dinsdag 10 september 2024

Getipt

  

 

Groeit met het vorderen der jaren de kans dat iets ongerichts lijkt op een zogeheten kantelpunt? Als betrokkene verbaas ik me al jaren over de lappendekens van rubrieken die letterenbijlagen worden genoemd, zonder dat genre uit te spellen. Ze passeren en wat ten prooi valt aan mijn blik bevestigt mijn vervreemding. 

Eigenlijk ligt de krokodil in het zonnetje te snurken aan de oever. Plots schiet het beest in actie. Vanwege een knoeperd van een concurrent of een fruitvliegje? 

Nu het nieuwe boekenseizoen van start gaat, is het rubriekenmodel op zijn best. Er kunnen lijstjes worden opgemaakt – kolommen gevuld. Voor één format heb ik dan een zwak. Van een klasgenootje kreeg ik ooit als kind een tip in de bibliotheek, die ik dacht al zo’n beetje uit te hebben, boeken van J.B. Schuil eens te proberen.

En ja hoor, tijdens mijn gesnurk wist de prestigieuze Standaard der Letteren me wakker te krijgen, met één component uit een lijst najaarstips:

 

Lieselot Mariën - Als de dieren

Wat? De debuutroman van de Vlaamse Lieselot Mariën. We weten nog niet veel over het verhaal – er is ook nog geen cover – maar het leest als “een poëtische zoektocht naar taal en betekenis voor een ervaring die zich tegen beide verzet”.

Lezen, want door Lize Spit aan uitgeverij Das Mag getipt: “Dit boek mogen jullie niet mislopen.” Mariën studeerde filosofie en rechten, en volgde de Schrijversacademie in Antwerpen.

Wanneer? Verschijnt in november bij Das Mag

 

Bij mijn weten voor het eerst onthult een cultuurindustrie haar basis: het gerucht, gecombineerd met een informatietekort. De acquisitie van deze titel verliep gangbaar en doet denken aan iets sociaals dat ‘connectie’ heette en door netwerking ‘contact’ is geworden. Via een belangrijke fondsauteur die ongetwijfeld nog zorgt voor een geweldige aanbeveling op de achterflap. Maar het ene zinnetje dat de buitenwereld warm moet maken voor de inhoud van het boek, zegt niets. En de aanhalingstekens kloppen, de uitgeverij beweert het heus.

Als je je neus niet kunt snuiten, moet je hem niet snuiten.

Nattigheid of antireclame? Ik kan het me amper voorstellen, temeer daar juist dit huis van begin af heeft bewezen te weten hoe je de aandacht op een boek vestigt. Nu ontken ik niet daar allergisch op te reageren, en ook zal er poëticale afstand zijn, maar toch lijkt me dat er hier, zowel met dat ene zinnetje als met de tip als geheel, iets grensverleggends gebeurde.

Minstens demonstreert deze letterenredactie haar smaak te hebben geoutsourcet. De sociale associatie wordt hier uitgebreid tot een klassentechnische. Wanneer ik op de Standaard-site de naam van de tipgeefster ingeef, die zelf in 2016, dus nog geen tien jaar geleden, haar debuut maakte, ontstaan er 187 resultaten (ter indicatie: Charlotte Mutsaers krijgt er 150 en Patricia de Martelaere 153). Uit de eerste pagina met treffers begrijp ik dat er in literaire kringen evenzeer ‘een Waalse Lize Spit’ opgeld doet.

 

maandag 2 september 2024

Duitse toestanden?


 

 

Bij toeval las ik het boekje Typisch Nederlands. Vademecum van de Nederlandse identiteit. Jolig en ernstig schetsten Jos van der Lans en Herman Vuijsje aan de hand van alfabetisch geordende trefwoorden iets van een ‘volkskarakter’. Ze plaatsten dat begrip dan wel tussen aanhalingstekens, maar vulden het met veel stamina in.

Typisch Nederlands, oorspronkelijk verschenen in 1999, zal arbeid van jaren hebben gebundeld. Een fragment over taal wees me terug naar een Vuijsje-column uit 1988. Mijn goedkope herdruk bij de tiende verjaardag van het project vermeldt niets over actualiseringen, terwijl er toen allicht al bij te stellen viel. Het getal ‘vijftien miljoen mensen’ lijkt me, hoe opinieverleidelijk de aanleiding ook was, niet in één week in achttien miljoen veranderd.

Ik zou benieuwd zijn hoe Van der Lans en Vuijsje nu, een kwarteeuw later, hun project bezien. Het gaat me dan niet om die wijzigingen, zoals dat door corona ‘drie keer zoenen’ zijn langste tijd schijnt te hebben gehad. Nee, mij troffen onderwerpen die destijds, vlak voor de eeuwwisseling, door het tweetal droog werden beschreven, terwijl er intussen flink over is gebakkeleid. Zoals De Gouden Eeuw, de Gouden Koets, Sinterklaas en Zwarte Piet. Wat zegt dat over heden gretig veronderstelde blinde vlekken?

Van der Lans en Vuijsje, academisch gevormde babyboomers, behoorden tot de linkse intelligentsia die kritisch het verleden beoordeelde. Bij hun lemma Gouden Eeuw leidde dat tot de constatering dat het nationale zelfbeeld van tolerantie bijstelling behoeft; structurelere bezwaren, via een taalbrochure voor musea uit 2018, leidden snel tot revisies. Inzake de Gouden Koets houdt Typisch Nederlands de spiegel slechts voor bij een deel van de voorzijde over ‘levensverzekering’. Over de vanuit 21-eeuwse blik onhoudbaar geraakte afbeelding staat: ‘Op het linkerpaneel is te zien hoe de Hollanders ‘Beschaving en Ontwikkeling’ brengen naar de koloniën’.

Sinterklaas is conform toenmalige ogen juist vitaal, ondeugend en weerbaar, te begrijpen vanuit de destijds voelbare trend om voorrang te geven aan de Kerstman (vanuit een interessant ander lemma zou de dominantie van die figuur ‘Amerikaanse toestanden’ hebben opgeleverd). En bij Zwarte Piet geven Van der Lans en Vuijsje een historische samenvatting, die uitloopt op het volgende:

 

Vanaf de jaren zestig kwam Piets identiteit opnieuw onder druk te staan. De groeiende gevoeligheid op etnisch gebied maakte een koeterwaals pratende zwarte man tot een bedenkelijk verschijnsel. Er kwamen experimenten met bonte en blauwe Pieten. Een politiek-correcte sint doet er eigenlijk het verstandigst aan, helemaal zonder Piet te verschijnen. Enigszins riskant is dat wel; de laatste jaren duiken herhaaldelijk berichten op over kwajongens die de sint belagen of beroven. ‘Het was gewoon beangstigend,’ verklaarde Sinterklaas na zo’n incident in 1992. ‘Ze probeerden ook m’n baard los te trekken en m’n mijter van het hoofd te slaan. Een van die jongens, die aan m’n cape ging hangen, heb ik een optater met m’n staf verkocht. Nu weet ik ook waar die voor dient.’ Wacht Zwarte Piet opnieuw een nieuwe rol: als lijfwacht van de sint?

 

Zo eindigt het lemma. Verrassend, vond ik eerst, tot ik besefte dat het past in de stemming van toen. Het debat ging geregeld over ‘zinloos geweld’ en had iets apocalyptisch. Vandaar wellicht dat de twee bekendste slachtoffers, Meindert Tjoelker (1997) en Joes Kloppenburg (1996), in dit boekje worden gerangschikt onder Helden, tegen wie Nederlanders een te be-essayeren en dus afstand scheppende houding zouden innemen. Vandaar dat Kerwin Duinmeijer (1983) in Typisch Nederlands ontbreekt?

Wellicht zijn de hedendaagse debatten die ik bedoel vanuit een andere blik evengoed te beschouwen als ‘Amerikaanse toestanden’ waarvoor inmiddels het begrip woke tegengif wil bieden. Ik vraag me ook af hoe gedateerd andere ‘toestanden’ zijn die Van der Lans en Vuijsje ginnepappend oplijsten als zijnde allergieverwekkers bij Nederlanders:

 

Ze willen ook geen ‘Engelse toestanden’ (stakingen, klassenverschillen), ‘Italiaanse toestanden’ (corruptie, treinen die niet op tijd rijden) of ‘Belgische toestanden’ (vriendjespolitiek, corruptie). Opvallend is dat we nooit spreken over ‘Duitse toestanden’.

 

In dat laatste zou nog verandering kunnen optreden als de AfD dichter bij de Nederlandse grens verkiezingen wint. Dat ’we’ is ondertussen natuurlijk wel mooi en eerlijk. Wie kan zichzelf immers in de derde persoon aankijken? Zelf tracht ik dat wel eens te doen wanneer ik aan het vaderland denk dat ik twee jaar na Van der Lans’ en Vuijsjes’ boek verliet – onwetend van mensen in mijn nieuwe woonland die oefenden in het ‘kritisch ondervragen van de eigen vooronderstellingen’.

Typisch Nederlands bracht me trouwens nog een herinnering: dat de ij ooit een letter was op de typemachine. Zou die met de komst van het toetsenbord bij computers stilzwijgend het veld hebben geruimd? Scrollend door de gigantische letterbak waaruit met één muisklik iets valt in te voegen, zie ik de ij evenmin. Dan is Van der Lans’ en Vuijsjes verwijzing naar een artikel uit een inmiddels verdwenen vakblad extra geinig: dat bedrijven en instellingen ertoe overgingen er een y voor in de plaats te positioneren: Nyenrode, Twynstra Gudde.

Hadden de lemmamakers kunnen bevroeden dat dit een eerste stap was? Laatstgenoemd adviesbureau schrijft haar naam inmiddels aan elkaar. En dan durven eerbiedwaardige burgers nog te beweren dat spelling neutraal is!

donderdag 22 augustus 2024

Nogmaals


 

 

Hoe meer commentaar er op de kwestie-Brusselmans komt, hoe onwezenlijker ze voor me wordt. Van de gewraaktste zin uit zijn Humo-column van 4 augustus trof ik zelfs meer versies. Stephan Sanders, die niet voor het eerst Noord-Nederlandse taalaanhankelijkheid betuigde, filosofeerde in NRC over een ‘mes dat [Brusselmans] dwars los door de keel [had] willen rammen’. Het onder de loep genomen ‘dwars’ stond niet in de oorspronkelijke column, al raakt het qua betekenis aan ‘los’ in Vlaamse spreektaal.

Maar goed, ik was de weg in het begin al kwijt: bij het verwijt dat de Humo-redactie haar werk niet goed had gedaan. De veronderstelling was hier dat een groot, commercieel medium een column van een vaste medewerker tevoren leest. Bij een antropologisch aandoende reconstructie, ook voor NRC, waarin weer het zelfstrijkend cliché te vernemen viel dat progressieve Vlamingen ooit naar de VPRO keken (vul aan: en Vrij Nederland lazen), kreeg die aanname steun van collega-kranten. Ten minste eindredacties zouden zich om columns bekreunen.

Merkwaardig. Niet alleen had NRC daags tevoren met Sanders het tegendeel bewezen, de column- en opiniepraxis stoelt juist op het binnenhalen van uiteenlopende standpunten, waarbij zekere extremen in het voordeel zijn. Laat maar komen! Niet om oude koeien uit te sloot te willen halen, maar vanuit die opvatting van spraakmakendheid en tolerantie gaf NRC ooit welbewust een podium aan Baudet, Bosma en Eppink. En recent kwam bij die krant columnist Stine Jensen onder vuur van Bregman te liggen, vanwege slordig bronnengebruik.

Dat het onzorgvuldigheidsverwijt in eerste instantie gedaan werd door Arnon Grunberg, volgens wie dit bij Humo ‘onder Guy Mortier nooit gebeurd’ zou zijn’, maakte het nog bizarder. De legendarische Humo-stuurman staat, zoals de recente Claus-biografie ook toont, volgens mij niet direct bekend om zijn ethische bekommernissen. Bovenal beleefde Grunberg het in 2006 bij dit blad zelf, toen er trouwens een andere hoofdredacteur was, dat iemand zich als hem voordeed om zijn columnruimte te vullen met wraak.

Een reservaat? Waar is de grilligheid? Eeuwenlang vulden mensen, relatief onbewaakt, hun dagboek met ditjes en datjes waaruit van enkelingen postume publicatie volgde. Dat voldeed aan een reële biografische interesse, en mij leerde het genre iets over een tijdvak. Over taal en dus over denken. Zo bleek Jan Wolkers, om eens iemand te noemen, West-Duitsland te hebben geobserveerd na de nederlaag tegen de DDR op het WK voetbal 1974: ‘Die moffen zijn volkomen van de kaart. Een tweede Stalingrad’.

Er is historisch natuurlijk grootschalige lifestylisering tussendoor gekomen, cultuurbijlagerij met rubriekjes tot in het schofferende, maar kennelijk gaat het er nu om dat onder een cultuurindustriële naam tekst verschijnt, in een vooraf overeengekomen omvang, die het imago bevestigt van naam én medium. Controversieel of cynisch? Eventueel kan daarover worden gesoebat door derden, stomme geiten eigenlijk, meer of minder gediplomeerde kenners, zoals bij Brusselmans gebeurde – en waaraan ik bij dezen meedoe en waarvoor ik misschien wel dankbaar mag zijn in komkommertijd burenruziemateriaal aangereikt te krijgen.

woensdag 14 augustus 2024

Hors service

 

 


 

Fietsen door België baart nog altijd onvermijdelijk verzuchtingen. Nu omdat tijdens een afdalinkje aan een dorpsrand een professionele voortas losschiet en tussen de spaken de voordrager beschadigt, alsof het trekdrop is.

Niet ver na de verlossende fietsenwinkel achten we een strook zelfs voor Belgische begrippen bar. Och ja, we bevinden ons al in de straten van mijnwerkerssite Grand-Hornu, toen de negentiende eeuw nog echt de negentiende eeuw was.

*

Er bestaat een Waals gehucht dat Naast heet. Bij het uitrijden is het plaatsnaambord op zijn kop gemonteerd. Dit blijkt een trend tot in Frankrijk (Villers-au-Flos, Corbie,…). Geïnstigeerd door olijke ambtenaren, wegarbeiders, Olympiërs?

*

Waar we precies naartoe fietsen weten we nog niet, maar in elk geval staat de kathedraal van Rouen op ons verlanglijstje. En begrijpen we, tussen berichten over scheidsrechterscorruptieverdwazing tegen Oranje, dat tijdens renovaties de spits vlam heeft gevat.

*

In dorpen staan aan de weg felgekleurde, playmobilachtige poppen. Ze verbeelden kinderen die oversteken en willen automobilisten manen traag te rijden. Bijna alle poppen houden de handen in de zak, een enkeling steekt de duim omhoog. Waartoe? Eerst zien, dan geloven. Bovendien toont internet ons dat Orban, in zijn hoedanigheid van kersvers EU-voorzitter, op bezoek is geweest bij Trump: hun kleuterduimen.

Het alternatief bieden driehoekige waarschuwingsborden van twee kindjes, hand in hand. Misschien komt het doordat ik vooralsnog traag klim, of doordat ‘het buitenland’ aandachtiger doet kijken, dat me nu pas opvalt dat het kleinste van de twee een meisje verbeeldt, want een rokje draagt.

*

De beproefde spits van de kathedraal blijkt gehuld in een soort folie. Zoals het gewonde rechteroor van Trump?

*

Als ouder en lezer dwing ik mijn gezelschap naar het Flaubert-museum. Of als lezer van een lezer, want mijn gang wordt geleid door een opgezette papegaai. Het is de wegkapitein die hem eerder ziet dan ik, zoals het onze kinderen zijn die bij de balie het griezelig witte standbeeld rustig aankijken en besluiten dat zijn wimpers trillen. Als proef op de som gooien ze een muntje in een schaal voor des standbeelds voeten. Gebaar noch gerinkel doen het bewegen, maar de portier bevestigt dat het standbeeld levend is.

*

Fijn dat die magische Decathlonshirts zo snel opdrogen, maar de stof belemmert aan- en uittrekken wanneer de huid ook maar enigszins nat is. Met alle stikeffecten van dien voor en na het bevrijdend bedoelde douchen. Je waant je een slang bij het vervellen.

Minstens zo magisch is de Decathlonnaam van al die tenten die, bleek ook uit solidariteitsacties voor Gaza, het autonome Europa hebben geconfisqueerd: Quechua. Een restant waarin iedereen zich thuisvoelt?

*

Onze buur in Pont-Authou is een jonge blonde vrouw die na terugkomst met de fiets haar vlecht losmaakt en dan op haar buik een heus papieren boek openslaat.

Later zouden we nog old fashioned leesconsumenten aantreffen: lagereschoolkinderen uit een gezin waarvan de ligfietsende vader alles doet en de moeder yogaat in het gras. De concentratie van die jonge mensen oogt ongekend. Wordt misschien gestimuleerd door een buiklig?

De ontroering van zulke aanblikken stemt me wantrouwig – ik ben toch geen waarachtige cultuurpessimist? Vlak voor het slapengaan het zachte licht door ons tentgaas, waarachter e-readers hun eigenaars vermaken. Wel in ruglig.

*

Als openingsboek doe ik De wereld een lichaam van Melani Reumers. Ik kende haar tekst over diastemen, die in deze bundel is opgenomen. Ze bestaan toch, essays in de Lage Landen! Onderzoek in een droge stijl, aandachtig en open zonder in de val van het millennialisme te tuimelen. De auteur, van mijn generatie, heeft wel wat meegemaakt.

Ook een verademing dat ze refereert aan andere kunstenaars en schrijvers dan die door bijlagen en hun creatief personeel worden gerepeteergeweerd.

*

Ik draag soms een pet voor mijn campingcredibility.

*

Bloedheet. Aan de rand van een dorp zijgen we neer op een veldje bij de zoveelste rotonde (Vlaams: rond punt). We eten een banaantje en er fietsen twee jochies voorbij die hun voorwiel van de weg houden. Ik: ‘Weet je wie dat goed kan, zelfs bergop? Het taalkundig genie (17): ‘Ja, Matthieu van der Poel.’ Ik: ‘Hoe weet jij dat nou?’. Zij: ‘Dat heb je zelf geschreven.’ De gourmande (13): ‘Lees jij die boeken?’ Zij: ‘Deze toevallig.’

De jochies passeren opnieuw, nu van de andere kant. Een van de twee heeft een ander shirt aan. Doe het maar na, bij deze temperaturen. De salle des fêtes oogt gesloten. Bij het rondpunt stopt een tankwagen, terwijl er geen verkeer is. Alle knipperlichten gaan aan, het lijkt wel een briesend beest. Meer hitte!

Wederom passeren de jochies op één wiel. Ditmaal heeft het andere een kledingchangement doorgevoerd, hij is nu in onderbroek.

Later op onze reis zullen we een oogstfeest binnenfietsen. Tractoren met vlaggetjes trekken door een drukbevolkt centrum. Achter aan de stoet bedient een lijvige man, volgens de achterzijde van zijn T-shirt LAURENT, een bromfiets. Hij draagt een leren helm en probeert zijn voorwiel in de lucht te houden. Wanneer hij eindelijk de hoek om is geslagen valt hij op zijn zij.

*

woensdag 3 juli 2024

De bankier van zijn eigen woede

 


 

Op de tentoonstelling Breendonks Blauw heeft Jan Vanriet een wand volgehangen met schilderijen van diverse grootte en kleur. Het zal de bedoeling zijn dat toeschouwers, na het concentratiekamp dat het Fort van Breendonk was te hebben doorkruist, een verband zoeken tussen die delen. Maar bij het eerste het beste schilderij bleef mijn blik plakken.

Vanriet geeft er letterlijk vier zinsneden waarvoor de lijst om het schilderij en de muur daar weer omheen het als ware verhinderen alles te kunnen lezen. Alleen puzzelaars en mensen met enige landskennis van de Tweede Wereldoorlog kunnen duiden wat er moet hebben gestaan:

 

Een Volk!

Een Staat!

Een Bier:

Moortgat’s Bier

 

In de gemeente Breendonk zat brouwerij Moortgat, een familiebedrijf opgericht in 1871. Hoe luguber klinkt nu die naam weer, beseffend dat de gemeente geschiedenisgewijs exclusief berucht is door dood en marteling (Jean Améry). Ook op een andere manier sluit taal een duivels pact met de werkelijkheid, waarin het bestaan van mensen werd ontkend – oorspronkelijk maakte Moortgat ook azijn.

Och, ontbloten en toedekken tegelijk. Het woordje ‘duivels’ sijpelt al met de snelste close reading in Moortgats vloeibare zaligheid Duvel (en ja, mede-Nederlanders, het fijne Vedett en De Koninck zijn ook van die inmiddels multinationale firma).

In de Tweede Wereldoorlog was Albert Moortgat gedelegeerd bestuurder van de brouwerij en burgemeester van Breendonk. Hij kreeg uiteindelijk 32 maanden cel wegens collaboratie. Behalve in het ijlings herbestemde Fort zat Moortgat toen in Klein Kasteeltje te Brussel, waar nu vluchtelingen zich kunnen aanmelden voor een asielverzoek. Zijn hechtenis ligt extreme Vlaams-nationalisten nog altijd zwaar op de maag. In die zin is het schilderij een registratie én polemiek tegelijk.

De beruchte bierreclame die Vanriet in zijn kunst binnenhaalde is een schoolvoorbeeld van retoriek. Niet alleen als tricolon, maar ook als toespeling op en toe-eigening van Hitlers nietsverhullende slogan. Wel heeft de afbeelding van naakte, louter verticaal gerangschikte reclametaal iets behoorlijk ouderwets. Ik zal niet zo flauw zijn om dan naar poëzie te verwijzen, temeer daar ik een heel andere associatie kreeg: met een sandwichman.

Bestaat dat vak nog, van een mens met een tekstbord op buik en rug die door het centrum van een stad wandelt om reclame te maken?

De sandwichman kruiste mijn leespad in het pamflet Het tijdperk van de ik-tiran. Het einde van een gemeenschappelijke wereld. Daarin loopt de Franse filosoof Éric Sadin te hoop tegen individualisme, atomisme zelfs, veroorzaakt door technologie. Hij memoreert de beroepsgroep om er de update van te geven: de (waarschijnlijk beter betaalde!) influencer, op wiens Instagram-afbeelding men blijkbaar kan muisklikken. Dan krijg je allerlei producten en kledingstukken thuis.

 

Backhauled

Bij Sadin botste ik gaandeweg op een conservatief cultuurpessimisme met bedenkelijke uithalen naar minderheidsgroepen, waarbij appels weer eens met peren werden vergeleken. Toch heb ik zijn boekje uitgelezen omdat ik geporteerd ben voor gemeenschappelijkheid en angstige interesse heb voor communicatie via technologie.

Angstig, omdat ik een primaat van het heden en van het ego denk te zien, waarbij technologie, in de vorm van internet en smartphone, een lichamelijk verlengstuk lijkt van onbehagen en fluctuerende stemmingen. Sadin spreekt met dikdoenerige cursieven van subjectieve affecten –even niet aan mijn freempje van literaire millennials denken! Daarbij hangen wrok en genot samen en is de samenleving dader en pineut ineen.

Sadins origineel verscheen in 2020, maar recentere verkiezingsuitslagen in Europa bevestigen dat iedereen ‘de bankier van zijn eigen woede’ is.

Zelf dus de aanvang van navelschraperij bij millennials leggend, die rond 2010 naar voren traden, begrijp ik van Sadin dat al vlak na de val van de Muur de weldenkende schrijvende mensheid zichzelf als maat der dingen ging nemen en het andere op afstand hield. Zijn signalement van het bijpassende genre ‘autofictie’ voerde me naar een lexicon dat een (Frans) boek uit 1977 als beginpunt daarvan ziet.

Handig voor mij als terrible late adopter en smartphoneweigeraar loopt Sadin nog even stapsgewijs ontwikkelingen in het technologisch communiceren na. De eerste mobiele telefoons bleken rond de eeuwwisseling een gevoel van onafhankelijkheid te verwekken tegenover meeluisteraars die in dezelfde wooneenheid vertoefden. Spoedig kwam er de sms, die zowel nuttig als intiem aanvoelde, zodat ‘een deel van de oude gespreksetiquette’ overboord kon.

Misschien is het slechts korte tijd echt opgevallen dat mensen in de publieke ruimte luidop, tegen een onzichtbare derde, begonnen te praten. Inmiddels weten we niet beter. Al even middeleeuws voelt de door Sadin gememoreerde keuze van Time aan om anno 2006 als persoon van het jaar ‘You’ te nemen, de gebruiker van niet-analoge technologie. Maar herlees wat de legitimatie was:

 

‘It's a story about community and collaboration on a scale never seen before. (…) It's about the many wresting power from the few and helping one another for nothing and how that will not only change the world, but also change the way the world changes. (…) It's a tool for bringing together the small contributions of millions of people and making them matter. (…) We're looking at an explosion of productivity and innovation, and it's just getting started, as millions of minds that would otherwise have drowned in obscurity get backhauled into the global intellectual economy. (…) This is an opportunity to build a new kind of international understanding, not politician to politician, great man to great man, but citizen to citizen, person to person.’

 

Dit klinkt zo bekend allemaal, zo hol bovenal gelet op het onvermijdelijke resultaat. Personen werden personages, of beter: pr-medewerkers van zichzelf. Hun taal: afwasmiddel. Hun vrienden en volgers: getallen. Al een paar jaar later was het bon ton dat elke gebruiker als middelpunt van de wereld via een selfie pakweg een kathedraal als decor opvatte. Dat plaatje stuurde men dan rond, evengoed blijkbaar op Facebook, dat mijn studenten doet denken aan een opvangcentrum voor fossielen. Maar misschien ervaren vele gebruikers geen gemeenschapsgevoel omdat dat ding waarover ze met hun wijsvinger vegen hun de regie over het eigen leven liet verliezen: ik-verslaafd!

De extra betekenis van het woord ‘bubbel’, die sinds 2013 het Nederlands oprolde, klinkt alweer een tijdje veroordelend en psychologiserend en slaat op groepen van diverse groottes – maar ontsprong eenpersoons, ‘gehuld in een halo’. Sindsdien strekt ons privéleven zich uit over de publieke ruimte waar, met een van Sadins cursieven, de impliciete ontkenning van de ander een feit is.

maandag 10 juni 2024

Grootpaard, waar gaat de roze tjoektjoek heen?


 

 

In maart 2022, lang voor allerlei verkiezingen, verscheen de taalverzameling Wokabulary van Floris van den Berg, docent filosofie aan de Utrechtse universiteit. Het is een polemisch boek. Niet omdat hij er ‘vilein en op het scherp van de snede’ woorden verklaart om lezers ‘uit te dagen tot kritisch reflecteren’. Noch omdat hij het laat voorafgaan door een motto van de onvermijdelijke George Orwell dat intellectuelen bespot. Zelfs niet omdat hij zich bekent als ondertekenaar van het Manifest van het Vrije Woord uit 2020, waarvan Raisa Blommestijn coauteur was. Die webtekst heeft volgens Van den Berg het Nederlands verrijkt met de term ‘afrekencultuur’ – en is niet meer toegankelijk.

Nee, het polemische zit in de illusie dat hij geen misverstanden wil laten ontstaan. De doelbewust belligerente stijl die zijn forcing tegen een intellectuele goegemeente kracht bijzet, doet vermoeden dat Van den Berg een idealist is die een minderheidsstandpunt verdedigt. Wokabulary is echter zo mainstream als de neten. Tegelijk ondermijnt Van den Bergs zelfverklaarde partijdigheid een garantie op de achterflap dat hij niet alleen woke bekritiseert maar ook ‘doorgeslagen antiwokisme’. Voor een boek over taal is dat adjectief wel erg hol en een middenpositie neemt dit project zeker niet in.

Maar waar hebben we het eigenlijk over? Voor mij is woke op zijn hoogst een containerbegrip, dus begin ik als warhoofd Van den Bergs verklarende woordenlijst bij hetgeen eraan voorafgaat. De zes pagina’s lange inleiding begrijpt uiteindelijk:

 

‘Met dit boek wil ik bijdragen aan de bestrijding van de waanzin en onverdraagzaamheid van wokisme, verdedig ik de vrijheid van expressie in een open samenleving en bevorder zo een plezierig debatklimaat. Tegelijk streef ik naar een wereld vrij van discriminatie’.

 

Met ‘wokisme’ veronderstelde Van den Berg zowel een woord als een beweging waarvan het de vraag was of ze buiten hun performatieve almacht bestonden. Het woord dook in 2021 voor het eerst in het Nederlands op en werd door toenmalig justitieminister Yeşilgöz in haar HJ Schoo-lezing (september 2022) op een typerende wijze verbreid: door zich ertegen te kanten. Mijn stelling zal even polemisch zijn dat ze vocht tegen spinsels, maar Van den Berg geeft richting aan mijn intuïtie. Een lemma Wokisme bevat zijn boek namelijk niet. Het woord zet hij, wetenschappelijk dramatisch, in een rijtje: Woke /Wokery / Wakker / Wokisme. Dan volgen acht betekenissen.

Rol maar binnen, lief containertje.

Ook situeert hij in het lemma The Great Awakening de ‘plotselinge toename in de samenleving van wokisme sinds ongeveer 2015’. Waarom zo zichtbaar onprecies? De voertaal van die lemmatitel kan ik nog verklaren uit Yeşilgöz’ rede. Zij zag wokisme als ‘beweging die is overgewaaid uit de Verenigde Staten’. Dat ze een verschijnsel personifieerde, verhoogde wel het dreigingsniveau. Vanwege haar ministeriële gezag en lidmaatschap van de grote partij VVD, won wat niet meer dan een stelling was aan waarschijnlijkheid.

Door er ‘waanzin’ aan te koppelen, veroorzaakt Van den Berg in mijn hoofd een link met Geert Wilders, die deze kwalificatie, naast ‘gekte’, reflexmatig aan alles koppelt wat hem niet bevalt. Zoals acties tegen de klimaatverandering. Ze blijken voor Van den Berg ingewikkeld. Hij bekent zich ook, opnieuw, als ‘ecohumanist’ en op de slotpagina van Wokabulary verklaart hij dat ‘het bestrijden van de klimaatcrisis absolute prioriteit’ verdient. De voorafgaande honderdtachtig pagina’s heeft hij wel geregeld het vingertje geheven tegen Extinction Rebellion. Waren de acties of ideeën van deze internationale klimaatcoalitie dus woke of dienden ze een verkeerd doel?

Andere ‘waanzin’-objecten van Wilders vallen logischer in de plooi van Wokabulary. Het gaat dan om de meningsuiting, die bedreigd zou worden – sinds zijn vertrek uit de VVD leidt hij niet voor niets de Partij voor de Vrijheid. Nog een gevoelig puntje bij Wilders zijn onderwerpen die te maken hebben met gender. Terwijl Van den Berg ‘wokisme’ op één hoop gooide met drie andere woorden, heeft hij 32 lemma’s die met ‘gender’ beginnen. Ook draagt het omslag van zijn boek de kleuren en vormen van een vlag die bij de Progress Pride anno 2020 in Amsterdam en Rotterdam werd rondgedragen. Het doek vormde een volgende stap in symboolobjecten, een traject dat Gilbert Baker anno 1978 begon bij de Gay and Lesbian Freedom Day Parade in San Francisco. Kennelijk was de Nederlandse variant, inmiddels uitgebreid door een Intersekse Inclusive Progress Pride, voor Van den Berg een stap te ver. Zijn lemma LGTBQAI+ opent smalend: ‘Groeiende lettersliert’.

Toch kan ik mijn link tussen Van den Berg en de expliciete extremist Wilders niet met goed fatsoen staande houden, omdat het lemma Guilt by association daar een drogreden in zou zien. Dat maakt het echter ook onmogelijk om Van den Bergs ‘open samenleving’ te koppelen aan Karl Popper, op wie hij zich nochtans meer dan eens beroept. De enige traditie waarin ik zijn project mag scharen, pronkt zowel in de inleiding als op de achterflap: Het filosofisch woordenboek van Voltaire. Geen geringe pretentie, temeer daar Van den Berg niet wenst in te gaan op ‘de’ Verlichting. De titel van zijn inleiding, ‘Ecrasez l’infâme’, duwt me toch richting de fameuze Fransman. Oké dan!

Voor een betere wereld wil Van den Berg rationeel in Wokabulary schijnbare vanzelfsprekendheden toetsen op hun merites. Die procedure rijmt met de ondertitel Kritisch wokewoordenboek, al wordt dat adjectief ook gebezigd door zijn vermeende, doorgeslagen tegenstanders.

 

maandag 3 juni 2024

In eigentijdse, associatieve stijl


 

 

Slimme machines hebben mijn poëzie in de peiling gekregen! Mijn recentste bundel kreeg een AI-signalement voor het Biblion-project Bookarang. Dit geeft bibliotheekmedewerkers advies of een nieuwe titel de aanschaf waard is. Toen deze innovatie, alweer twee jaar geleden, aangekondigd werd, ontstond er tumult. Het project oogde als een besparing op mensen van vlees en bloed die tegen een bescheiden vergoeding jarenlang culturele investeringen hadden overwogen. Ook oogde het beroep op kunstmatige intelligentie als een risico dat niet eens berekend kon heten.

Kunnen algoritmes aan de vraag van informatie en evaluatie voldoen? Wat gebeurt er bij artistieke taal die om interpretatie vraagt? Ik test het aan de hand van het signalement over mij. De beperkte omvang maakt alvast het geknipt om integraal te citeren:

 

Een verhalende dichtbundel over globalisering, migratie en de relatie tussen een vader en zijn dochter. Na de val van de Muur trekt een migrant naar het westen. Hij beproeft zijn geluk in Patagonië, en werkt nu alweer jarenlang bij cateringbedrijf Senseo Planvacuüm. Zijn collega's zijn van dezelfde generatie als zijn dochter, die hij in zijn eentje heeft opgevoed. Zij houden zich bezig met voor hem onbegrijpelijke kwesties als rechten. De vriendelijke mens wil gewoon werken, voor de toekomst van zijn dochter. Ondertussen krijgt hij brieven die reppen van achterstallige betalingen. Hoe lost hij dit op? De bundel bestaat uit één lang gedicht in strofes van telkens acht regels, geschreven in eigentijdse, associatieve stijl. Met name geschikt voor geoefende poëzielezers. Marc Kregting (1965) groeide op in Nederland en woont in België. Op zijn naam staan zestien titels, van prozagedicht ('Dood vogeltje') tot pamflet ('Zij zijn niet van Jeremia') en salontafelwerk (‘Koffie'). Zijn recentste boek 'De encyclopedieën van de val' werd lovend ontvangen.

 

Bij eerste lezing kreeg ik het gevoel door mijn eigen hersenen te zakken. Ik pakte mijn bundel erbij en begreep waarom. Vanaf de tweede regel tot en met het zinnetje dat eindigt op een vraagteken, is het signalement een minieme variatie op de achterflaptekst. En die heb ik van A tot Z geschreven. Het sluitstuk van de bio- en bibliografische beschrijving is zelfs onvervalste copy-paste.

Moet ik trots zijn zo’n invloed op een machine te hebben? Bescheidenheid lijkt gepaster. Papieren recensies voltrekken zulke stilzwijgende overnames soms evenzeer en dan ben ik verongelijkt en wil ik betaald. Bovendien is dit signalement helderder dan mijn achterflaptekst. Korter, in krachtiger zinnen, minder ironisch en uitweidend. Hier bevredigt AI als tegenwoordig zo welkome taalhulp. De toegevoegde acquitstoot situeert de bundel in vijftien woorden – een tijdsbesparing voor mensen die belangrijke dingen hebben te doen en ter zake willen komen.

Toegevoegd zijn natuurlijk ook de oordelen, na de vraagtekenzin. Het begint met een detail waartoe evenzeer het binnenwerk moet zijn gescand: dat alle strofes ‘telkens acht regels’ tellen. Dergelijk opvissen van patronen is de core business van AI. Maar wat kan een bibliotheekmedewerker met deze schier objectieve informatie beginnen? Wanneer de slimme machine exact was geweest, had ze tot zevenenhalf geteld. Alle slotregels van alle gelijkmatige strofes kapte ik namelijk vroegtijdig af – vermeldenswaard? Mijn angstige vooroordeel over AI was nota bene dat ze zo aan de buitenkant blijft dat er irrelevante wetmatigheden kunnen worden afgeleid.

In het directe vervolg dekt het etiket ‘eigentijds’ mijn stijl gedeeltelijk. In de bundel zitten heel wat citaten die op hun beurt naar de geschiedenis verwijzen. Waarom laat AI het afweten? Door alle metadata is ze onwaarschijnlijk belezen én toont zich hier geheugenloos. Of duidt ‘eigentijds’ erop dat de bundel frequent meertalig is? En wil de leesmachine zo suggereren dat deze poëzie getuigt van superdiversiteit? Wanneer dat de bedoeling zou zijn, dan heeft ze bibliotheekmedewerkers dubbelzinnig en onvoldoende ingelicht.

Peanuts, uiteindelijk? Er zit iets veel discutabelers aan het signalement. Weer gaat het dan om iets wat de onberispelijkheid en kracht van AI zou zijn: eindredactionele hulp. Die zogeheten meerwaarde valt in duigen omdat de leesmachine mijn plaats van handeling heeft veranderd. Mijn bundel speelt in het niet-bestaande land Patatonië (waarin menselijke lezers België herkennen) dat AI hier opvoert als Patagonië. Een correctie die dienstwillig lijkt maar die slaat als een tang op een varken.

In het tekstbestand blijkt Patatonië, en afleidingen daarvan, negen keer voor te komen. Statistisch lijkt de kans dan nog klein dat ik slordig was. En stel dat de machine werkelijkheidskennis zou bezitten, dan werd haar correctie helemaal bizar. Patagonië behoort helemaal niet tot het westen. En zouden arbeidsmigranten naar dat dun bevolkte land in het weinig vermogende Zuid-Amerika trekken? Het dunkt me veeleer de bestemming van toeristen die tijd en vooral geld hebben om zich aan de weergaloze natuur te laven.

Heeft een arbeidsmigrant in België iets te zoeken? Dat was de inzet van de bundel en daar gaat het signalement door de AI-correctie aan voorbij. Tegelijk mist de vermelding dat de hoofdpersoon zijn dochter in zijn eentje heeft opgevoed grond – de prille moeder werd al fietsend naar Lier op zo’n schandalige Belgische steenweg doodgereden. Daartoe moest de slimme machine bij het scannen reeds mijn openingsstrofe negeren die zich kant tegen moordstrookjes.

Commercieel is dit signalement voor mij niet eens onvoordelig. ‘Met name geschikt voor geoefende poëzielezers’ oppert allicht elitarisme, maar ook kwaliteit (Dertig jaar terug boorde een gereputeerde criticus mijn debuut voor het toenmalige NBLC, de voorganger van Biblion, de grond in.) Wel voldoet de geringe, door AI gestelde doelgroep aan een cliché dat het genre door de eeuwen heen is gaan aankleven. En maakt dit oordeel een besluit over aanschaf, blijkt evenzeer in de praktijk, niet echt makkelijker.

Per saldo misleidt het signalement bibliotheekmensen voor wie het bedoeld is, en geïnteresseerden die dit via catalogi als eerste informatie over mijn bundel krijgen. Hoe onlogisch en wereldvreemd het AI-product echter ook is, wie er snel kennis van neemt ziet een minibetoog zich ontvouwen in een keurige taal. Om de bruikbaarheid ervan in te schatten zou een cursus begrijpend lezen nodig zijn. Tel uit je winst.


Naschrift (bron: uitgeverij)

Het AI-signalement heeft de Nederlandse bibliotheken bewogen tot drie bestellingen.


dinsdag 28 mei 2024

Langzaam dansen


 

 

In wat voor land leef ik eigenlijk? is een biografie om verdrietig van te worden. Karin Amatmoekrim portretteert er Anil Ramdas in, wiens leven nogal een curve vertoonde. Doordat de biografe zo dicht bij haar onderwerp annex personage blijft dat ze hem permanent ‘Anil’ durft te noemen, voel ik als lezer dat leven ook bewegen. Pijlsnel richting erkenning en gestaag naar ontluistering. Bij geen enkele mens is een neergang aangenaam om over te vernemen, maar bij Ramdas steekt het extra. Volgens mij was hij hyperintelligent en begaafd, jaloersmakend geëngageerd en kritisch, en hij heeft de Nederlandse literatuur, wat dat ook moge zijn, verrijkt met klassieke teksten.

Tegelijk ontkom ik er door In wat voor land leef ik eigenlijk? niet aan te vermoeden dat Anil Rambas (Paramaribo, 1958 – Loenen aan de Vecht, 2012) een intellectuele horzel was, vermoeiend ambitieus en egomaan. En dat die eigenschappen hem niet alleen als persoon uitholden, maar hem bovenal als publicist onbruikbaar maakten voor het bestel. Zijn ideologische opvattingen kwamen ook niet langer van pas, zodat ‘gedateerdheid’ een opportuun etiket werd om zijn werk af te serveren. Uitgerekend het artikel waarin Ramdas zich in 2010 op zijn principieelst toonde, versnelde zijn ondergang – en blijkt nu razend actueel.

 

Idealen

Tegenwoordig is postkoloniaal gedachtegoed ingeburgerd en klinken auteurs vertrouwd die Ramdas als internationaal georiënteerde wetenschapper in de Lage Landen introduceerde: Edward Said, bell hooks, Kwame Anthony Appiah,… En natuurlijk Stuart Hall, uit wiens werk hij begin jaren negentig samen met gelijkgestemden vertaalde. Gedachtegoed en namen zijn heden ook weer niet onomstreden, maar de zogezegd artistieke klasse stond open voor intellectuele verbreding. Amatmoekrim noemt uit die tijd de televisie-interviewreeks In mijn vaders huis, waarvoor de gelouterde regisseuse Ellen Jens samenwerkte met Ramdas: ‘Hij sprak over mannen waar ik nog nooit van gehoord had alsof het wereldwonderen waren.’

In wat voor land leef ik eigenlijk? stemt mede daarom verdrietig. Nu kloppen kenners zich op de borst over de vanzelfsprekendheid waarmee Astrid Roemer is onderscheiden met de hoogste literaire prijzen. Ze werd ook in Suriname geboren en publiceerde al langer dan de dik tien jaar jongere Ramdas. Maar rond zijn grootse debuut De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992) hing inmiddels het geurtje van een allochtonenschrijversmarkt. Amatmoekrim meldt dat het belang van de warm verwelkomde Mustafa Stitou door Ton Anbeek gerelativeerd werd.

Bij Ramdas speelde mee dat zijn opvattingen werden gesitueerd in een ‘politiek correcte’ hoek. Zo was hij dan wel controversieel, maar sloot zijn agenda in het laatste decennium van de twintigste eeuw aan bij de tijdgeest, en dus evengoed bij cultuurindustriële verlangens. Ramdas’ tweede boek De beroepsherinneraar (1996) bevatte bijvoorbeeld een reportage uit ‘het Brabantse dorpje Veghel’ waar zijn nietsontziende oog onder meer ‘vijf blonde barjuffrouwen’ ontwaarde. En in het VPRO-programma Het blauwe licht kon hij het zich met co-presentator en boezemvriend Stephan Sanders permitteren om nooit gehoord te hebben van wielrenner Johan van der Velde. Het duo hing de Ter Braak en Du Perron van de mediakritiek uit.

Voor NRC voldeed Ramdas aan de vraag toen hij in 1997 lucide de realiteit van immigranten toetste aan Nederlandse literatuur en romans van Leon de Winter en Joost Zwagerman midscheeps raakte in hun gemis van zwarte representatie. Die kritiek zou als addendum kunnen gelden bij De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen (1991), een wisselend ontvangen project dat paste in een modernisering en re-ideologisering waarbij westerse vanzelfsprekendheden, herleid tot hun vooronderstellingen, niet echt evident bleken.

Graag werd een weldenkend deel van Nederland toen even geconfronteerd met een internationaler blik van een moralist wiens tweede natuur het leek anderen de les te spellen. En zo valt heden de in beperkte kring explosief toegenomen waardering voor Roemer, die door Ramdas een warm hart werd toegedragen, in de plooien van de tijd. O ongrijpbaarheid. Mij verraste dat zijn hartsverlangen áchter niet te ontkennen feiten als multiculturalisme, kosmopolitiek en migratie lag. Amatmoekrim vat zijn inzet samen als ‘het verdedigen van de beschaving, het beschermen van de zwakkeren, het idee om onderbouwd en inhoudelijk met elkaar van gedachten te wisselen’.

Het misschien wel ontroerendste detail uit de biografie vind ik iets wat die uitwisseling (om het loze begrip dialoog te vermijden) voor Ramdas vanuit zijn perspectief tekende: een fiets. Als student liep hij naar de Vrije Universiteit, hij was dat zo gewend. Pas later kocht hij een blijkbaar oer-Hollandse tweewieler die hij zelfs bij tegenwind gebruikte als ‘blijk (…) van mijn aangepastheid’. Een andere bijdrage zijnerzijds aan de uitwisseling was niet-aflatende kritiek, die zo ondubbelzinnig mogelijk moest worden geformuleerd. Dat kwam goed uit in de jaren negentig, maar werd daarna juist een nadeel.

dinsdag 21 mei 2024

Onthoofdlettering


 

Mijn vooroordelen gaan soms zo snel, dat het nog best een klus is ze te reconstrueren.

Onlangs zag ik een optreden aangekondigd van de fantastische bassiste-zangeres Esperanza Spalding. Mijn aandacht werd echter opgezogen door de spelling van haar naam, die ze onthoofdletterd had tot esperanza spalding. Waarna mijn conclusie over me heen rolde. Zwart, activisme, omkering.

Wadde?

 

Stalken

Laat ik het toneel eventjes verplaatsen naar een halve eeuw geleden. Op het podium klauterden bell hooks en Audre Lorde. Eerstgenoemde was letterkundige Gloria Jean Watkins, die vanaf 1978 voor haar geëngageerde publicaties de naam hooks begon te voeren, bewust in onderkast. De tweede was een dichteres-essayiste die bijvoorbeeld ‘american’ en ‘Black’ spelde.

In sommige kringen is die omkering heden ten dage gemeengoed. De kleur ‘Zwart’ kan daar expliciet tegenover ‘wit’ optreden. Inspiratiebron is dan mede Frantz Fanon, twee decennia voordien, met de overtuiging dat maatschappelijk onderdrukte identiteiten wel een steuntje kunnen gebruiken. Van buitenaf door partijen die, meer of minder bewust, de norm hebben gesteld. En van binnenuit door een groter zelfbewustzijn.

Zoals vaker op dit blog gesignaleerd is de naam Lorde in het Nederlandse taalgebied nu ongeveer een decennium bon ton. Het fenomeen hooks hobbelt daar achteraan. Pas onlangs verscheen een bundel van haar in vertaling. En zoals Lorde al door oudere generaties was vertaald en gelezen, zo memoreert de Anil Ramdas-biografie dat hooks in maart 1994 aantrad bij het televisieprogramma In mijn vaders huis en zich diende te verweren tegen haar witte-suprematiediagnose.

Dat maakt heden de combinatie hooks-Lorde misschien belegen, maar in Martha Claeys’ recente studie Trots duiken ze meer dan eens samen op, alsof ze een tweepersoonsfront vormden – letterlijk een avant-garde. Met de onderkasten in voor- en achternaam cijferde bell hooks zich weg voor een grotere strijd. Iets soortgelijks bespeur ik bij kunstenares Patricia Kaersenhout die inmiddels als patricia kaersenhout door het leven gaat (en de wij-vorm gebruikt).

Zulke details verdienen aandacht. Ook om onderscheid te maken met trivialiteiten. Die tergen me aan een amper nog virtueel te noemen realiteit waar sociale media en WhatsApp voorvalletjes en decoratieontwikkelingen lozen op basis van het paradigma Geen Nieuws Is Slecht Nieuws. Verbaast het dat er angst gerezen is voor telefoneren? Wie op die manier nog zulke mededelingen durft te doen, voelt allicht empathische grenzen te overschrijden – te stalken.

Bij de onderkastkeuze ontvouwt spelling een ideologisch programma, urgent voor de toepassers. Een betekenisvol detail. Zoals uit een heel andere politieke hoek afgelopen week een hoofdlijnenakkoord naar voren kwam, waarin een kolderiek puntje leek vastgelegd: op snelwegen 130 kilometer per uur! In dit compromis is de auto een milieuonvriendelijk wapen waarvan gebruikers hun absolute vrijheid opeisen en meteen hun middelvinger opsteken naar ‘klimaatgekkies’ en ‘bakfietsouders’. Ik zou bijna smeken dat dit een trivialiteit is.

zondag 12 mei 2024

De toekomst klinkt beloftevol


Vandaag: Bart Van Lierde (1974). Hij publiceerde sinds 2003 een dozijn boeken in uiteenlopende genres en werkt als muzikant, componist en leraar.

  

Zoals de tekenaar in de schaduw staat van de 3D-printer, de meubelmaker wezenloos ronddwaalt in de gestandaardiseerde IKEA, de troubadour verstild met zijn luit thuis naar de radio luistert, zo werden alle componisten, songwriters en uitvoerende muzikanten afgelopen week ingehaald door technologische vooruitgang.

Na tien jaar muziekschool (notenleer, cello, piano, blokfluit), vijf jaar conservatorium in de jazzafdeling (hoofdvak zang en nevenvak piano) en zeven jaar autodidactisch onderzoek naar digitaal opnemen, mixen en masteren, ontdekte ik op een betalende website dat ik na het ingeven van mijn liedjestekst gewoon op ‘genereren’ kon drukken, waarna Artificiële Intelligentie er een perfect opgebouwde, ingezongen en gemixte song van maakte, in welk genre dan ook.

Atmosferische pop? Binnen twee minuten maakte AI een nummer in de stijl van Taylor Swift en Lana Del Rey. Hardrock? AC/DC of Aerosmith had het niet beter gedaan. Zelfs een klassiek koor produceerde AI alsof studenten van King’s College in Cambridge het hadden uitgevoerd.

Bij wijze van test liet ik mijn songtekst door Google Translate omzetten naar het Italiaans en liet AI daar een aria van maken met orkestbegeleiding. Doordat ik de zang en de muziek apart kon downloaden, viel me op dat het orkest onecht klonk; ik hoorde slechts de illusie ervan. Er was weinig ritmiek, en de strijkers gleden af naar synthetische klanken die ik niet thuis kon brengen. Alleen met de zang erbij klonk het als een orkest. Volgens mij ‘componeert’ AI niet. Ze produceert afwisselende frequenties die wij met muziek associëren en geeft weer wat er uit de speakers moet komen om ons te emotioneren.

 

Tien variaties

In de jaren tachtig was er een vergelijkbare (r)evolutie: de uitvinding van de MIDI-soundmodule. MIDI was één synthetische klank, waarvan de attack, sustain en release konden worden gewijzigd om over te komen als een strijker (langzame attack) of een kickdrum (snelle attack). Je moest op een keyboard of digitale piano de muziek inspelen, waarna die door de soundmodule werd gestuurd, om daar gewijzigd te worden in een MIDI-viool, of een MIDI-kickdrum; dat resultaat kon je dan opnemen. Het nadeel: je kon horen dat het fake was. De viool klonk als een synthesizer, de kickdrum als een omvallende stoel. Het voordeel: je had een klankvoorbeeld van je compositie en je wist dat die bij een opvoering en echte opname alleen maar beter zou klinken.

Microsoft maakte dertig jaar later de opstap voor AI in de vorm van Songsmith, een MIDI-softwareprogramma. Een studie had aangetoond dat een muzikant slechts tien variaties kon spelen voordat hij van genre veranderde. Je kon in Songsmith je akkoorden ingeven en een stijl kiezen, zoals rock of pop; telkens wanneer je op ‘genereren’ klikte, speelden de MIDI-muzikanten een andere versie, waarbij ze binnen de tien variaties bleven.

PG Music in Canada kocht dit project op en ging met echte muzikanten muziek opnemen in alle mogelijke (cross)genres. Als je nu je akkoorden ingaf, dan werden stukjes van die echte muziek aan elkaar geplakt om jouw akkoorden binnen de gekozen stijl ‘uit te voeren’. Je kon zelfs een gitaar of saxofoon een solo laten spelen. Het resultaat klonk zo goed dat het niet van echte muzikantenmuziek te onderscheiden was. Deze software werd als Band-in-a-Box over de wereld verspreid.

Toch was de software niet volmaakt. BIAB produceerde wel muziek, maar je moest je nummer zelf schrijven en de zang inzingen, en het geheel mixen op bijvoorbeeld een Macbook, in een programma zoals Logic Pro. Als je dat niet kon, dan moest je een professional inhuren en was je er niet zeker van dat het resultaat zou overeenstemmen met je eigen smaak.

 

Ingeboet

Een halfjaar geleden ontstond er een Muziek AI die je in staat stelde je zang up te loaden en die om te zetten naar die van een andere zanger of zangeres. Normaal is een singer-songwriter gebonden aan zijn eigen stem; hij zingt wat hij schrijft en wordt als ik-persoon geassocieerd met de inhoud. Nu kon ik een AI-stem selecteren die de ik-persoon zou vertolken. Ik denk dat dit het verschil is tussen het waargebeurde verhaal in literatuur en de roman.

Na deze korte aanloop maakte de Muziek AI alle stappen van het proces digitaal: de akkoorden, de melodie, de tekst, de muziek, de opname, het mixen en masteren. Wie op ‘genereren’ drukt, krijgt een afgewerkte song terug.

Nu AI frequenties produceert die een beter resultaat opleveren dan wanneer ik al het genoemde werk zelf doe, zal ik me moeten heroriënteren. Dat is niet de eerste keer.

woensdag 1 mei 2024

Verbinden begrijpen

 


 

 

In zijn jongste bundel Mond vol dobbelstenen schuift Tonnus Oosterhoff zijn ongrijpbaarheid en humor terzijde voor een snerpende politieke veroordeling in minstens één gedicht. Het eindigt met deze strofe:

 

Een mens zonder geld kan slecht zijn
maar een met geld niet rechtvaardig.
Een Bill Gates die gelijk heeft
blijft expressie van onrecht.

 

De eerste regel kan nog ironisch opgevat worden, of vluchtend uit zwart-witdenken, maar dan volgt nuchtere systeemkritiek. Op ongelijke verdeling van kapitaal, waarvoor geen structureel heil gezien wordt in de eenentwintigste-eeuwse versie van charitatieve toestanden die foundations van mensen met geld (‘een Bill Gates’) nu eenmaal aanrichten.

Niet alleen vind ik dit gedicht bijzonder omdat het zo expliciet eindigt, maar ook omdat het bij mijn weten de derde openbare versie is. In maart 2021 stond op Samplekanon de eerste versie. Die werd voorjaar 2022 geredigeerd voor de tweede versie in de bibliofiele bundel Suffisant lecteur bij Druksel. Daarna heeft Oosterhoff het gedicht rigoureus veranderd, en publiceerde het in januari 2024 bij De Bezige Bij, zijn reguliere uitgever.

 

Erfleen

Een voorbeeldje van redactie in de tweede versie is meteen kwestieus. Oorspronkelijk stond er: ‘De economie houdt zijn benen / stil en gaat toch steeds harder.’ Dat werd een jaar later: ‘De economie houdt haar benen / stil, toch gaat zij steeds harder.’ Bezittelijk en persoonlijk voornaamwoord zijn bij deze wielerkoersmetafoor aangepast aan het correcte woordgeslacht, hoewel dat – Robbert-Jan Henkes heeft hier in zijn strijd tegen persversmurfers vaker op gewezen – onnatuurlijk en stijf klinkt.

Omdat er eerst geen persoonlijk voornaamwoord te bespeuren was, heeft Oosterhoff met ‘zij’ extra nadruk gelegd op dat geslacht. Bovendien verving hij de ‘en’-constructie door een komma, zodat de pal voorafgaande bewering ‘stil’ tezelfdertijd valt te ervaren. Subtiel, en afgrondelijk en grappig, vind ik de wijziging in de regel daar weer na. Oosterhoff voegde een dubbelepunt in: ‘Dit betekent: de weg loopt af.’ Een bergetappe, met risico op serieuze valpartijen.

Er zijn meer verschillen tussen de eerste en tweede versie, maar ik beperk me tot een veranderde werkwoordtijd. In 2022 zet Oosterhoff alles consequent in het praesens. Dat heeft tot gevolg dat twee imperfecta uit de – op dat moment – tweede strofe wijzigen: ‘Ze breken Tula de botten / voor ze hem executeren.’ Hier gaat het over de achttiende-eeuwse Curaçaose verzetsstrijder, die door het koloniale Nederlandse gezag onbeschaafd het eeuwige zwijgen werd opgelegd.

Oosterhoffs continuïteitsingreep is ook thematisch te begrijpen. Het onrecht in het verleden blijft nu tegenwoordig, om door een solidariteitsgedachte aangevochten te worden. Of zoals het aan het eind van die strofe aforistisch heet: ‘pijn is een erfleen’. Maar in laatste instantie schrapte Oosterhoff deze hele strofe. Omdat premier Mark Rutte in december 2022 Tula al had genoemd in zijn excuus-rede over Nederlands slavernijverleden en de moedige man in oktober 2023 werd gerehabiliteerd?

 

Familiedrama

In derde instantie haalde Oosterhoff nog een complete strofe weg, waaraan hij in de tussenversie nochtans een verandering had aangebracht:

 

Geen muilkorf voor de pekinees.
Cavalier King Charles-spaniël
op pistool.
Een familiedrama:
eerst zijn fokker, dan zichzelf.

 

Niet alleen herspelde hij de naam van het notoir gezellige hondenras, de fokker kreeg hier ook een mannelijk bezittelijk voornaamwoord; voordien moest hij het stellen met een bepaald lidwoord. Wellicht interpreteer ik te smeuïg, maar deze minieme wijziging bracht me op het spoor van een politicus die zich liet voorstaan op seksuele prestaties: Pim Fortuyn. Deze vond inderdaad zijn einde door een pistool, en bezat maar liefst twee cavaliers (Kenneth en Carla).

Zou Oosterhoff door het schrappen van de strofe zulke associaties willen voorkomen? Zodat er geen hernieuwde aandacht hoefde voor een populist die, op andere wijze dan Bill Gates, zijn rijkdom graag etaleerde en die, ondanks zijn claim namens Jan met de pet te spreken, inkomensverschillen geen principieel probleem achtte? Of zodat het gedicht niet te Hollands zou worden, een staalkaart van weetjes die de internationale agenda van kapitalisme negeerde?

dinsdag 23 april 2024

De herdefinitie ervan

 

 

Er gaat een gerucht dat Honoré de Balzac al vóór de uitvinding van het Facebookduimpje heeft beweerd: L’homme meurt une première fois à l’âge où il perd l’enthousiasme. Goddank stond de vertaling erbij (we sterven een eerste keer op de leeftijd waarop we ons enthousiasme verliezen). Zo is het maar net, confrère!

Wel benoemt De Balzac simultaan een angst bij de ouderwording, niet meer mee te willen. In nog een andere taal heeft dat een niet te vernederlandsen uitdrukking gekregen. Been there, done that. Ze toont blaséheid, een kuil waarin geen redelijke mens wil vallen maar helaas. Zelfs schrijver-lezers, die theoretisch gezien meer dan voorbeeldige schepselen zijn, ontkomen er niet aan.

Nieuw werk van auteurs die veel jonger zijn kunnen ze in een wimperwenk verticaal klasseren. ‘Dat experiment is al honderd keer gedaan.’ ‘Een tweedehandsversie van ***’. ‘Dat de literaire kritiek dit niet ziet!’ ‘Stilistisch een kruk.’ ‘Alleen al wat die knakker bleef beweren in paginagrote interviews ontnam de lust eraan te beginnen.’

Het is te makkelijk om de hypocrisiediagnose voor zulke uitspraken boven te halen, dat die jongere schrijvers extra concurrentie op een toch al oververzadigde markt zijn. Maar buikgevoelens geven niet alleen een intuïtie weer, ze kunnen ook oordelen vellen die efficiënt en domweg waar zijn. Wel blijft er een kans op wat een drama is en waarop De Balzac wijst: verloren ontvankelijkheid.

Niet meer mee willen behelst dan niet meer mee kunnen. Ik moest hier mede aan denken door Esther Jansma’s jongste inventaris van literaire jury’s en de genderstatus van hun bekroningen. Na de P.C. Hooft-prijs nam ze ditmaal de Constantijn Huygens-prijs onder de loep, telde en rekende en stelde vergoelijkend en sarcastisch:

 

Je kunt niet van een in 1917 geboren jurylid verwachten dat hij opeens in de jaren ‘70 wél oog krijgt voor de kwaliteit van vrouwelijke auteurs. Je kunt dit ook niet ná 2000 verwachten van iemand die in 1979 aantrad en de eerste twee decennia van zijn dertigjarige jurywerk bijdroeg aan een bedroevende 15% vrouwelijke winnaars.’

 

Dit klinkt inderdaad menselijk én stigmatiserend. Passend in een tijd waar aardbewoners afgerekend worden op eigenschappen waaraan bij leven en welzijn niks valt te veranderen. De klacht komt ook op een raar moment. Nadat jury’s lang treurige mannengenootschapjes waren, lijkt er een overwicht aan vrouwen te besluiten over bekroningen – waarbij het genderroer coûte que coûte om moet.

Daarnaast traden er veranderingen op in de literaire infrastructuur die sowieso gunstig uitpakken voor alle nieuwe namen waar, net als bij theoretische studies, vrouwen in de meerderheid zijn. Schrijfopleidingen zorgen voor snellere doorstroming naar uitgeverijen; nationale fondsen geven ontwikkelings-, stimulerings- en residentiebeurzen aan beginnende auteurs.

Het kan uiteraard dat mijn ouwe blik om allerlei redenen vertekend is, maar ik zie die wending ook in bekroningen. Om me tot België te beperken, enerzijds ligt bij de Herman De Coninckprijs statutair vast dat bij de nominaties minstens één debuut zit, anderzijds verdween de Hugues C. Pernath-prijs, waarvoor louter min-44-jarigen in aanmerking kwamen, geruisloos van het toneel. Overbodig?

Zelf voel ik mijn ouwe blik wel degelijk, bij periodieke oprispingen stapels boeken van nieuwe auteurs naar huis te slepen. Kauw ik dan wel goed, of verslind ik bladzijden en ben dus al op z’n Balzacs dood? Extra opgelucht ben ik soms op teksten te stuiten waarin ik me meteen thuis waan. ‘Da’s voor mij!’ Waarna twijfel de kop op steekt mijn geluk te delen of als Geheimtipp voor me te houden.

 

Patent

In zo’n vanzelfsprekende juichstemming, bruikbaar om een boek terug in de hand te nemen, bracht en brengt mij bijvoorbeeld poëzie van Vincent Geyskens. Vanwege het vrouwenperspectief gaat het hier vandaag echter over Laura Broekhuysen. Eind vorig jaar maakte ik kennis met Wij capabelen (2022), een zeldzaam knappe bundel waarin poëzie toont taal en wereldmuziek te kunnen zijn.

Vakidiotie van iemand die bijna twintig jaar jonger is dan ik? Broekhuysen blijkt een violiste voor wie woorden onontbeerlijk zijn. Dat begreep ik na een nieuw bezoek aan de bibliotheek dat me haar columnachtige boek Flessenpost uit Reykjavik (2019) opleverde. Ze vertelt erin dat ze vanaf haar negende dagboek hield, zonder het na te lezen.

Voor Broekhuysen is de pen nodig, de beweging van het krassen, ‘om het denken in het gareel te houden, volgorde af te dwingen, een kettingvorm: woord voor woord, lus na lus – zonder ben ik nergens’. De genoemde vorm komt voor in haar poëzie, waar een gedicht als ‘Cirkelredenatie’ me had verbluft met zijn uitgeperste betekenismantra’s:

 

Zorg dat je me baart als ik geboren word, zorg

                  Zorg dat je me baart als ik geboren

                                         Zorg dat je me baart

 

dat je geboren wordt als ik je baar, we doen het
word, zorg dat je geboren wordt als ik je baar,
als ik geboren word, zorg dat je geboren wordt

 

beurtelings, zorg dat je geluiden maakt terwijl
we doen het beurtelings, zorg dat je geluiden
als ik je baar, we doen het beurtelings, zorg dat

 

je me op de wereld wijst, ik val je in de rede, ik
maakt terwijl je me op de wereld wijst, ik val je in
je geluiden maakt terwijl je me op de wereld wijst,

 

(…)

 

Dit schrijven komt ook geenszins gratuit over. Het magische contact tussen pen en papier vergelijkt Broekhuysen met het raken door de strijkstok van de snaar, ‘de tijd in ritmes opgemeten, in stukjes gehakt, een analyse van tijdsbestek’. Uiteindelijk ontstaat misschien niet eens zozeer samenhang als wel betekenisafgrond. Of prop ik nu mijn eigen poëtica door een trechter?