyendijks opmerkelijk late besef van verwante ontwikkelingen in vele sectoren. Hij benoemt ze als Sluipende Verbouwing. Daaronder vallen flexibilisering, privatisering, fusies en ‘harmonisering’ die ontslagen paren aan een overdaad aan managers, uitbesteding en rapportageplicht. De kiem voor deze wending ontwaart Luyendijk rond 1980 bij Reagan/Thatcher, met hun instapcitaten inzake overheid en samenleving (anderen leggen de oorsprong vroeger).
Daartegenover weegt de bestsellerauteur zijn eigen positie van witte, hoogopgeleide man. Bijvoorbeeld dat hij op de televisie goed lag bij de doelgroep ‘vrouwen boven de vijftig’. Ook bekent Luyendijk het vertrouwen in de politiek verloren te hebben. Zoals velen, andersdenkenden vooral, die vóór Brexit, Trump en/of Wilders zijn en in wie hij zich tracht te verplaatsen. Met wie hij raakvlakken ziet, soms.
Ik moest denken aan Luyendijks vorige boek Dit kan niet waar zijn waar een getuige gewoontes van beurstraders op de werkvloer schilderde. ‘De toiletten zien er vreselijk uit, geen idee waarom.’ En de vrouw van een manisch toegewijde jonge bankier wist over de keuken van het appartement dat hij met een vriend in de City deelde: ‘te erg voor woorden’. Nu schijnen er in de omgang met afval al overeenkomsten te bestaan tussen hoogste en laagste klassen, maar het gaat me erom dat het doek van inzicht alleen weggetrokken kan worden als acteurs en toeschouwers tegelijk zichtbaar raken.
Zo tracht Kunnen we praten een begin te maken met een consequenter anti-essentialisme, door geen intentieprocessen te voeren. Dan is er geen plaats meer voor de academisch witte zekerheid dat Zwarte Piet racistisch is, wel voor de nuance dat deze figuur als racistisch wordt ervaren (een trend bij witte theatermakers is gesignaleerd dat ze zelf verhalen van zwarte gemarginaliseerden vertellen).
Toch heeft het iets koddigs dat Luyendijk zich tegenover een grote groep mensen en hun boodschappers als cultureel antropoloog opstelt. Misschien blijven zijn 96 pagina’s vooral bij door de wens zichzelf niet te sparen – en daarbij de klip van het narcisme te omzeilen. Treffend is de schets van zijn bubbel. En de bekentenis op de slotpagina ‘Ik weet het ook niet meer.’ Wederom doneert de auteur echter uitsluitend eigen redenaties. Zijn boek sluit af waar het zou kunnen beginnen met andere werelden. Die waren daarna drie weken lang kennelijk exclusief voor de website kunnenwepraten.nl.
Achter die titel staat geen vraagteken. Gorter moet misschien toch nog even wachten.
Hoe geloofwaardig kan Luyendijk zijn voor andersdenkenden? Bij de Brexit merkt hij op: ‘Een aantal Nederlanders die al tientallen jaren in Groot-Brittannië wonen zijn al door de overheid gedreigd met deportatie.’ Aandacht vraagt niet zozeer dat rare passieve ‘gedreigd’, als wel ‘deportatie’. Dit woord verbindt men toch vooral met de Tweede Wereldoorlog? Of verdring ik als Nederlander van geboorte daarmee koloniale misstappen? Ik kan me indenken dat Luyendijks gebruik van het woord verwend overkomt.
Toevallig las ik een ander boek met ‘deportatie’ in een schijnbaar oneigenlijke context. Alfred Birney laat in De tolk van Java de tirannieke vader in een krappe woning plots een cyperse poes aan het gezin onttrekken: ‘We komen er niet achter wie verantwoordelijk is voor de deportatie van onze knuffel.’ Hier zal het woord minder storen.

woensdag 2 augustus 2017

Nederland o Nederland





Amper waren we de grens over, of daar was het bordje al: ‘fietspad. dus niet brommen.’ Swiebertje ahoy! Maar Spakenburg bracht de variant ‘dus niet snorren’. Van Dale geeft bij dit werkwoord ‘onder het maken van een ruisend of gonzend geluid snel voortbewegen, m.n. door de lucht’ en ‘met een rijtuig rondrijden om te zien of men een vrachtje kan vinden’ en ‘in een snorder ergens heen brengen’. Wat gebeurt daar allemaal aan de voormalige Zuiderzee?

In een Leerdamse supermarkt zeurt een puber bij zijn moeder om vissticks. Als hij eindelijk zijn zin heeft gekregen, eist hij sla. De moeder, beslist: ‘Die kopen we niet’. ‘Waarom?’ antwoordt de jongen uiteraard. ‘We hebben sla in onze tuin.’ Ik geloof dat de verontwaardiging van de jongen gemeend was: ‘Maar moeder, je gaat toch geen sla uit de tuin halen wanneer je die gesneden en gewassen kunt krijgen?’

Doorn, zondagmorgen. We peddelen door een ongeveer twintig meter lang straatje. Het is verlaten, op één man na. Hij beent op ons af en zwaait met zijn wijsvinger naar ons vieren, één voor één. ‘Het is verboden hier te fietsen.’

Elke avond herlees ik op de E-reader een hoofdstuk uit De eindeloze jaren zestig van Hans Righart. Daar construeert hij een waterscheiding met voorafgaande decennia, waarin men zich zou hebben beziggehouden met vervelen. Op de campings die we bezoeken heerst die sfeer continu. Ook zijn de mensen er restloos wit. Überhaupt hebben we in Nederlandse provincies geen allochtoon opgemerkt.

Een paar jaar geleden ontwaarde ik in Nederland een ampersandeconomie, waarbij de middenstand dit grafische teken gebruikte om ongedwongenheid te suggereren & zo. Die trend lijkt nog gaande. Tegelijk prefereren steeds meer winkels de uitgang -uys boven -uis. Een Kookhuys en Eethuys bieden kennelijk homogene, ouderwetse kwaliteit. Wel geven hun specificaties als Bits & Bites en Drinks & Dinners dan tegenstrijdige signalen af.

De wegkapitein zegt over aangename zaken en ervaringen ineens vaak: ‘Hoe xxx is dat.’ Ergens komt die uitdrukking bekend voor, maar waarvan? How Sweet It Is To Be Loved By You?