vrijdag 2 juni 2023

Tweedehandsigheid


 

Overuren voor de schandpaal-metafoor. Het blijft bevreemdend dat na het vonnis in de zaak-Sanda Dia een verontwaardigde vlogger, triomfaal de vakterm ‘cancellen’ in de mond nemend, namen en gezichten van de veroordeelden verbreidde die voor digital natives eenvoudig te vinden zullen zijn. Even bevreemdend vind ik dat zijn actie leidde tot opschorting van zijn account waarvan de beelden elders blijken voort te bestaan.

Ronduit onvermijdelijk is dat er meteen mensen opstaan, of worden gevraagd, om deze zaak nog eens eventjes tot in de drieëndertigste bilnaad te duiden. Het neologisme ‘Tiktok-justitie’ vond zijn weg en verdient een minstens zo relevante tegenhanger. Ondertussen zijn de dagelijkse zwijgende protesten, normaliter zwanger van moralisme, een verademing.

Ik voelde die duidingsaandrang evengoed, waarbij mijn stokpaardje van verwisselde politieke posities van stal kon. ‘Links’ hangt nu complotgedachtes aan die het de ander tijdens corona verweet, ‘rechts’ wil empathie met de daders waarvan de linkse voorman Jeroen Olyslaegers reeds tijdens het proces getuigde.

In een democratie horen volgens mij slachtoffers voorop te staan.

Met Olyslaegers haal ik toch weer literatuur naar de actualiteit. Dan maar voort. Dat het onmogelijk is geworden om onzichtbaar te blijven, bewijst dat bedrijf evengoed. Ik heb het meegemaakt dat van Gertrude Starink een foto begon te circuleren die nog altijd opduikt. Onlangs schoot me te binnen dat ook Frida Vogels weigerde in de publieke ruimte mee te doen – Google Images leert dat die wens niet gestand is gedaan.

Angstig benieuwd voor marwin vos, dus, of haar claim op beeldprivacy gerespecteerd zal worden.

Valt er literair aan duidingen in ‘het debat’ te ontkomen wanneer er uit de markt een vraag komt? Ik moest denken aan een bekende miniatuur van Paul Celan:

 

Was sind das für Zeiten,

wo ein Gespräch

beinah ein Verbrechen ist,

weil es soviel Gesagtes

mit einschließt!

 

Misplaatste associatie? Tweedehandsigheid? Conform Celans thematiek is deze verontwaardiging te begrijpen door de Holocaust. Na die gruwel zou er nieuwe of onbesmette taal moeten zijn. Dat is menselijkerwijs onmogelijk, dus is bij Celan zwijgen de coulantste uitvlucht, en geen bavardage. Toch wijst mijn leesbril een andere richting uit.

Gelukkig vind ik steun in Celans poëtica. Gedichten zijn bij hem onderweg, naar interpretatie en dus naar een lezer, en hij vergeleek ze met ‘flessenpost’ (zo treffend, dat Jan Paul Hinrichs die metafoor hergebruikte voor het werk van Daniil Charms, ‘ons toegeworpen vanuit de duisterste hoek van het twintigste-eeuwse totalitarisme’, door een vriend verpakt in een koffertje tijdens het Beleg van Stalingrad, werk dat huiszoekingen had overleefd, een bom, een evacuatie en jarenlange opslag in een communale woning).

Hoe verbind ik Celans miniatuur met debatten? Het is een laat gedicht, dat belandde in de postume bundel Schneepart (1971) waarin de actualiteit geregeld meeklinkt. Daarom probeer ik het te lezen vanuit contemporaine studentenprotesten – Celan zat ook eind jaren zestig in Parijs. Dan kan ‘Gesagtes’ verwijzen naar eindeloze woordenwisselingen en betogen, een beeld van Mei ’68 dat de geschiedenis evenzeer overgeleverd heeft.

Nog algemener kan die tijd worden opgevat als doorbraak van assertiviteit, een specifieke vorm van emancipatie waarin historisch onderliggende partijen niet alleen eindelijk het woord namen maar ook, zonder nog terughoudend te zijn, alles naar buiten brachten wat op hun lever lag. Dat klinkt volgens mij mee in de vertaling van Ton Naaijkens, die Celans uitroepteken veranderde in een vraagteken:

 

wat zijn dat voor tijden

waarin een gesprek

haast een misdaad is

omdat er zoveel in

uitgesproken wordt?

 

De miniatuur is ook bekend geworden, omdat het reageert op een klassiek fragment uit Bertolt Brechts ‘An die Nachgeborenen’:

 

(…)

Was sind das für Zeiten, wo

ein Gespräch über Bäume fast ein Verbrechen ist

weil es ein Schweigen über so viele Untaten einschließt!

 

Vanuit een Holocaustperspectief is dit fragment even opmerkelijk, omdat de oorlog nog moest uitbreken waarin de ‘Untaten’ – wandaden, vertaalde Stefaan van den Bremt – hun beslag kregen. Het gedicht was al wat ouder toen het werd gebundeld in Svendborger Gedichte (1939).

Het fragment stamt uit een driedelige poëtische exercitie. Door dit alleen te citeren, en het genuanceerde bijwoord ‘fast’ te negeren, wordt Brechts redenatie ondermijnd. Voor deze verleiding zijn velen gevallen, betoogde Jacq Vogelaar terecht, mede aan de hand van andere tekstvoorbeelden (zoals van Adorno, die zijn eigen werk ook als flessenpost zag, zij het uit een radeloze twijfel of lezers het überhaupt konden begrijpen).

Maar toch. Lang voordat door de klimaatcrisis bleek dat bomen de continuïteit van de mensheid kunnen helpen, heb ik me afgevraagd waarom zij het precies waren die in Brechts lyrische betoog misplaatst heetten.

Ook literair. Bomen zouden na de oorlog opdoemen in het oeuvre van Armando, als getuigen in diens schuldig landschap. En elders trok ik ooit een parallel met één specifiek Nederlands gedicht. Daarin verplaatst Remco Campert de tijd naar vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen zijn dichterschap wilde ontluiken:

 

Niet te geloven

dat ik knaap nog

een vers schreef over de

zilverwitheid van een berkestam

 

en om mij heen

grootste dronkenschap

van de bevrijding

het water was whisky geworden.

 

(…)

En ik bedeesde jongeling

moest nodig

de reine berk bezingen

en zijn bescheiden bladerpracht.

 

Het drama in nazi-Duitsland maakt in dit gedicht plaats voor euforie bij de geallieerden. Campert wil met hen participeren, maar zit mentaal in het andere kamp? Hij kon overstappen en in de survival overleven, weten we uit het relaas van de Vijftigers.

Dat lot was Sanda Dia niet beschoren. Omgeven door bomen bij een blokhut, werd hem uit flessen dan ook geen post toegediend. En de schandpaal-metafoor is gemaakt van taal, maar de schandpaal zelf?

dinsdag 23 mei 2023

Een stapsteen op weg

 

 

Opnieuw verscheen er een lexicon. Ditmaal in België, verzorgd door ORBIT vzw, Broederlijk Delen en Welzijnsschakels vzw. Daarvan zal de middelste organisatie het bekendst zijn, door haar christelijke geschiedenis die meer dan een halve eeuw beslaat. Onder de titel Woorden in beweging wil het lexicon bijdragen ‘aan sociale gelijkheid, met erkenning van ieders identiteit’. Het toont zich zo verwant met de bij mijn weten recentste taalgids in Nederland, door scholieren, en met iets oudere brochures die daarin worden genoemd, zoals De Incomplete Stijlgids van WOMEN Inc., Words Matter van het Tropenmuseum en Waarden voor een nieuwe taal van Mounir Samuel.

De laatste twee titels staan op hun beurt in de bibliografie van Woorden in beweging, tussen vele andere die in België zijn gemaakt. In betrekkelijk korte tijd is dus een niche ontstaan over bijgestelde taal. Ze moet onder de vlag van diversiteit en inclusie omgang tussen wereldbewoners versoepelen en boven alles ontdoen van niet-aflatende kwetsuren. Daar horen meer verse zegswijzen bij, die in de kantlijn van betogen opduiken, zoals ‘verbindend boos’.

Zulke tendensen blijken schuim op de lippen te brengen van literaire twitterati. En bij een filosoof vergelijkingen op te roepen met de buitengewoon bloedige Culturele Revolutie, zoals ik las in een interview met de kop ‘Als we woke zijn gang laten gaan sneuvelt onze cultuur’. Tegen precies die persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden protesteert de niche omdat ze een ‘zij’ en een ‘hun’ voortbrengen. Dat heet natuurlijk ‘wij-zij-denken’ (toegevoegd aan Van Dale in oktober 2006) en de lexicons leggen de vinger op nadelige gevolgen daarvan, te begrijpen door de term ‘stigmatisering’ (toegevoegd in oktober 2021).

Vreemd blijf ik vinden dat geen redelijk mens zich tegen onrecht kan kanten én dat de brochures wrevel oproepen. Van dat laatste feit getuigt het reeds geciteerde woord ‘woke’ (toegevoegd in september 2020), dat met zijn missie wantoestanden te repareren van eigenaar gewisseld is en inmiddels louter schade aanricht. Woorden in beweging heeft het in zijn lijst opgenomen, gelokaliseerd als ‘Amerikaans Engels’ en er terecht bij aangetekend dat de term leidt tot een ‘versplintering van de strijd voor gelijke kansen’.

Nu moet ik me niet roomser dan de paus voordoen over die vreemde ontvangst en opbiechten dat de brochures mij als medestander en sympathisant bij vlagen evengoed tergen (wat me vanwege het hogere doel in het kwadraat ergert). Ik verdraag bijvoorbeeld een zelfdefiniëring als ‘handreiking’ slecht, die me hiërarchisch en katholiek in de oren klinkt. De minstens zo hiërarchische, meermaals opduikende metafoor ‘handvatten’ vind ik compleet hol en loos, helemaal omdat ze alom onmisbaar blijkt. En dat in de nochtans rijk geschakeerde terminologie telkens ‘mens’ en ‘persoon’ wederkeren lijkt me denigrerend en contraproductief.

Waarom zet ik me daar niet overheen?

 

Mottenballen

Het staat goed om te beweren ergens van te hebben geleerd. Gelukkig kan ik dat over Woorden in beweging staande houden. Recent frappeerde me het woord ‘lawine’ zoals Mitchell Esajas dat gebruikte, en nu begrijp ik dat hij ‘watertaal’ probeerde te vermijden. Daarin wordt de aankomst vervat van vluchtelingen (volgens de brochure beter ‘mensen met een vluchtverhaal’ of soms ‘mensen op de vlucht’) en van migranten (beter ‘mensen die migreren’ of nog liever ‘mensen in beweging’).

Beschamend vind ik nu pas te beseffen dat geografie inzake het Midden Oosten, het Verre Oosten rekent vanuit Europa – al dunkt me ‘eurocentrisch’ daar weer een te draconische en versimpelde benaming voor. Benieuwd hoe preciseringen over andere regio’s inburgeren, bijvoorbeeld voor het immense en gediversifieerde werelddeel Azië: Noord-, Centraal-, Oost-, Zuidoost-, Zuid- en Zuidwest-Azië.

En al wordt mijn allergie voor het etiket ‘mens’ gekieteld dat ook hier veel gladstrijkt, die voorkeur blijkt één uitzondering te hebben: métis kan definitief bij de mottenballen ten gunste van ‘persoon met een gemengde etnische achtergrond’. Naast ‘mensen van kleur’ en ‘gekleurde mensen’ oppert de brochure bovendien ‘mensen met een donkere huidskleur’ en, toch niet helemaal consequent, ‘mensen met een lichtere huidkleur’.

Het is misschien een goedkope tegenwerping, maar erg spontaan kun je zo niet spreken. Vergelijk het met schaatsen, fietsen – je slaagt er alleen in wanneer je even vergeet te kunnen vallen. Dan zwijg ik nog van streken die taal zelf kan uithalen. Waar ik net als de brochure ‘wit’ boven ‘blank’ prefereer, moet ik me neerleggen bij de gesignaleerde verwarring die ontstaat in het Frans: blanc betekent al wit.

Interessant vind ik dat bij het begrip ‘cancelcultuur’ (aan Van Dale toegevoegd in juli 2020) niet in de verdediging wordt gesprongen, laat staan dat ontkenning de dienst uitmaakt. Na de definitie staat er: ‘Het doel is op te komen tegen discriminerende taal of gedrag en een norm van antidiscriminatie te creëren. Gemarginaliseerde groepen, die zelden in machtsposities zitten, kunnen bijvoorbeeld op die manier nadrukkelijk hun afkeur uitspreken over iemand in een machtspositie of een publiek figuur.

Het verbum ‘creëren’ (create?) blijft populairder dan ‘scheppen’ of ‘maken’. Dit openhartige citaat bevat bovendien sleutelwoorden die weergeven hoe de brochure naar de wereld kijkt. Met ‘norm’ en ‘machtspositie’ is er strijd tussen boven- en onderliggende partijen en bestaat er munitie in de vorm van ‘taal’ en ‘gedrag’. Daarmee veroorzaken zogezegd dominante spelers voor ‘gemarginaliseerde’ mensen, die dus niet zozeer de pech hebben weinig geld of opleiding te hebben, als wel bewust in een hoek worden gedrukt.

Deze diagnose sluit aan bij Mounir Samuel, en wijkt er lichtjes van af door ‘discriminatie’ centraler te stellen dan ‘racisme’.

Even eigengereid dunkt me de behandeling van het begrip ‘dekolonisatie’, dat pavlovreacties weet op te roepen. De brochure rekt het na vermelding van landen en regio’s dusdanig op dat eventuele bezwaren wel moeten wegvallen: ‘We spreken ook over het dekoloniseren van mentaliteit, van de manier van denken, van het discours, van de kennis of van de openbare ruimte.’ Zo komt bevrijding nabij in alle wezens, zodra ze zich bewust worden van hun beperkingen die alleen nog even moeten worden overwonnen. Pas het slot van dit lemma vult die verbreding vertrouwder in: ‘Oorspronkelijk ging het daarbij vooral om mensen met een donkere huidskleur, maar het kan ook gaan over andere minderheidsgroepen, zoals vrouwen, holebi’s en transpersonen, mensen met een beperking en andere.’

Geen idee of die omtrekkende beweging minder pavlovreacties verwekt. Wel hangt ze, bij implicatie, de norm op aan een specifieke groep dominanten: mannen, hetero’s, cisgenders, validen… Luttele pagina’s later wordt dan een donkerbruin vermoeden bevestigd. In de lijst staat ook kruispuntdenken (de Nederlandstalige versie van intersectionaliteit, tezamen in april 2018 toegevoegd aan Van Dale). En daarmee krijgt de blik op wereld een helder politiek kader.

vrijdag 12 mei 2023

Stinken naar zo’n dialoog

 

 

 

Wat beschamend: sommige Nederlanders retourneerden hun koninklijke onderscheiding omdat Mitchell Esajas er ook eentje had gekregen, andere Nederlanders maakten schriftelijk bezwaar tegen de toekenning. Een principekwestie? Ook wie niet instemt met de gelouterde zwartepieten- en Black Archives-activist, moet de mogelijkheid openhouden dat andersluidende ideeën relevant kunnen zijn. En zelfs indien ze dat niet blijken (wat ik eerlijk gezegd betwijfel), dan kan men ze minstens in hun waarde laten.

Ik wilde er niet over schrijven totdat me een opiniestuk onder ogen kwam waarin Esajas zelf reageert op reacties die zijn lintje teweeg heeft gebracht. Zijn tekst bevatte een voetnoot, waarin de redactie – van One World – Esajas expliciet toestemming verleende het woord ‘zwart’ met een hoofdletter te spellen. Omdat hij dat consequent deed, natuurlijk in relatie tot huidskleur.

Grappig vond ik vervolgens te zien dat hij ‘zwarte piet’ met onderkasten schreef, terwijl het Groene Boekje daar kapitalen aanbeveelt.

Een spaarzaam lichtpuntje. Het is misselijkmakend wat Esajas, en zijn gezin, aan taal gedumpt heeft gekregen. Daarbij lijkt zijn specifieke aandeel bijkomstig want fungeert als katalysator voor elke denkbare oprisping tegen ‘links’. Mij ontgaat althans het verband tussen archieven en Sinterklaas’ knechtje enerzijds en anderzijds bijvoorbeeld ‘subsidieslurper’, ‘ophitser’, ‘oproerkraaier’, ‘criminele uitvreter’ en een ‘ome Soros trotsmakende maatschappij ontwrichtende demoon’.

Misschien zijn dit proeven van wat in de familie Wertheim, al sinds enige tijd, ‘concurrentieracisme’ heet, ter onderscheiding van ‘uitbuitingsracisme’. Niet minder verwerpelijk, maar het zou bevestigen dat achtergestelden toch een stap verder zijn gekomen. ‘Allochtonen’, hier geboren, opgegroeid en schoolgegaan, tellen maatschappelijk zoveel mee dat ‘autochtonen’ zich bedreigd wanen. Het lintje, en de vuilspuiterij erna, toont die stap op institutioneel niveau.

Verandert dat bestaande ongelijkheid? Esajas kwam tussenbeide in de registratie van invectieven die in zijn digitale laatje gevallen waren: ‘Oranjen*g*r’, ‘Zwarte t*r*ngcrimineel’. Ik begrijp dat hij geen bagger wil forwarden, maar dit ziet er nog treuriger uit. Maar dat is mijn allergie, die bovendien wordt gekieteld door taaldetails.

Ook met interpunctie doet Esajas iets eigenzinnigs, al vanaf de openingsregel waarin hij, wellicht nog aangeslagen, zijn eer postdateert. Het lintje zou uitgereikt zijn op ‘woensdag 28 april, een dag voor “Koningsdag”’. Mij fascineren die aanhalingstekens, waarmee Esajas afstand tot de monarchie bepaalt. De onderscheiding is volgens hem ‘in naam van “de koning”’, een interpunctietoevoeging die hij verderop, in exact dezelfde woordvolgorde, zal weglaten.

Vanaf dan laat hij Willem-Alexander als collega-mens intact. Wel schrijft Esajas bijvoorbeeld: ‘Ook tegenwoordig zien we nog de neokoloniale ongelijkheid binnen het “koninkrijk” in de behandeling van de Caribische eilanden.’

Met die term ‘neokoloniaal’ komt een jargon op de voorgrond, waarmee Esajas zowel medestand zal handhaven als, vrees ik, tegenstand aanwakkeren: witte fragiliteit, blackface, witte onschuld (bij het laatste rept hij dan weer over ‘kruispunten’ in plaats van intersecties met gender, seksualiteit en klasse). Indien mijn vrees uitkomt, zou dat spijtig zijn omdat de kern van Esajas’ betoog overtuigt. Het grote gevaar schuilt niet in zijn kringen, maar bij extreemrechts. Voor die misleiding gebruikt hij het ingeburgerde substantief framing en het werkwoord framen in al zijn vervoegingen.

Interessant vind ik zijn benaming voor de kwantiteit aan onaangename reacties: ‘lawine’. Dit zal een equivalent zijn voor ‘tsunami’, het begrip waarmee extreemrechts, sinds de westerse wereld met het fenomeen kennismaakte, migratiebewegingen ontpersoonlijkte.

maandag 8 mei 2023

Aan het lijntje


 

In Lex ter Braaks romanboek Levensvormen debiteert kunstenaar Simon Kiebert vele meningen. Deze vond ik interessant: ‘Een goed citaat is als een lone wolf, ontsnapt uit zijn eigen tekst en schrikaanjagend, opduikend in een ander tekstterritorium. Hij jaagt de tekst aan.’

Zoiets gebeurt in de studie De vliegerende Hollander. Daarin werkten Gert-Jan Johannes en Inger Leemans een fantastisch idee uit, door het speelobject de vlieger te volgen door de eeuwen heen, gelardeerd door citaten die onvermijdelijk één richting op wijzen. Het territorium wordt dan een thematische keuze of een historische opeenvolging.

Dat de uit dit proces voortvloeiende teksten als ondertitel Cultuurgeschiedenis van de Nederlandse vliegerverbeelding vanaf 1600 dragen verbaast qua periodisering eigenlijk niet. Nu ja, het getal is naar beneden afgerond, maar Jacob Cats blijkt al in 1618 deze hobby in een (moralistisch) gedicht te hebben vastgelegd.

En dan is het hek van de dam. Dankzij hun belezenheid kunnen de twee neerlandici de vlieger door de tijd heen trekken. Nooit blijkt Cats’ moralisme bij dit onderwerp ver weg. En ook dat had niet hoeven te verbazen. Al te hoog stijgen pakte al bij Icarus fataal uit.

Nu treft me de professionalisering van het ogenschijnlijk kinderlijke spel aan het staartje van de jaren zeventig, toen de hele (westerse?) wereld immers begon te veranderen. De aanstelling van Thatcher als premier heet dan een ijkpunt, maar in dat jaar begon evengoed Michel Foucault een andere toon aan te slaan met zijn biopolitieke bespiegelingen.

Vliegergewijs hadden volwassenen tot die tijd hooguit gefigureerd als begeleidende ouder en eventueel als medevervaardiger van het opgespannen doek. Nadien trokken ze het naar zich toe – kracht en snelheid en lifestylisering namen het strand in bezit.

Neerlandici Johannes en Leemans verbinden de vlieger uiteraard ook met taal, met metaforen. En ja hoor, het verdoemde ding gaat bepaald niet steeds op. In de politiek al helemaal niet, waar het een vlucht kan behelzen naar een drogreden in plaats van een argument. Die vlieger stort dus meteen na lancering neer. Minder belastend dunkt me ‘een balletje opgooien’, dat de verontschuldiging van een brainstorm of suggestie herbergt.

Al snel komen Johannes en Leemans op de proppen met ‘de touwtjes in handen hebben’, een uitdrukking die ik tot nog toe had geassocieerd met een ander spel, marionetten. Anderzijds kan ik me niet herinneren in De vliegerende Hollander te zijn gestuit op het verwante ‘iemand aan het lijntje houden’.

maandag 1 mei 2023

Wat opnieuw niet wordt gezegd


 

 

 

Wat te doen op de Dag van de Arbeid, hier in België ook wel Feest van de Arbeid geheten? Ik zocht mijn 1 meiheil bij Jacob Groot. Zijn recentste, weer wonderschoon verzorgde bundel Lichttabletten (2023) biedt namelijk een lange en gestage kuur, onder meer met dit pilletje:

 

Dichtklappen. Zwijgen

als het sluitstuk van segregatie

in de economische natie van emotie

samen. Amen. Apart staan

op de dag in mei dat de bloeseming

brandt als tatoeage van de datum

volgens de mythe in een ontwaken

dat je leven zal voortaan valuta

heten. Niet vragen: wie ben ik

in ons midden? Vergeten

daarentegen te verbeteren

wat opnieuw niet wordt gezegd.

De wereld niet de jouwe

noemen. Jou de hunne

geven. De onze bezitten. De velen

delen. De ene daten

 

Nog los van persoonlijke beperkingen en mankement is mijn perspectief wel wat kokervormig. Bij Groots ‘dag in mei’ kan door de ‘tatoeage’, vanwege de brute registratie in concentratiekampen, even makkelijk een associatie ontstaan met dodenherdenking, drie dagen na mijn framedag. Door ‘ontwaken’ komt zelfs Bevrijdingsdag in beeld.

Maar mij trof na vermelding van de maand nu eenmaal het woord ‘bloeseming’ het eerst. Ik zag de aloude roos van de socialisten, en interpreteerde de tatoeage vervolgens als beeldmerk. Op het moment dat ik ter verificatie internet betrad, begon schaamte me echter te overhuiven, terwijl ik officieel niet eens een Belg ben: in het vorige decennium bande vanuit het oogpunt van ‘vernieuwing’ de PS het symbool, terwijl de sp.a de blikrichting erop veranderde.

Maar ja, in dit land duidt ‘arbeid’ ook eufemistisch op kracht en duurvermogen die vrouwen moeten ontwikkelen bij het baren van kinderen.

Door mijn politiek zicht voorspelt in Groots gedicht het ‘ontwaken’ een soort bewustwording. En daar loopt het mis. In zijn gebruiksaanwijzing is het hulpwerkwoord verschoven, zodat het resultaat koddig klinkt: ‘dat je leven zal voortaan valuta / heten’. Het accent komt zo sterker op geld te liggen, als ruilmiddel voor gedane arbeid. Dat past bij de actualiteit, waarin mensen druk zijn en overwerk – al dan niet met quasi-empathische mails over andere werkuren – distinctie geeft en vakbonden passé heten, terwijl de Dag van de Arbeid ooit de achturige werkdag wilde afdwingen.

vrijdag 28 april 2023

Het is een kleinigheid


 

 

Helemaal gemist: Wereldboekendag. Ik had er nooit van gehoord, terwijl 23 april al sinds 1995 in de culturele agenda geblokkeerd blijkt ten gunste van lezen. Het bestaan van deze heuglijke datum werd me gewaar door Nabilla Ait Daoud, de Antwerpse schepen die tot over de landsgrenzen het nieuws haalde met stadsdichtersblustoestanden. Nu had ze een opiniestuk, waarin ze voorlezen van jongs af aan bepleitte.

Kinderen worden lezers op de schoot van hun ouders’, citeerde ze Emilie Buchwald. Dat klopt, gelukkig evengoed voor mensen die geen of weinig printtekst in huis hebben. Wel moeten ze kunnen lezen, wat gezien toenemende laaggeletterdheid geen evidentie is. Ook laat de schepen, niet verwonderlijk met haar N-VA-achtergrond, uitschijnen dat voorlezen een manier is om sneller Nederlands te leren. Dat geldt volgens mij slechts voor gezinnen waar dit de thuistaal is.

Evenveel vruchten werpt voorlezen af in een andere taal. Voor de beheersing daarvan, en van alle tongvoortbrengsels die bij het kind in de steigers staan (hoe meer, hoe groter rendement op langere termijn). Belangrijk is dat het elke taal zo onberispelijk mogelijk krijgt aangeleverd. Zo niet, dan ontstaat er een beetje aparte swing.

Ik ga akkoord met der schepens stelling dat taalachterstand sociaaleconomische achtergronden kan hebben. Dat bevestigde recent nog Omdat lezen loont. Op naar effectief leesonderwijs in Nederland.

Het kostte me moeite deze artikelenbundel door te nemen en dat lag niet aan de droge stijl, de grafieken en eindeloze literatuurlijsten onder vele bijdragen. Nee, het was het schier onherroepelijke van de zaak dat nooit went. Hoewel ik vaker over deze materie heb gelezen en gedaan, blijven de gegevens me verrassen. Ze zijn verschrikkelijk deprimerend.

Een noodtoestand! Scheefgroei! Uitsluiting! Maar mij beangstigen veralgemeniseringen: een leraar doet iets heel anders op een lyceum dan in het beroepsonderwijs – zie voor het laatste de roman VIN (2019) door Ruth Lasters. Ook houd ik niet van alarmisme. Maar wat dan wel? Lezen en schrijven en denken, ze hangen samen. Enfin:

 

Als gij mij leest, dan moet gij mededichten,
En algeheel in mijn gedicht opgaan,
Het moet gelijken op een zelf-verrichten,
Alsof niet ik, maar gij het hadt gedaan.

 

Gij zult tevreden zijn, en ziet het aan,
En blijdschap zal uw dichtend oog verlichten; —
Het is een kleinigheid, een vers te dichten,
Al lezende, is het in u ontstaan.

 

Ik las het echter, vóór gij hadt gelezen, —
Dit is het onderscheid van u tot mij.

 

En niettemin deed ik geheel als gij,
Want wat gij lezen mocht uit mij, — vóór dezen,
Stond het geschreven, lichtend, rei aan rei,
Door de natuur, in tekens onvolprezen.

 

Dit sonnet van A. van Collem dook op in een studie die niet minder dan de betekenis van het boek voor ons bestaan uitduidde. Maar ook zonder pathetiek is duidelijk dat deze vorm van overleven slabakt.

Mij tergt bovendien dat dit allang bekend is. Twee van de drijvende krachten achter Omdat lezen loont, Yra van Dijk en Marie-José Klaver, begonnen vorig jaar in De Groene Amsterdammer een reeks over ‘De leescrisis in het onderwijs’, die ze onlangs afsloten. Alle afleveringen, die zich tot Nederland beperkten, bleken niet alleen dikwijls te zijn aangeklikt, ze riepen ook gedecideerd een halt toe aan de houding die courant werd tegenover taal: laat maar waaien, maakt niks uit, schoolmeester toch niet, enz. Opleuken!

zaterdag 22 april 2023

In licht en schaduw

  

 

Vandaag geeft de krant tussen de overlijdensadvertenties, op luttele centimeters van elkaar, maar liefst twee schrijvers: Jan Haerynck en Willy Roggeman. Droevig nieuws, waaraan bij mijn weten amper of geen verbreiding is gegeven. En daarmee stopt elke overeenkomst tussen beiden. Rond eerstgenoemde hangen allerlei anekdotes en van hem bestaan er nauwelijks boeken, over de tweede bestaat summiere biografische informatie en zijn er lijvige verzamel- en studiebundels.

Zelfs hun doodsberichten verschillen hemelsbreed. Die van Haerynck is lang en rechthoekig, met foto, inclusief naam van de fotograaf, en staan er persoonlijke details vermeld, waarna een lijst met namen van zijn ouders, zussen en nichtjes – hier sterft een zoon, die in kleine kring in het ouderlijk huis wordt herdacht. Bij ‘de heer’ Roggeman staan puntsgewijs slechts studie- en beroepsgegevens en komt de korte, vierkante ‘enige kennisgeving’ van ‘de familie’, het afscheid is al genomen.

De anekdotes rond Haerynck hebben voornamelijk betrekking op zijn vroege journalistieke werk, en zijn tragisch in hun uniforme veroordeling. Gelukkig heeft Raymond van den Boogaard wat nuance in die episode gebracht. Maar toch, er resteren een bundel journalistieke verhalen en een biografie die Haerynck maakte van het Belgische museumfenomeen Jan Hoet. Eigen creatief werk moest gedurende zijn 58 jaar nog van de grond komen, al heet hij in het bericht ‘auteur bij uitgeverij De Bezige Bij’.

Van Roggeman is slechts bekend dat hij hartproblemen had en schreef in afwachting van de dood. Zo ontstond alsnog een gigantisch oeuvre. Verreweg het meeste bleef ongepubliceerd maar de poëzie lijkt in twee kloeke, identiek vormgegeven delen helemaal af (1953-2002 / 2003-2019). Roggeman werd 88! Zijn archief, dat ook muziek en beeldende kunst omvat, was al ter ontsluiting overgeleverd aan de universiteit van Gent.

Het overlijden van Haerynck op 14 april bereikte een aantal provinciale kranten; een paar dagen later gaf ook De Standaard er een korte melding van. Steevast werd daarbij de naam van zijn nog levende vader genoemd. Van het heengaan van Roggeman, die een dag later stierf, is alleen de advertentie post bijzetting het bewijs, gekopieerd en toegelicht op Huub Beurskens’ blog. Vanochtend ook blijkt Roggemans Wikipedia-pagina bijgewerkt. Alle data als het ware klaar voor studie.

Haeryncks vader is hoogstwaarschijnlijk de auteur van het motto boven het doodsbericht: ‘Wat langzaam scheidt, blijft altijd duren’. Bij Roggeman valt geen sententie te bekennen, maar ik kan wel het laatste gedicht citeren uit het tweede deel van zijn poëtisch oeuvre:

 

As of humus, woorden zijn niet langer

sier. Kleur en klank sluiten geen verdrag meer.

Haar afschuw en zijn zekerheid dwarsen

elkaar digitaal in het archief. Zij

zijn in licht en schaduw bout en moer op

het scherm. Soms vlucht zij in flarden hoest. Hij

staat borg voor het Nadien met pen en inkt.

 

Over Jan Haerynck vertelde een doorkneed netwerker dat hij voicemails kon volschelden. Dat vind ik sympathiek. Door deze zalige tijd van voorjaarsklassiekers wordt me steeds duidelijker dat in de survival of the fittest de kansen het grootst zijn voor wat ik maar de cleane hufter noem. Deze kiest altijd het juiste wiel en kijkt nooit achterom (dat doen alleen knechten). Meer dan twee decennia geleden wisselde ik als redacteur wat onhandige mails met Haerynck, die mij toen al voor zich innam.

Willy Roggeman debuteerde nog onder Boon en Claus in Tijd en Mens. Zijn survival werd bedreigd door opname in Polets geruchtmakende bloemlezing Ander Proza (1978). Een paar literaire klimaten later heb ik als hulpje bij het eerste poëziedeel hem ontmoet voor de duur van een trappist. Al mijn kennismakingen verlopen echter via schrift, en zo associeerde ik Roggeman meteen met de dood. Door een nummer over hem van het tijdschrift yang (1996), voorafgegaan door iets dubbelzinnigs:

 


Wel hoopvol dat heengaan in verband wordt gebracht met terugkomen.

vrijdag 21 april 2023

Tegen een geintje



Het lijkt me logisch dat Babs Gons is benoemd tot Dichter des Vaderlands. Een eervolle functie, dat is het zeker, maar geen cadeau. Wat te doen wanneer je lauweren krijgt? Volgens het spreekwoord moet je er in elk geval niet op rusten.

Hoe precair de functie is, bewees de eerste Dichter des Vaderlands, Gerrit Komrij, zoals bekend de vervanger van de verkozen, weigerende Rutger Kopland – wiens in traagheid gedrenkte paradoxenspel  lastig te verbinden viel met het ‘kort op de bal spelen’ van gelegenheidsgedichten, te genieten door mensen die normaliter nauwelijks poëzie lezen.

Komrij leek in te spelen op een sentiment dat een intentieproces voert en louter meer aanhang zou krijgen: hypocrisie bij een hoger gepositioneerde ander. Een voorbeeld was zijn dichterlijk eerbewijs aan prins Claus, wiens overlijden hij aangreep om twijfel uit te spreken over de oprechtheid van een rouwende goegemeente (zoals het eerste kabinet-Balkenende).

Nog geen halfjaar tevoren had Komrij zijn positie al benut om premier Kok een trap na te geven. Dat geschiedde vlak na de moord op Pim Fortuyn, onder de programmatische titel De zittende politicus:

 

Hij heeft nog nooit gedanst. Hij kent zijn doel.
Nog nooit is op zijn vale klerkensmoel
Zomaar een lach verschenen, maar die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht,
Kroop hij zijn bed uit, glimmend van de pret,
En maakte hij onbespied een pirouette.
Dank, dank, riep hij, het monster is geveld.
Hij oefende het woord 'geschokt' voor morgen
En sliep als twintig ossen kunnen slapen.
Straks is hij, voor de camera, vol zorgen.
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Daar klinkt verdomd weer zijn belegen lied.
Hij loopt op straat, ondragelijk rechtschapen,
En ziet nog steeds het echte monster niet.

 

Merkwaardig is natuurlijk dat Komrij, in dit soort termen te bestempelen als pluchebezettende literator, zich opstandig toonde en tegelijkertijd ging liggen. Het ‘echte monster’ uit de slotregel wil immers de traditionele hooghartige politicus zijn, die de band met het volk al jaren is verloren. Met die kritiek voegde Komrij zich bij een populair en gemakzuchtig oordeel, dat het ideeëngoed van de vermoorde Fortuyn huldigde.

Dat was zacht gezegd teleurstellend. Vanuit die optiek valt de omkering die Erik van Muiswinkel van dit gedicht maakt nog te pruimen:

 

De Pittende Satiricus
Tegen de Dichter des Vaderlands


Hij heeft iets moois geflanst, hij kent zijn doel.
Er plooit zich op zijn fraaie dichterssmoel
Zowaar een lach inenen, want die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht
En er misschien voorgoed een eind kwam aan de pret
Heeft hij het mes in Kok zijn rug gezet.
De stank, de dank....die dichter was mijn held!
De Meester van het Woord, Verlichter van mijn zorgen.
En HIJ schaart zich ineens onder de schapen
Die dertig ongekozenen gaan kiezen, morgen?
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Maar wat de blinde bard verdomd niet ziet
Is dat ook hij voorlopig niet zal slapen
Omdat hij ons op het moment supreme verliet.

 

Effectiever dunkt me de diagnose die Ton Lemaire bij Komrij stelde: ‘de zelfgenoegzaamheid van het gezonde verstand’. Er zijn tijden geweest dat zulke woorden als de immer voorradige boemerang terugkeerden, maar met de jaren wordt duidelijker dat Komrijs invloed op literatuur en wereld nogal raar was.

vrijdag 14 april 2023

‘Het ligt er wel onder’

 


 

 

Surfen in vakantietijd heeft rare gevolgen. Er komen koppen voorbij, dermate bizar, dat de verleiding van het open klikken minder dan ooit lokt. Toch blijft het aanzuigingseffect inwerken op het brein dat ik meezeul en dat wil weten. Zo las ik een week na dato via GoPress alsnog het artikelIs het “groter dan” of “groter als”? Het hangt ervan af aan wie je het vraagt, zo blijkt’.

Het is een interview met taalwetenschapper Marten van der Meulen, in de grote Vlaamse krant De Morgen, vergelijkbaar met de Volkskrant. De kop verwijst terug naar het debat dat in 2021 woedde nadat de e-editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) was verschenen. Aan die ‘als/dan’-kwestie heeft Van der Meulen in zijn recente (Engelstalige) proefschrift een historisch hoofdstuk gewijd. Daarbij was de vraag hoe prescriptief taaladviezen vanaf 1900 geweest zijn.

In het interview, drie maanden later, zegt hij:

 

“In de loop der tijd lijkt men zich steeds meer te focussen op een handjevol kwesties, waarin men steeds strenger oordeelt. In de jaren vijftig stond men nog coulant tegenover het gebruik van ‘groter als', maar dat kan nu echt niet meer. De algemene opinie is dat het ‘groter dan' moet zijn.

(…)

“De keuze voor het woord ‘dan' ten gunste van ‘als' is grammaticaal willekeurig, het zijn allebei voegwoorden. En bedenk daarbij dat het ‘even groot als' en ‘zo groot als' is, volgens de adviezen. Waarom dat zo is? Regels zijn vaak op een willekeurig moment vastgesteld, midden in een ontwikkeling van de taal.”

Bestaat er eigenlijk wel goed of fout in de grammatica?

“Het hangt ervan af hoe je er tegenaan kijkt en aan wie je het vraagt. Wat voor de een goed is, vindt de ander fout, en andersom. Er is geen taalpolitie die straffen uitdeelt als je ‘groter als' opschrijft.”

 

Die ontbrekende of desnoods niet-functionerende taalpolitie valt volgens mij toch niet helemaal te verbinden met het toenmalige debat. De ANS had descriptief gesignaleerd dat ‘groter als’ voorkomt, maar tegelijk dat ‘groter dan’ als correcter werd ingeschat. Van der Meulen was er zelf al van overtuigd dat juist die strengheid inderdaad toenam (wat hij betreurde, omdat zo schrijftaal normeerde terwijl bredere spreektaal zou worden genegeerd).

 

Taalverandering

Mogelijk is Van der Meulen meegegaan in de resoluutheid van de interviewer. Vlak voor de geciteerde passage staat namelijk een nogal verbluffende vraag:

 

Is het taalwereldje elitair?

“Ja. Veel mensen vinden dat er maar één juiste vorm is. Maar niet iedereen spreekt dezelfde taal. We weten dat ‘groter als' vaak gekoppeld is aan mensen met een lager opleidingsniveau. Noemen in plaats van heten is een dialectvorm, en ‘de meisje' komt van tweedetaalsprekers. Al die afwijkende vormen worden vanwege de herkomst als fout bestempeld. Dat wordt niet letterlijk zo gezegd, maar het ligt er wel onder.”

 

Het bepaalde lidwoord ‘het’ van de vragensteller suggereert een essentialistische autoriteit die Van der Meulen jarenlang heeft uitgepluisd om in de vermaledijde adviezen willekeur en tegenspraak te ontwaren. Dat is ook de teneur van het interview. Laat je niet gekmaken als je onzeker ter taal bent! Er bestaat helemaal geen onberispelijke macht!

Vervolgens is er het stigma ‘elitair’, passend in een inmiddels lange traditie waarin onrecht, paranoia en gemakzucht een monsterverbond aangaan om onbekende derden in hogere posities de schuld toe te schuiven van wat er in het dagelijks leven zoal misloopt. Vandaar het denigrerende diminutief ‘taalwereldje’. Vreemd genoeg bevestigt Van der Meulen dat frame.

Hij borduurt er zelfs, zeker voor een land waar taal extreem gevoelig ligt, expliciet ideologisch op voort. Eerst verdedigt hij ‘mensen met een lager opleidingsniveau’, daarna ‘tweedetaalsprekers’. Zo positioneert hij zichzelf in de empathische hoek van een complexer wordend debat onder de vlag van taalverandering en waarbij, dacht ik tenminste, de posities van links en rechts zijn verwisseld.

zaterdag 8 april 2023

Een nieuwe vulpen

 

 

 

Hoewel zijn liberale partij pal staat voor keuzevrijheid, bekende de Mechelse schepen van Financiën – die in Nederland wethouder heet – ‘in eigen naam’ (boven de Moerdijk: ‘op persoonlijke titel’) het fenomeen cash achterhaald en overbodig te vinden. Alle ballen op de digitaliteit! De betaalautomaat, in het Noorden ook wel de pinautomaat genoemd, was volgens hem in dorpen een teken van achterlijkheid, niet iets om beleidsmatig ‘op in te zetten’, zoals collega-partijen hadden gewaagd te doen.

Payconiq is the world.

Wel erkende de schepen het bestaan van een ‘digitale kansenkloof’, variërend van ontbrekende digitale vaardigheden tot het ontbreken van een internetaansluiting. Maar daar moest dan maar iets aan gedaan worden. Geen klein bier, leek me, omdat zulke competenties deels samenhangen met lees- en schrijfvaardigheid, die veeleer tanende zijn in de laaglandse beschaving.

Toch was ik gevoelig voor zijn Feyenoord-achtige instelling, waarbij preliminaire bedenkingen een schortje knopen om lafheid en luiheid – ‘geen woorden maar daden’. Ook had de schepen nog een liberaal konijn in zijn hoed verborgen gehouden, die aan het slot van zijn betoog opsprong. De financiële keuzevrijheid zou juist worden beperkt door cash, al dan niet uit met ‘paternalisme’ geplaatste automaten. ‘Het is alsof je iemand die moeite heeft met het versturen van e-mails, een nieuwe vulpen geeft.’

Een schrijfmetafoor! Ik wou al bloemen gaan brengen aan de schepen, toen het besef daagde dat ik als muzikant ben begonnen. Hoe kan die zonder cash nog beloond worden op straat? Maar stel dat daar een handig alternatief voor bestaat, dan zou iets grotere groep mensen nog niet geholpen zijn met een exclusief digitaal financieel huishouden. Wie gedwongen is in armoede te leven, kan maar beter geen geld uitgeven dat er niet is.

Elders heb ik iets gezegd en beredeneerd over afbetalen en over het geëigendste instrument ervoor, de creditcard. Al voor de kredietcrisis, ontbrand doordat er was gespeculeerd met niet-bestaand geld, had de Amerikaanse medemens gemiddeld 8,5 creditcards. De ene loste ongetwijfeld de schuld van de andere op, maar de laatste-in-rij kan dat onmogelijk nog.

Vervolgens zou het wel degelijk een basisrecht mogen zijn zelf te beslissen over de manier waarop je je leven inricht. Toegegeven, ik heb een beschamende geschiedenis met het fenomeen ‘mobiele bankapp’, maar daar waren redenen voor. Bijvoorbeeld dat het me vrij staat geen smartphone te willen, bijvoorbeeld om mijn privacy te waarborgen. In haar boekje Antipode gokte Hind Fraihi dat we protestmarsen zouden organiseren tegen de overheid, wanneer die informatie van ons zou willen bemachtigen die we nu vrijwillig afstaan om dat rare apparaat aan de gang te houden.

Bovendien kleeft er aan het digitale leven een kleinigheidje dat de groene coalitiepartner van de Mechelse schepen nogal aan het hart gaat: ecologie. In 2019 schreef Marleen Stikker in Het internet is stuk dat als we het web zouden voorstellen als een natie, dit qua energieverbruik het zesde land ter wereld zou zijn. Meer dan een lustrum later zal het allicht gestegen zijn op deze bedenkelijke hitlijst.

Afijn, naar slechte gewoonte veel te veel woorden voor wat feitelijk een intro wilde zijn, van niet meer dan twee dienstmededelingen. 

Op mijn archiefblog herpubliceerde ik een essay uit 2014 over iets wat de Mechelse schepen misschien kan gebruiken: empathie. Destijds paste ik die eigenschap toe op literatuur, naar aanleiding van een heuglijke ontdekking over lezen en iets minder heuglijke berichten over een nieuwe roman van Kristien Hemmerechts.

De ironie wil dat het essay oorspronkelijk op een medium stond dat volgens de schepen de toekomst  heeft maar daar een stille dood stierf. De interessante literaire website Alphavillle hield niet alleen op te bestaan, maar verdween vervolgens ook uit de digitale ether.

En op een derde plek verscheen onlangs een licht polemische stellingname mijnerzijds bij poging een luchtig dicht te schrijven. Die recentste bundel van Wouter Godijn bekroont volgens mij een oeuvre dat in het denken van de schepen een vulpenstadium zal behelzen. Godijns teksten lijken namelijk ingehaald door twee werkelijkheden. Zijn ‘postmodernisme’ heeft niet de gewenste politiekerige toon en zijn erg bijzonder gedemonstreerde weigering om narcistisch te zijn vloekt met gewoontes van millennials, de momenteel invloedrijkste generatie.

Laat niets nu nog de wederopstanding van een zeker persoon verhinderen.

dinsdag 28 maart 2023

En Nederland was groot


 

 

Als het niet zo pathetisch zou klinken, dan had het uit me moeten gulpen dat de dood van Wim de Bie ook een cultureel repertoire afsluit. Hoeveel generaties zullen er opgegroeid zijn met de sketches en platen die hij samen met Kees van Kooten maakte? En daaruit op meer en minder gelegen momenten vrijelijk citeerden, en zo gelegenheidscoalities schiepen (en tijdelijke uitsluitingen voor wie de allusies niet onderkenden)?

In Jos Joostens Hoera! Een boek over Nederlands en Nederlandse letterkunde van nu stuit ik op een hoofdstukje over Hanna Bervoets. Het heet ‘Kijken kijken en de rest erbij denken’, en die titel valt te verbinden met een betoog over Bervoets Boekenweekgeschenk Wat wij zagen – maar allereerst hoor ik Van Kooten als Klisjeemannetje iets adviseren over goede seks. Als antwoord onthult De Bie in dezelfde hoedanigheid dan dat zijn nachtkastje gemaakt is ‘van palissander’, een detail dat ik ooit verwerkte in een hermetisch-autistische dichtbundel.

De sketch als geheel, uit 1977, is niet alleen na te beluisteren op plaat en op YouTube, maar blijkt in 1992 helemaal uitgeschreven door een vaktijdschrift, voor een herfstnummer over ‘de Nederlandse taal der liefde’.

Idioot vind ik pas veel later te hebben beseft dat Van Kooten en De Bie ook een cultureel referentiekader hadden. Een reden kan zijn dat ik tot de generatie na de babyboomers hoorde en zo halverwege instapte. Daarna moest ik kennelijk een zekere leeftijd bereiken en bovendien kennisnemen van hun oudere teksten.

Zo telde ik pas zeven jaartjes toen de heren met een Nederlandse versie kwamen van Gilbert O’Sullivans ‘Alone again’. Nu verdooft muziek sowieso veel en zal de melodie ongetwijfeld door mijn ouderlijk huis hebben gezweefd maar ik zal officieel al volwassen zijn geweest toen me duidelijk werd dat deze bewerking in 1972 zelf onversneden jeugdsentiment wasemde:

 

En Nederland herrees
Onder Drees
Fanny Blankers Koen
Die won vier maal goud in Londen
Als je jokte was dat zonde
De legpuzzel was klaar
In dat derde vredesjaar
Toen was geluk
Heel gewoon

 

Een schooltas bleek het eerste teken
Dat de zaak al was bekeken
Voor zover
Je zonder plichtsbesef
Je leven leed
Je leven leed

 

Buiten huilt de wind om 't huis
Maar binnen stond de kolenkit paraat
En de stoep waarop geknikkerd werd
Was het belangrijkste stukje straat
En Nederland was groot
En niemand ging nog dood
En gezelligheid kende nauwelijk
s tijd
Bij waxinelichtjes van Verkade

 

Het is die wereld, met een eigen taal en normen, waarvan de zogeheten blinde vlekken nu betwist worden. Daarbij was De Bie evengoed, of hij wilde of niet, een witte heteroseksuele cisgender valide – maar niet theoretisch geschoolde! – man.

Net als ik, die pas geheel bij hoofd en zinnen dacht ik te zijn ten tijde van Op Hun Pik Getrapt (1980). Dit is De Vierde Langspeelplaat Van Het Simplisties Verbond. Maar mijn zekerheid bleek een illusie voor de vijftienjarige die ik toen was, ditmaal zowel in tekst als muziek.

Cor van der Laaks irritatie over het uittellen van briefgeld door beambten in termen van ‘en dat is vijf’, merkwaardig actueel nu er alom beklag wordt gedaan over de sluiting van postagentschappen, stond al in de bundel Sonatines door het open raam van K. Schippers die zelfs vóór de oorlog was geboren. Het liedje ‘Papa Rookt Niet Meer’ dreef volgens mij de spot met ‘Pappie ik zie tranen in uw ogen’ (1978) door Arno en Gradje, maar het ging aan me voorbij dat Van Kooten en De Bie amechtig hintten naar ‘De Zuiderzeeballade’ (1959), uit hun jeugd, een liedje dat ook al nostalgisch is.

dinsdag 21 maart 2023

Thuisverpleging


 

 

Hoe is het mogelijk dat twee landelijk opererende uitgeverijen binnen een halfjaar boeken brengen onder dezelfde titel? Het blijkt mogelijk, vader. In oktober 2021 publiceerde Chris Keulemans Gastvrijheid, in maart 2022 publiceerde Peter Venmans Gastvrijheid. Welkom in de wereld van selling points?

Bevreemdend is verder de explicietheid van de titel, toch vallend onder de noemer literatuur waar het suggestieve detail op de troon zou zitten. Honderdtachtig graden anders stelde hoofdstedelijk hoogleraar Sarah Bracke zich onlangs op. Ze schreef uitgebreid over genderovertuigingen en wetenschap, zonder een letter te spenderen aan de aanleiding – de zaak van Laurens Buijs tegen de plaatselijke universiteit. Is dit ongenoemd laten een proeve van discretie of van macht?

Literair gezien deed Bracke aan intertextualiteit, een fenomeen dat niet-ingewijde lezers ontgaat. Ook is gastvrijheid een zo universeel thema, dat het eerder verbaast dat er niet veel meer boeken deze titel dragen en tegelijk verschillen. Zoals Keulemans en Venmans, en zoals matten aan de deur die hun opschrift welkom in diverse lettertypes en -groottes aan een bezoeker presenteren.

Hoe universeel gastvrijheid is, bewijst helaas ook de zoveelste kwestie over grensoverschrijdend gedrag. Het schema is kennelijk dat er in werkkringen een harde kern nieuwkomers op verregaande inkapseling trakteert. Ditmaal was het sportjournaliste Marijn de Vries die daartegen protesteerde. Ze liet daarbij, net zoals Bracke, concrete personen ongenoemd (wat leidde tot speculatie). Tegen het systeem kantte ze zich wel op een persoonlijker toon dan de hoogleraar. Een dergelijk verschil ontwaar ik evengoed tussen Keulemans en Venmans.

Peter Venmans (Oostende 1963), een van de meest onderschatte essayisten uit ons taalgebied, gidst lezers op een niet anders dan hoffelijk te noemen wijze door zijn betoog dat literatuur met filosofie combineert. Zijn toon is kalm en biedt zo alle ruimte aan redenaties, waarbij lezers vervolgens zowel naar zichzelf kunnen kijken als naar de wereld. Dát is voor mij kritiek, en zit in het woord besloten – krinein betekent in het Grieks niet alleen oordelen maar bovenal onderscheiden.

Simultaan voert de auteur zijn hoffelijkheid zo ver door dat, althans bij mij, de indruk rijst dat hij zijn boek desnoods cadeau doet wanneer een lezer er een interessante gedachte in zou kunnen volgen. Zo nadert Venmans de fameuze Gutmensch die door onkritische kenners met hoon wordt overladen. Het grappige dunkt me dan dat dit essayistisch werk te ongeprofileerd is voor zulk geweld.

Hoogtepunt vind ik een hoofdstuk waarin Venmans de geschiedenis van het woord ‘gastvrijheid’ schetst, vergelijkt met ‘gastvriendschap’ (regulier in het Duits), in factoren ontbindt en zo zelfs ‘spuitgast’ kan vermelden voordat hij kan inpikken op corona. Virussen tasten niet alleen aan maar veranderen zelf, een dynamiek die Venmans evengoed tussen ontvanger en bezoeker ziet voltrekken.

dinsdag 14 maart 2023

Doorschakelend

  

Hoe zat het ook alweer met een vos? Verliest hij eerst zijn haren en daarna zijn streken? Een debatje of een geshortlist boek wel tot het prijsbedoelde genre behoort, liet me menen dat de bekroning van juist die tekst een hamerstuk kan zijn. Waarvoor zou men anders schrijven? Hoogvliegen mag een door velen nagestreefde kunst zijn, ergens tussen zweven behelst een even grote glansparade.

Met dat laatste woord sprak ik even voetbal-Duits, om me in de baan te gooien van het wel erg vaak misbruikte werkwoord ‘schuren’. Dat doen echte schrijvers met genres, geloof ik. Kafkaiaans is niet alleen een spreekwoordelijke toestand maar ook een literair vormgegeven wereld op zich.

Onbedoeld heb ik zelf eens verwarring gesticht met een boek waarvan gaande het schrijven bleek dat alleen hybriditeit het een authentieke indruk kon geven. Vervolgens werd het voor een prozaprijs uitgesloten wegens essayistisch en voor een essayprijs uitgesloten wegens prozaïstisch. Onkenbaar, lenig, metamorf: als het moet ben ik het gratis en van nature.

Min of meer bij toeval ben ik een tijdje dichter geweest, geweldig gewoon, maar de core business lag waarschijnlijk elders. Ik reserveerde er het termpje ‘opstel’ voor, die me dierbaar was. Het gold op de lagere school voor iets wat rond een zogeheten thema fantasie mocht tonen en op de universiteit bleek dat de professor zijn vroege stukken meer dan eens had gebundeld onder die genrenaam.

Toen hoorde ik pas dat het opstel, mijn lijfdinges, een oubollige reputatie had, wat me een pluim leek. Maar die wordt door de buitenwereld gegeven en uiteindelijk zijn mijn teksten in de plooi van het ‘essay’ gevallen. Een niche? Volgens de theorie horen beide termen bij Gebruiksliteratuur en niet-fictionele genres. Dat zuig ik niet eens uit mijn duim.

Gelukkig ligt de tijd achter me waarin ik me afvroeg of ik helemaal goed had voorgesorteerd. Maar bij anderen doemt die kwestie nog altijd op als ik hen lees. Onlangs zelfs, bij twee romans die een witte man ten tonele voeren op een vakantie-eiland waar vluchtelingen zijn gedumpt.

vrijdag 3 maart 2023

Uitgestrekt lag ik

 

 

 

Quizvraagje: noem een schrijver wiens achternaam in het dagelijks taalgebruik is opgenomen. Het gaat dan om een gesteldheid waarvoor ik geen welomschreven dinges heb en dat me hooguit een secundaire emotie laat benoemen: ‘kafkaiaans’.

Het recentst overkwam het me bij een opmerking die Saskia De Coster plaatste nadat ze een maand achter glas had doorgebracht in een Antwerps Museum: ‘Het viel me heel erg mee om zonder sociale media te leven.’ Ik had al mijn schouders opgehaald toen daaronder, vermoedelijk in de hartstreek, een besef zich nestelde dat ze naar een wereld verwees waarin onder anderen ik permanent verblijf.

In een selectie uit nagelaten werk van Kafka, In het labyrint (2022), vertaald en uitgeleid door Ard Posthuma, staat een verhaaltje dat die gesteldheid toont:

 

‘Ik heb altijd al een verdenking tegen mezelf gekoesterd. Maar het overviel me slechts af en toe, bij vlagen, met lange onderbrekingen, lang genoeg om het weer te vergeten. Het waren bovendien kleinigheden die vast en zeker ook bij anderen voorkomen en daar niets ernstigs te betekenen hebben, bijvoorbeeld de verbazing over je eigen gezicht in de spiegel of over het spiegelbeeld van je achterhoofd of ook over je hele gedaante als je op straat plotseling langs een spiegel komt.’

 

In de tweede zin treffen drie varianten op iets wat evengoed in één woord (‘soms’) valt te vatten, maar die cruciale taalnuances lijken voor voorbereidselen op het niets. Geruststellend op zichzelf inpraten is een volgend stadium. Blijkbaar ontstond de sensatie dat men op reis is, met als metgezel de blik van de ander. En omdat de auteur onverklaarbaar actueel blijft, knaagt het slot dat klein bier is vergeleken met de huidige camerabewakingsmaatschappij.

 

Gems

In het labyrint is voor een luilak als ik een snoepwinkel – deze zin zou ik moeten herzien, want ik snoep al jaren amper. Vanwege de kort- en onvoltooidheid der onderdelen geeft bladeren altijd een resultaat. Dat hangt allicht samen met de snobistiek rond een staat van onafheid die goedkoop onrendabel kan heten, maar het geeft hoe dan ook een verbijsterende indruk van wat literatuur vermag.

Meer, korter, meer! In het labyrint liet me prompt verdwalen in het fragment ‘De jager Gracchus. Een vraaggesprek’. De titel deed me denken aan iets, maar wat? Dus las ik vier, abrupt afgebroken bladzijden, met stof voor een avondvullend toneelstuk, waarbij de titelheld ergens in het zuiden wordt geïnterviewd door een ik die ’s ochtends over een loopplank op zijn bark is gestapt.

Dat woord bark is correcter dan schip, zegt de jager. Hij kan het weten sinds hij vijftienhonderd jaar geleden – nogal een reis! – scheepvaarder is geworden. Op een bark dus, waarvan hij de patroon genoemde baas, een Hamburger, niet begrijpt. Talenkennis speelt hier geen rol; Gracchus beweert in de loop der eeuwen er zoveel te hebben geleerd dat hij kan tolken met voorouders.

Afgelopen ochtend, toen de interviewer aan boord kwam, blijkt de patroon gestorven. Maar daarover gaan de vragen niet. Steeds wordt het gesprek teruggeleid naar duidelijkheid over Gracchus zelf. Die beklaagt zijn gespreksgenoot, alsof bekende oude verhalen iets om het lijf hebben. Hem zijn ze te schools. Maar de interviewer volhardt, met als doel de scheepsvaarder eindelijk in contact te brengen met de wereld.

Een verrassende diagnose voor zo’n gerijpt iemand. Maar Gracchus volhardt en weigert opheldering over zichzelf te geven. De interviewer moet de geschiedschrijvers maar raadplegen. Gracchus’ eigen overvolle brein kan dat allemaal niet onthouden. Ja, dat hij afkomstig is uit het Zwarte Woud. Maar dat kent de interviewer weer niet.

Dan vertelt Gracchus alsnog dat hij tot zijn vijfentwintigste gejaagd heeft en toen, in achtervolging op een gems, een dodelijke val maakte. Daarna werd hij op een schip geladen. Dat kan bijna niet de bark van het heden zijn, anders viel dat woord wel. Maar definitief uitsluitsel is er niet. Omdat al die tijd dus een overledene heeft gesproken en omdat het fragment afbreekt: ‘alles was in orde, uitgestrekt lag ik in het schip’. De clou vooruitgeschoven?