zondag 26 mei 2013

Eerst je handen wassen (4)


Een buitengewoon ingewikkeld vraagstuk: wat wil de doorsnee sterveling, ditmaal in zijn hoedanigheid van lezer? Waarschijnlijk weet een groot paard het antwoord, maar mij verbaast dat men in het belang van de beschaving zeker is over wat de lezer nog niet interesseert, onder het terechte motto dat er meer is dan P.C. Hooft. Zo valt laagdrempeligheid tot en met collega Van der Meijde te rechtvaardigen. Maar de vraag is wel wanneer P.C. Hooft aan bod komt. Er is wegens het evenementisme een overaanbod van expertise in verleuking, maar in literaire kritiek?
Hans Goedkoop mocht in de jaren negentig beginnen met ‘stukjes’ van 1000 tot 1500 woorden, ‘min of meer de standaard voor een hedendaagse boekbespreking’. Hij ontdekte snel dat dit te krap was. Voor op een hele pagina mocht het dubbele. In diezelfde krant is heden een volle pagina goed voor een derde van die tekst; de rest is voor illustraties. Het aantal sterren dat een boek krijgt, indiceert de omvang van des recensents onmacht – een samenvattingscultuur.
Ik denk niet dat deze ontwikkeling exclusief opgaat voor culturele thema’s. Een van de redenen waarom de standsverpulverende roman Alleen maar nette mensen van Robert Vuijsje zo’n effect sorteert, is dat er voorpagina’s in rondslingeren:

‘TERREURDREIGING NEDERLANDSE MAROKKANEN

Daaronder stond in honderd woorden: een geschiedenis van de Marokkaanse migratie naar Nederland, de problematiek die daarop volgde, een verklaring voor de Marokkaanse lust tot terreur, een overzicht van de Marokkaanse terroristengroepen in Nederland en een analyse van de bestrijdingsplannen die de dag ervoor in Den Haag waren aangekondigd.’


Anno 2004 ziet Goedkoop om zich heen reeds ‘corveedraaiers’. Ze beoefenen ‘onbetrokken professionalisme, gemaskeerd met retoriek die anders wil doen voorkomen (…) Literatuurkritiek als pervertering van goed lezen, ik ben bang dat het vaak echt zo ligt.’ Toch praat Goedkoop als een blogger avant la lettre veel over zichzelf, zij het in relatie tot kwesties die een boek opwerpt en die tot heroverwegingen leiden – hij toont zich tegenover proza verwant met wat Hans Groenewegen met poëzie heeft gedaan. Oordelen, die inherent zijn aan een samenvatting, hebben daar nauwelijks raakvlak mee. Er moet aandacht zijn voor een oeuvre, waaruit een tekst is voortgekomen.
In de huidige gang van zaken zijn er echter relicten. De amnesie van het actualisme dringt zich op, om nog één keer met Ton Lemaire te spreken, waardoor een schrijver ofwel meervoudig debutant (buiten de circulatie) ofwel merknaam (binnen de circulatie) wordt. In het verlengde daarvan heerst zelfs bij de meest welwillende critici angst om saai gevonden te worden. Maar Goedkoop doet bij bezoeken aan leesclubs in Drenthe ervaringen op, die rijmen met de mijne: de interesse is technisch, literatuur geldt als autonoom fenomeen alsof Merlyn, hij zegt Drop, nog levend is! Nu kan die unzeitgemäße blik op zijn beurt gekleurd zijn, omdat psychologie & autobiografie onverwoestbare breekijzers blijven, maar het gaat hier wel om de legendarische boekendoelgroep van vrouwen vanaf de middelbare leeftijd.
Over hen valt meer te zeggen. Herman Franke deed dit in het artikel ‘De culturele omnivoor is van zeer eenzijdige komaf’ (2000): dat oudere deelnemers aan hogere cultuur zich geregeld buigen naar lage cultuur, maar dat een omgekeerde beweging zich zelden voordoet. Ook herinnert hij aan een jammerlijke stagnatie. Babyboomers zochten het in hun jeugd in hogere kunstuitingen dan hun ouders. Dat had met opleiding te maken, met protest, en met de fijne glans die er over bijvoorbeeld literatuur lag.
Frankes artikel is opgenomen in de postume bundel De ziel van Nederland. Elders schampert hij daar over ‘de postmoderne Middeleeuwen’, wat voor mij wel iets verhelderde. Zoals ooit God de weg aangaf aan stervelingen zonder dat die op een kaart iets wilden verifiëren, zo zijn nu disciplines aan het wegdeemsteren die niet sexy heten. Maar de alzheimer zit dan toch werkelijk bij hen die zichtbaarheid als maatstaf hebben genomen. Of het oordeel daarover nu positief of negatief is, beaatheid is de leidraad.
Dat moet de reden zijn geweest dat Thomése zijn nogal furediaanse lezing Het raadsel der verstaanbaarheid heeft omringd met J. Kessels-verhalen, waarin hij een soort l’amusement pour l’amusement uitprobeert, dat in elk geval mijn slappe lach bijna tot aan het gaatje krijgt en dat zijn directe rendement bij de lezers verhoogt: ‘Als ik in de toekomst jullie je huidige onbegrip betaald zal hebben gezet, dan graag wel in de correcte valuta.’ (Het bamischandaal)
Thomése was degene die uitgerekend voor zijn debuut al de AKO-prijs won. Goedkoop heeft de reacties beschreven op de introductie van dergelijke commerciële prijzen in termen van allergie. Zelf was ik het alweer vergeten, maar de term ‘akoïsering’ sloeg op alles wat vies en voos was, ‘een vloekwoord parallel aan de vertrossing, en zo had de prijs al voor de eerste uitreiking een etiket’. Goedkoop brengt in herinnering dat vooral jongeren uit het veld de vlucht vooruit namen en nieuwe literaire mores omarmden.
Never Judge A Cover By Its Book, uiteraard, maar tegenwoordig gelden die prijzen probleemloos als ‘de belangrijkste’. Onzin natuurlijk, maar het went, net als de gewoonte van boekhandelaars om na ‘de nominaties’ te verkondigen of ze er gelukkig mee zijn. Ook een verschijningsvorm van een oordeel. Kan het anders? Nu zou ‘akoïsering’ camp wezen. Een decennium geleden meldde Goedkoop dat juist in deze constellaties de logische fixatie op de persoon van de auteur omgekeerd evenredig is met de argumenten van de tekst. De praktijk van de criticus wordt zo uitgehold, juist in pogingen het publiek terug te winnen, zei hij. En: je eigen recensies veranderen ‘in een pastiche’.
Toen al werd hij door dergelijke toch weinig hemelschokkende observaties als elitair en verwend weggezet. Met gekwetste minachting? Het resultaat zal er niet minder onpluralistisch op worden geworden zijn. En nu? Is het niet hilarisch dat P.C. Hooft een BN’er werd, als naamgever van de duurste winkelstraat op Neerlands aarde voor de rijkste mensen, die volgens anderen, onmetelijk rijk van geest, trappelen van de holheid? Bestaat daar een sententie over, groot paard? Ben je er klaar voor? Kun je dat ooit echt zijn?

zaterdag 25 mei 2013

Eerst je handen wassen (3)


De nieuwe elites: het klinkt bijna ouderwets, gerimpeld dallerig, en ook wat vernietigend. Behoort Joop van den Ende ertoe? Het Koningslied was in zijn musicalstijl geschapen. Minder dan de ernst regeert in dat genre de pathetiek, in de trant van Marco Borsato die, in de Soundmixshow ontdekt, een Van den Ende-product mag heten (net als André van Duin).
Bij de meningsvorming rond het Koningslied werd Van den Ende als cultuurpaus bezien, zelfs met het in de jaren zestig niet malse etiket ‘regent’. Saillant, omdat dat type volgens James Kennedy insluitend op protesten reageerde, in de trant van if you can’t beat them join them. Inmiddels ondersteunt Van den Ende leerstoelen en dies meer. Hij schijnt met Connie Palmen, die met haar kritiek op populisme een prototype van de Grachtengordel mag heten, begin van deze eeuw al naar New York gegaan om een nieuwe versie van Cyrano de Bergerac te zien.
Hoe veel ingetogener betoonde Van den Ende zich dan de DWDD-stamgast en de columniste. Zij deden me denken aan Youp van ’t Hek met zijn publieke sneren jegens de provider van zijn zoon en gaven het idee dat er voor grillen en invallen geen eindes zijn. Heette dat triomfalisme niet hybris? Of was er een interne strijd ontbrand tussen wat dan soorten BN’ers moeten wezen? Ewbanks, Deckers zijn minstens zo succesrijk en kregen al de naam Ibiza-artiesten. Die afkeuring van platheid dunkt me ronduit plat en er zijn tijden geweest dat Ibiza een place to be was voor de high brow.
Voor zover het nodig is krasse dichotomieën te maken, zijn er mensen met veel en weinig poen, of met veel en weinig invloed, en die handig ‘communiceren’ en niet. Of tussen die eigenschappen een causaal verband bestaat, is ongewis. En of die mensen ook bijdragen aan de conversation of mankind? Wat de genoemde (moeiteloos uitbreidbare: even later deden twee gerenommeerde voetbaltheoretici prime time ook mee) critici onderscheidt van het gelegenheidsdichtervolk is de vlotte babbel, het altijd parate geintje. Onbegrensd zelfvertrouwen?
Mogelijk maken ze deel uit van wat dichteres en theologe Renée van Riessen noemde de opvoeringscultuur. Ze bedacht die term naar aanleiding van kringgesprekken op de kleuterschool. Op de vraag ‘Wat heb je dit weekend gedaan?’ vergruist het antwoord ‘niets’. Naar buiten treden wordt het parool, wat koren op de molen is van ‘welbespraakte kinderen uit actieve gezinnen’. Ze vinden het gaandeweg ook vanzelfsprekend dat om hun verslag wordt gevraagd. Bij Furedi trof ik meer kritiek op deze ogenschijnlijk stimulerende methode om de communicatie te verbeteren: ze oefent dwang uit op niet helemaal autonome mensen die liever forfait geven: de sociale druk van de docent is nog te hoog, zodat er, op straffe van onwettigheid, emoties moeten worden getoond – en dan waarschijnlijk echte! Een verregaande gedragsengineering: wil niet telt niet.
Kannonen op muggen? Of is dit soort kritiek inherent aan de middenklasse, zoals Ton Lemaire suggereert, door een sluimerend onbehagen met de moderniteit om te zetten in premoderne verlangens (‘onbedorvenheid’) langs hi tech middelen (weblog)? De reeds gesignaleerde tweede auto voor boodschappen bij de ecospecialist heeft immers een iets grootschaliger evenknie in Boeings voor geheel verzorgde vakanties naar de laatste aardse paradijzen aan de andere kant van de globe. Ben ik zelf aan het musealiseren?
Ik zoek mijn leest. Naar aanleiding van Arjan Peters ging het hier onlangs over het internaliseren van normen. Dat betekent eveneens dat het verschil tussen idealisme en pragmatisme zo gradueel wordt. Voorbeeldje. In Mena-Muria. Wassenaar ’70: Zuid-Molukkers slaan terug vertelt Tete Siahaya zijn wedervaren als medebezetter van de Indonesische Ambassade. Net als bij Peters is dit relaas een legitimatie van de praktijk. Siahaya legt het politieke doel van zijn volk uit, waarvoor zijn actie was opgezet. Dat zijn groep in de gevangenis vervolgens geen toestemming krijgt om één jaar na dato de Wassenaarse bezetting te herdenken, kan voor hem het zoveelste teken van disrespect zijn – er is wel een politiebewaker bij gedood.
Talen en ideologieën schampen, wat andermaal blijkt uit de koffietopos. Siahaya rept van ‘een bakje koffie’ en ‘een bakje bruin’, en drukt zich daarmee net iets anders uit dan de voormalige kolonialisten. Zelfs zijn klacht over de kwaliteit van het slechts met additieven te neutraliseren gevangenisbocht is afwijkend geformuleerd: ‘Zonder suiker lijkt de koffie wel afkomstig uit een sloot waarin een dier in staat van ontbinding verkeert’.
Iets anders is de waardering die derden daarvoor opbrengen, of de motieven die ze zien. Zoals Peters aan de hand van ineengeflanste necrologieën vooral het dagelijks beroepsleven relativeert, zo bekent Siahaya niet te hebben geweten wat voor een belangrijke persoon ze hadden gegijzeld: ‘Soeharto’s eigen zwager!’ Hij vindt ook dat Nederland, door in de Tweede Wereldoorlog slachtoffer van de nazi’s te zijn geweest, logischerwijs de kant van de Zuid-Molukkers behoort te kiezen die door de Indonesiërs verraden zijn. Dat de laatsten zelf werden gekolonialiseerd door Nederland vergroot zijns inziens die morele verplichting. Evenzo heeft Peters allerlei anekdotes tegen cultuurkritiek die hij als azijnpisserig pessimisme opvat en sneert naar collega’s die beunhazen zouden zijn, maar hij kijkt weg van het feit dat allen acteren in een concerneconomie – en hun boekobjecten in een lifestylecontext. Om die reden vind ik zijn apologie belangrijk, als document.
Het andere uiterste is een metabewustheid van dit industrialisme als zijnde onvermijdelijk. Zo lijkt P.F. Thomése het uit te spelen in het satirische deel van zijn oeuvre. Bijvoorbeeld in J. Kessels. The Novel, waar hij een tournee aan koppelde met de DWDD-stamgast als gitaarspelende partner in crime. The Novel wist met een satanische redundantie onder meer dit: ‘Je hoefde een lezer echt niet iets aan te bieden wat hij zich totaal niet afvroeg. Het was zaak bij de lezer een bepaalde vraag te creëren die in feite reeds aanwezig was. (…) Publiek dat al achteroverleunt, buig je niet meer recht. Publiek dat ergens over nadenkt, dat is net zo zeldzaam als een rechte banaan. Ze bestaan wel, maar je ziet ze nooit.’ Moeten schrijvers dus schipperen door lange neuzen te trekken?

vrijdag 24 mei 2013

Eerst je handen wassen (2)


Het is makkelijk en misschien ook aanlokkelijk om over teloorgang te oreren, maar dat Furedi niet automatisch in de hoek van behoudsgezindheid blaft, bewijst een essay uit 1959 van de verklaarde conservatief Michael Oakeshott. In The Voice of Poetry ambieert deze niet minder dan een conversation of mankind, ‘where each voice speaks in its own idiom, where from time to time one voice may speak louder than others, but where none has natural superiority, let alone primacy’. Iedereen kan onvoorwaardelijk meepraten. Graag zelfs, we spreken ‘an heroic language of our own invention’.
Bij ontstentenis van een externe standaard wordt het belang van het gesprek ‘determined by the course of the conversation itself’. Het peil hangt af van luisterbereidheid en, denk ik, van kennis van kwesties die opgerakeld worden. Een soms vermoeiende activiteit, maar daar krijg je wel wat voor terug: een ‘society of conversationists’ waar niets elitairs aan zit. Wel is luisteren vervangen door monteren. Dat komt vanzelfsprekend door de grootste domesticatie van het decennium: het internet. Bij het knippen en plakken van wetenswaardigheden raken context en achtergrond uit zicht. Het verschil tussen kennis en informatie vervaagt verder door nog meer informatie.
Dit rondzingen van hetzelfde maakt nieuws machinaler dan ooit: men wekt niet eens de indruk eigenhandig iets te vinden. Uitbesteden is een principiële daad ten behoeve van een evenementisme, dat de vaak beschreven ontwikkeling onderstreept van redacteurs met niet altijd even productieve ideeën (standplaats: de studeerkamer) naar communicatiespecialisten met formats (standplaats: de vergaderruimte). In het ergste geval worden, anders dan bij de zelfcensuur, eigen gebreken omgebogen tot een motivatieparadigma voor de bijna verbeten geambieerde toegankelijkheid. Daarom is het vaak gebezigde woord ‘inhoud’ zo doldriest. In termen van elite valt er niet langer iets anders te ontwaren dan een ambtelijk statuut, lobbyisme – een neoliberale onontkoombaarheid.
Daarmee ontspringt wereldse censuur. De ‘broodroof’ die is ontwaard in negatieve recensies, grijpt juist plaats bij de grote meerderheid van kennelijk marktonbekwame of niet-transparante producten. Ze blijven buiten beschouwing en dus, tegen het pluralisme, buiten de circulatie. Hardhorend geworden van het decibelzwangere woord framing en zonder de pretentie of de illusie te hebben om als 8001e een analyse van analyses te maken, kan vanuit deze invalshoek ook het Koningslied nogmaals worden belicht. Het blijkt immers als gebeurtenis en als tekstueel vergelijkingsmateriaal een contemporain historisch ijkpunt.
‘De schrijvers lieten zich inspireren door de tekstuele inzendingen van het Nederlandse volk.’ Een interessant experiment, zeker in vergelijking met reguliere stunts. Typisch aan songteksten is bovendien dat de melodie ze min of meer neutraliseert. Weinigen luisteren er echt naar, wat mede verklaart waarom The Supremes met ‘Baby Love’ een klassieker wisten te brengen. En wanneer stijl een criterium zou zijn voor de huidige literatuur, zouden zowel uitgevers als critici op staande voet ontslag verdienen.
Hoeveel suggesties er voor het Koningslied zijn gehonoreerd, laat staan ingestuurd, weet ik niet. Maar bij de klacht dat de bundelverkoop ruim onder de 500 blijft, wordt altijd gezegd dat er in Nederland een miljoen dichters zijn. Misschien week de tot in de buitenlandse pers geplaagde tekst dus helemaal niet veel af van wat er rondklinkt. De hoofdcomponist had de heikele stijl zelfs onder de knie. Ewbank was immers, getuige zijn oorspronkelijke resignatie, ‘er dan nu echt he-le-maal klaar mee’. Dat echoot een frase uit het lied: ‘Ben je er klaar voor?’ Ook de vele critici, voor wie het weinig elitaire percentage van zo’n 60% van de bevolking geraamd werd, waren tevoren reeds bedicht, horend tot de ‘miljoenen coaches die het beter weten’.
De opzet van de onderneming incorporeerde het poldermodel. Alles kreeg een plaatsje, naast elkaar – montage, naar de beste recente zede. ‘De W van Willem is de W van wij / Heel Oranje staat zij aan zij’. Dit lijkt de postideologie in optima forma, door Jacobse & Van Es voorspeld als samen voor ons eigen. Of ontvouwde zich juist gedachtegoed van de jaren zeventig, omdat iedereen kunstenaar zou zijn? Een rakere parallel dunkt me de Turingwedstrijd met de vrije inzending van gedichten. Een postideologische onderneming, omdat per inzending wel moet worden betaald voor de beoordeling, het zich als evenement vanwege de belangeloze liefde boven het gezeur van de politiek stelt, én omdat inzenders (en hun critici: deskundigheid! hogere macht!) voor alles hun stem willen laten horen, ‘because we are moved not by the desire to communicate but by the delight of utterance’, om nogmaals Oakeshott te citeren.
Zelfs de structuur van het Koningslied was geënt op de montage. Vermoedelijk als tribuut aan Máxima begon het met een bandoneon, daarna was het Hollands, onderbroken door een soortement rap (begeleid door aanzwellende violen, alsof het wel wat plechtiger mocht), weer Hollands, dan een Zuid-Amerikaans deel (weer voor Máxima?) en dan nogmaals Hollands. De compromissen gingen boven een desnoods door polarisatie afgedwongen eenheid over de multiculturele samenleving.
Ook een item als het ongrijpbare electoraat, op de vlucht van het ene uiterste naar het andere, bracht het Koningslied naar boven. Toen de kritiek algemeen was geworden, bestond de minister van Onderwijs het voor te stellen om scholieren de taalfouten uit de tekst te laten halen. Een apart mikpunt was de enige vrouw onder de vijf tekstschrijvers, Daphne Deckers. Misschien waren de exclusieve verwensingen aan haar adres echter het resultaat van groepsdynamiek. Die was zichtbaar toen uitgerekend een neerlandicus bij Pauw & Witteman zogeheten analytische tekstkritiek leverde. Mij vielen moedwillig verkeerd begrijpen en ingestudeerd lollig doen op, een voorbeeld van wat Ton Lemaire de wet van behoud van ellende noemde. Over het scherm daverde een allerminst leuke bloeddorstigheid, die door de overige tafelgasten werd overgenomen. En door de presentatoren, iets te bulderend presenteerbladerige vragen stellend.
Mogen ze die aandacht aan gedichten schenken, de meest elitaire denkbaar, desnoods samen met iemand wiens baan logischerwijs eerherstel zal hebben gekregen, de redacteur.

woensdag 22 mei 2013

Eerst je handen wassen (1)


Liever dan met een patserig citaat zou ik sommige postings willen beginnen met de spierverrekking van het goede voornemen. Recent zijn hier voorbijgesneld: een culturele elite, een nieuwe middenklasse en kennis in combinatie met een onmogelijk pluralisme.
Het eerste drong zich op bij het Koningslied, een fenomeen waar naar verluidt achtduizend (8.000) columns over zijn gemaakt. In de amper verhulde gedaante van blanke hoogopgeleidheid zou de elite de destructieve ontvangst van de tekst voor haar rekening hebben genomen. Maar bevestigt dit wel het al dan niet complotteus getinte vooroordeel, dat elites zich niet in het openbaar uitspreken? En zouden ze het praktijkadvies ‘milde steniging’ geven, zoals de dichtende stamgast uit DWDD? Of op het internet het verzet tegen de barbarij leiden wegens ‘zwakzinnig’ en ‘imbeciel’?
De laatste kwalificaties kwamen van een columniste, die aanwrijvingen van high brow zo pareerde: ‘En ik heb godverdomme niet eens een bakfiets en we gaan heel vaak naar de snackbar! Dan hoor je toch niet bij de culturele elite?’ Bij mijn oorspronkelijke posting plaatste ik een link naar Susan Sontags camp, maar ik denk inmiddels dat hier iemand aangezogen wordt door clichés én hun representaties. Achteraf springt in het oog dat ook Wim de Bie zich geroepen voelde, per Twitter, het Koningslied te kapittelen. Als nu iemand decennialang culturele codes heeft gekraakt…
Op sombere momenten denk ik dat De Bies werk vooral voer voor een elite is geweest. Aan dat vermoeden dragen zijn relativeringen en ironie bij loftuitingen bij. Zijn voormalige partner Kees van Kooten grossiert in dergelijk gedrag. Aandacht verdienen zijn notities bij zijn poëzievertaling van Billy Collins, waar in alle guitige bescheidenheid achterdocht glimpt over een wel erg torenhoge kunstvorm, met hermetisme en zo. Bij Van Kooten kwam altijd de discussie mee of hij literair serieus genomen kon worden, en tegelijk vertegenwoordigde hij een economische waarde die uitgeverijen overeind hield (transfers in zijn categorie behoren met recht tot het nieuws).
In uitgelezen milieus verkerend maakte Van Kooten over de landsgrenzen deel uit van de entourage van Hugo Claus. Deze auteur is een ideale ingang om te beseffen ‘van hoe ver’ een hoge kunst als literatuur eigenlijk komt. Claus choqueerde in 1972 zelfs zijn vrienden, tot opzegging aan toe, door een interview aan De Telegraaf te geven, het zogeheten rechtse blad dat door zijn zogeheten linkse uitgever niet eens altijd recensie-exemplaren kreeg. Met zijn persoonlijke achtergronden bij Het jaar van de kreeft, in alle opzichten te low voor een als autonoom bejegende roman, kietelde de auteur bijna superieur elites.
Toen was ‘commercie’ een woord dat citroengelijk door gestudeerde en geëngageerde mensen werd uitgesproken. Ik herinner me de moeite die ze zich getroostten om het gezicht in de plooi te houden bij sketches van André van Duin. Dat gedrag tegenover de zogeheten vertrossing is op zichzelf komisch, maar in tweede instantie treurig. Zijn boek Een verhaal dat het leven moet veranderen begon Hans Goedkoop met een historische schets, die vanaf deze tijd rekende. Hij schetste andermaal het drama van (de eerste periode van) het tijdschrift Raster: uitgerekend auteurs die de realiteit het dichtst dachten te benaderen waren het minst gewild. Ze leken trots op dat gebrek aan erkenning en kroonden zichzelf zo tot elite. Ook waren hun maatschappelijke bedoelingen het meest moedig, met vrucht voor de toekomst in het kader van een bevrijding zelfs, zij het dat ze uit buitenlandse boekjes kwamen. Theorie! Het bestaande was bij voorbaat onleefbaar en in den lande als literair geboekstaafde teksten van collega’s verdienden dat predicaat niet eens.
Karikaturale constateringen, maar er toont zich de ervaring die leert. Het Claus-interview legde iets bloot dat complexe procesmatige termen kunnen weergeven. Bijvoorbeeld ‘commercialisering’. Geen idee of belevenissen kunnen worden geëxtrapoleerd, maar zelf had ik er pas mee van doen na het millennium, toen concerns vaste grip op Letterenland hadden gekregen. Ik zag mensen uit het veld idiote dingen uitwerken bij projecties op wat ‘de lezer’ allemaal wel (of niet meer) wilde. Het gevolg was dat men zich soms committeerde aan boeken waarmee zelfs een flietertje sympathie ontbrak. Wat er gebeurde, viel te benoemen in zelfcensuur. Bepaalde poëtica’s en genres kregen het lastig.
Niet ter discussie stond dat men wist waarover men sprak, eigenhandig verklarende teksten kon schrijven et cetera. Het etiket ‘elite’ was nog te verlenen, al begon de lijm reeds los te laten. Een decennium later is kennis goeddeels afwezig geraakt. Door zogeheten ‘zachte vaardigheden’ valt er dan wel adequaat op gebeurtenissen te reageren en zijn er relaties te onderhouden, maar dat netwerk is noodzaak om iets van de grond te krijgen dat enige samenhang moet vertonen.
Frank Furedi die na zijn standaardzwenking van links naar rechts extra apologetisch werd, beweert in De terugkeer van het gezag dat ‘het gesprek tussen generaties’ verstomd is. Dat klinkt reactionair, maar lijkt me voor de praktijk nog niet zo eenvoudig te weerleggen, juist wegens de kekke gewoonte zich te beroepen op een traditie. Deze performatieve acrobatiek levert transparantie op; ideologische resten zijn gefilterd. Na die annexaties valt er te exploiteren. Dan worden andermans, door derden aangehaalde prestaties waarlijk een bewijs voor je eigen ‘rijke verleden’.
Het is dan ook geen wonder dat van alle overheidssteun cultuursubsidies het zwaarst onder vuur liggen. Halbe Zijlstra had ze als begunstigend staatssecretaris à 200.000.000 euro richting afgrond geduwd, de elite zou met de vernietigende kritieken op het Koningslied à 150.000 euro wraak hebben genomen. Maar Zijlstra, lid van een partij die in de jaren zeventig al de verzorgingstaat wilde ombouwen tot waarborgstaat, was amper begonnen. En de geloofwaardigheid van de begunstigden groeit niet wanneer ze, zeker in literatuur, in een defensieve reflex schieten. Of wanneer zelfs op de meest gerenommeerde plek derden, ingehuurd of als stagiair, het denkwerk moeten opknappen. Chicken squawking! Source it out, baby! Ook mede mogelijk gemaakt door letterenfondsen, en zichtbaarder: een cultureel programma met Andy van der Meijde, inclusief ghostwriter. My gluteus maximus voor wie deze kanttekening arrogant vindt! Overheidssteun was toch bedoeld als correctie op de markt?

maandag 20 mei 2013

Cothen


Kalenders! Wijsheden! Meer!
Het ouderschap kent prachtige ontdekkingen, maar er zitten natuurlijk ook andere kanten aan. Nogal ontluisterend is bijvoorbeeld het liedje een potentiële moordenaar te zijn – wie je kind serieus bedreigt, kan beter enigszins oppassen. Wat kan er dan in een papa gevaren zijn dat hij zijn twee zonen doodt? Onversneden Griekse mythologie, stof voor ervaringsdeskundigen of iets met omringing, sociaal, politiek of technologisch?
‘Ce qui a été compris n’existe plus’, wist Paul Éluard dichtenderwijs. Wegens omstandigheden is het agentschap van verklaringen voor onbepaalde tijd gesloten.

maandag 13 mei 2013

Hallo?


In Niet te moeilijk graag. De verkleutering van het publieke debat uit 2012 memoreert Jan Renkema dat in de jaren zeventig een hoogleraar rechtsfilosofie de betiteling ‘delinquent’ wilde vervangen door ‘vergisser’ (en gevangenis dus door ‘vergissershuis’).
Interessant! Om wie gaat het?
Een eerste rondje opsporen op het internet leert dat Renkema van dit weetje de enige bron is. Wel schreef hij in 1984 dat het om een hoogleraar strafrecht ging en vertelde hij in maart 2013 dat het een hoogleraar criminologie was die de vergisser had gelanceerd in de jaren zestig.
Is het de bedoeling dat het totaalplaatje oplicht? Dat men zeg maar via James Browns ‘Your Cheatin’ Heart’ uitkomt bij het origineel (van Hank Williams)?
Om met een mij onbekend gedicht van Godfried Bomans te spreken:

Ik ben een ivoren bal
in ’t diepst van mijn gedachten
en lig op de eerste stoot
geduldig te wachten.

donderdag 9 mei 2013

All Of Who


Rond de markt op het Vossenplein zag ik een bandje voor ambiance en directe inkomsten. Het bestond uit twee accordeonisten, een contrabassist en een klarinettist, en speelde uitgesponnen potpourri’s. Tijdens ‘All Of Me’ kreeg de klarinettist telefoon. Hij liep weg en trachtte, terwijl de collega’s zijn partij zo goed en zo kwaad opvingen, zich af te sluiten voor geluid. Even later kwam hij terug, gaf zijn telefoon aan een accordeonist die eveneens wegliep, waardoor ‘All Of Me’ opnieuw anders klonk. De accordeonist bleef langer weg en gesticuleerde aan de telefoon. Voor de band stelde zich een dronkenlap op die begon te dansen. Uiteindelijk keerde ook de accordeonist weer en lichtte de andere accordeonist in die knikte. Even leek ‘All Of Me’ in zijn luister hersteld, ware het niet dat tijdens de laatste chorus de dronkenlap erop stond ieder bandlid de hand te drukken. En meteen nadat het lied was gestopt, haalde de collega-accordeonist zijn telefoon tevoorschijn.
Ik moest hier op een of andere manier aan denken bij de petitie op World Press Freedom Day door de Vlaamse afdeling van de PEN. Ze klaagde over de vermarkting van de waarheid in mainstream media, wat het algemeen belang ondergraaft. De oproep was belangrijk en hartverwarmend, maar begon terstond, niet alleen feitelijk, aan zichzelf te knagen.
Er werd in een mainstream medium een interviewtje van gemaakt. Elders kwam het in de papieren versie samengevat op een mediapagina, met foto’s van enkele ondertekenaars die evenveel ruimte innamen als de tekst, en digitaal met alle 697 woorden als opiniestuk. De PEN bepleitte ‘minder opiniëring’ en wenste deze boodschap op de opiniepagina, waar echter selectie de scepter zwaait over pluralisme omdat de markt er regeert – een aantal PEN-ondertekenaars is er stamgast. Zij klaagden over het verdwijnen van een mediasite die op de gekleurde berichtgeving een ‘systematische analyse’ zou geven. Mij heeft deze virtuele verzamelplaats van veelal elders verschenen stukken juist de indruk gegeven zich incompleet te willen houden.
In menige reactie viel het oordeel ‘overtrokken’. Dit jeukt omdat het relativeren tot reflex zegent. Wel zijn door de PEN geschetste ontwikkelingen in mainstream media dikwijls beschreven, door Nick Davies en in den lande door mensen van wie sommigen in de petitie worden opgesomd. Wonderlijk dunkt me dat de PEN verwachtte dat mainstream media aan deze woorden daden zouden verbinden. Lag het niet meer voor de hand dat ze die kritieken juist opnamen om repressief te tolereren, zoals dat ooit heette en dat in de petitie ‘cosmetisch’ wordt genoemd? Dat ze dienden ter meerdere glorie van het medium zelf?
Minstens zo vreemd vond ik te begrijpen dat volgens de PEN de enige weerklank van die analyses op onafhankelijke sites was. Die zijn toch opgericht uit onvrede met mainstream media? Tegelijk hebben ze aan hun forse dosis burgerjournalistiek niet per definitie genoeg om ook het dagelijks nieuws te verslaan. Hoewel daarom de praktijk van vergaring voor wie breed geïnformeerd wil worden complementair is, blijft de vraag naar grondiger journalistiek. De PEN vermeldt ‘het fenomenale succes van De Correspondent’, maar heeft het dan over de crowdfunding van dit project, dat zich op personeel vlak niet losmaakt van de marktlogica maar daar ongaarne op gewezen wordt. In elk geval had de PEN meer naar de onafhankelijkheid mogen handelen.
Informatie is alles, menen omwonenden van de steeds meer naar een milieuramp neigende treinramp in Wetteren momenteel als weinig anderen. Voor een correcte inschatting is kennis ook nooit weg, duiding op contextniveau eigenlijk, om elkaar soms tegensprekende feiten te kunnen inschatten.
Beleven insiders de wereld anders dan ervaringsdeskundigen die consumenten toch ook zijn? Met enig leedvermaak werd het commentaar verspreid van Tom Naegels: ‘Cafékritiek voor intellectuelen’. Hij vond dat de analyse niet gebaseerd was op feiten. PEN-auteurs huilden eigenlijk mee met de wolven. Naegels zei dit in zijn hoedanigheid van ombudsman bij een mainstream medium, maar doordat hij ook auteur is schiep zijn aanduiding ‘intellectuelen’ extra distantie. Rijst daar verschil met Arjan Peters, volgens wie in twintig jaar recenseren niets bij zijn mainstream medium veranderd is? Terwijl Naegels argumenteert, beroept hij zich op privé-ervaringen. Gewijzigde normen zijn geïnternaliseerd. Of is Peters’ huidige boekenbijlage geen karikatuur van die uit zijn begintijd?
De lengte van stukken nam sterk af en desalniettemin worden ze vergezeld door losse citaten en resumés. Dat rijmt met de gemeenplaats dat niemand ergens tijd voor heeft. Plus met een idee dat is getraind door competentiegericht onderwijs en door internet, niet het minst wegens de sectie longreads: dat jongeren een geringe concentratieboog hebben waartegen slechts gestage afwisseling helpt. De veranderde opzet is dan een vorm van fatalisme. Simultaan maken in een toegenomen aantal rubriekjes lezers een opmars tegenover kenners bij ‘het favoriete boek van’, omdat nu eenmaal iedereen een mening moet geven. Net als ikke!
Indien het fameuze duo tijd en aandacht werkelijkheidswaarde heeft, dan gaat het verwijt van commercialisering aan media niet op, omdat ze tegemoetkomen aan de vraag. Wie fopt wie? Elke generatie zal verzuchten dat referentiekaders verdampen en zekere uitingen niet meer worden begrepen – Eliot heeft dat sentiment eloquent vertolkt. Maar wat er nu gebeurt, gaat om basisvoorwaarden. In het neoliberalisme is de markt domweg de keuzeheer. En met het internet heeft pluralisme een krap masker op gekregen. Zelfs op het medium dat de ideale omstandigheden biedt voor een veelvoud aan perspectieven, wordt getuige comments bepaald niet ieders waarheid afgedekt. Dat zit ook in de PEN-casus besloten: de betrokkenen zien door de opiniepaginaweigering hun mediadiagnose bevestigd, anderen zien door de ruchtbaarheid hieraan old-boystoestanden.
Zelf, gewend aan de afkondiging van het zoveelste einde, vond ik het nogal wat om op een (andere) opiniepagina een reclameman te lezen volgens wie fundamentele kritiek en protest in de vergeetput zijn geraakt. Een knappe klarinettist die ze daar nog uit weet te spelen.

vrijdag 3 mei 2013

Het moet minstens Red Bull zijn


Paul Verhaeghes ideeën in Identiteit hebben een grote weerklank gekregen, waardoor hij als auteur goeroetrekken krijgt. Zo’n consequentie heeft iets lolligs, omdat het boek dit type sterke man verwerpt. Soepeltjes wordt Verhaeghe een autoriteit op belendende vlakken, een rare provisie voor de verademing dat links eens niet met Been there, done that de rug wordt toegekeerd.
De verdienste van dit boek schuilt in de mix van brede onderwerpen met het lef daar maatschappelijk over te oordelen. Maar hoe goed kent deze psycholoog vreemde vakgebieden? Waarom is zijn visie zinniger dan die van de gemiddelde blogger waartegen hij bezwaren maakt? Tegelijk is het nog een opgave om het in grote lijnen met hem oneens te zijn. Bij het lezen bekroop mij wel het idee dat er iets gerieflijk ongenuanceerds in zijn aanklacht zat. Ik kon dat alleen niet bewijzen en wantrouwde mezelf.
Het feit dat er door cynische bankiers, wier halsbrekende toeren volgens Verhaeghe worden gedaan in een stemming als tijdens de consumptie van porno, bakken geld verloren gaan, bewijst in de eerste plaats dat er geld is. Het perspectief hoeft niet oeverloos breed te worden om te constateren dat het Westen verhoudingsgewijs nog aardig in de slappe was zit. Een dooddoener die mijn oog in beeldspraak laat tranen, gewend als het is aan schaduwzijden – zwakkeren zijn er sinds twee crisissen verder op achteruit gegaan.
Vergis ik me, of hebben velen het beter dan ooit? Vaak wordt beweerd dat de middenklasse aan het verdwijnen is, maar mij lijkt juist dat er een hele laag ontstaan is die, simpelweg door tweeverdienerij, safe zit. Hoeveel mensen in de Lage Landen permitteren het zich inmiddels niet om meerdere keren per jaar op vakantie te gaan? Of hebben, even het cliché sorterend, een tweede huis in Frankrijk of een appartement aan de Belgische kust? Zouden Marqt en Bioplanet zo’n succes hebben indien het die nieuwe laag slecht verging?
Geld terecht parend aan macht leunt Verhaeghe op Mark Bovens’ concept van de diplomademocratie, terwijl de werkelijkheid van het onderwijs inflatoir lijkt geworden. Bijna iedereen is hoogopgeleid – en niet per definitie participerend, laat staan nuttig. Uit de zogenaamde onderlaag komen daarentegen steeds meer onmisbare krachten: ambachtslieden en Handige Harry’s die de vraag nauwelijks aan kunnen en daar een fijn inkomen uit halen. De zogenaamde bovenlaag, voorheen academici, valt uiteen uit knappe koppen, ambitieuze koppen, handige koppen, onhandige koppen en domoren. Bij hun survival of de fittest spelen extrinsieke activiteiten als communiceren en netwerken.
Bankiers vormen evengoed een legitimatieschild. Onder referte naar hen wordt misschien vooral onder de pet gehouden dat die nieuwe laag welvarenden bijvoorbeeld voor kunst een ideale afzetmarkt kan vormen, ware het niet dat hun interesses materieel blijven. Zoals de door hen ingeslagen bioproducten in eerste instantie de eigen gezondheid dienen (en met de tweede auto worden vervoerd). Voor mij maakt dit het minstens zo zuur dat ook in de Lage Landen toenemende aantallen burgers in armoede raken, desnoods onder de vlag van ZZP.
Dat het voor redelijk wat mensen goed gaat, betekent eveneens dat het beter kan. Waarom dat niet uit alle macht geprobeerd? Ik bedoel, ga in de Lage Landen eens naar een zaterdagmarkt, puilende manden, een keur aan verse producten, koffiebarretjes eromheen, het kan niet op. Doe daar een standpunt bij: als er op dat peil wordt geconsumeerd, dan voor iedereen. Of: als er minder wordt geconsumeerd, dan voor iedereen.
Natuurlijk worden er butsen geslagen in het vertrouwen, staan sociale zekerheden inclusief het pensioen ‘op de tocht’, maar in vergelijking met die gouden jaren, waarin ik opgegroeid ben, kunnen mijn kinderen culinair alvast tippen aan een happy few: couscous, courgette, aubergine, feta, paprika, olijven, hummus, broccoli en, leve de bioboeren, pastinaak, raapjes, postelein… (De dieren zwijgen zoet uit liefdevolle overvloed, zei Achterberg al.) Ik besef dat ik hiermee een old school multicultigeluid laat horen, in termen van verrijking, dat volgens een scherpzinnige criticus niet alleen rationaliseert maar bovenal een verlegenheidsargument zou geven.
Herkenbaar bij Verhaeghe, en bij Slavoj Zizek verbeeld door een onvervalste Slavische koe, is wel de drive achter de verschillen tussen posities van hoogopgeleiden: dat spiegelen meer telt dan gunnen. Onlangs werd deze invalshoek voor de actualiteit aan een historicus voorgelegd:

Een prominent N-VA'er zou zich ooit hebben laten ontvallen: ‘Liever een arm Vlaanderen dan een rijk België.' Aannemelijk?
‘Dat verbaast mij niet. Vandaag kan dat niet meer hardop gezegd worden, omdat je daar geen verkiezingen mee wint. Maar vroeger werd dat zelfs openlijk gezegd en geschreven. In de jaren twintig van de vorige eeuw werden de Scheldeverdragen door Vlaams-nationalisten onder vuur genomen. Omdat die verdragen in het voordeel van Antwerpen zouden zijn, en dus in het voordeel van de Franstalige werkgevers, en dus van Brussel, een vazal van Parijs.'


Rechtvaardigt dit onheil van het soort dat Verhaeghe in zijn bijargumenten predikt? ‘Was bescheidenheid vroeger een deugd, tegenwoordig is ze een afwijking.’ Met alles wat in het juichende competentiekoeterwaals van mondig naar assertief is gegaan, loert in Identiteit de karikatuur. Uiteraard heeft de grotere rechtvaardigheid van een meritocratie geleid tot een prestatiemaatschappij, maar is doorarbeiden de enige remedie en blijft de keuze dan die tussen succes of loser?
‘Koffie volstaat allang niet meer, het moet minstens Red Bull zijn’. Dit is, met alle respect, larie(koek). Misschien wel juist omdat de ampersandeconomie in de koffiebranche iets heeft blootgelegd wat Verhaeghe in zijn conclusie gelukkig lucide vertolkt: ‘In de verplichting om het te maken, om zoveel mogelijk te genieten, worden de postmoderne consumenten kopieën van elkaars exclusiviteit, zonder het voordeel van de onderlinge verbondenheid. Vandaar de vreemde combinatie tussen een doorgedreven individualisme en een collectief consumentisme waarin we allemaal de illusie koesteren dat we uniek zijn.’