maandag 30 juli 2012

Gutbürgerlich (1)

Welja, schuif het op Goethes bordje. Hij schijnt de bedenker geweest van de ‘tedere empirie’, die zich zo innig met het onderwerp vereenzelvigt dat ze de eigenlijke theorie wordt. Want hoe stond de Nederlandse keuken er ook alweer voor? Over dit item met onkinderachtige consequenties rezen vragen, terwijl ik fietste door een fameus mooi Duits landschap. Misschien is het een broodje aap (met een gevoelige prijs-kwaliteitsverhouding) dat in de negentiende eeuw in de voornoemde keuken de saus afgeschaft werd omdat de bereiding te veel tijd kostte. Zou er een verband bestaan met de mare dat ramen in panden van de Amsterdamse School miniem zijn opdat huisvrouwen niet eventjes naar buiten konden leunen voor een buurbabbeltje?
Tamelijk zeker dunkt me dat het tussen Nederland en sauzen niet botert. Ik schrik nog wakker wanneer ik terugdenk aan medebewoners uit het ‘vrije huis’ die in recordtempo een maaltijd bereidden waar steevast een poedertje in verdween dat aangelengd moest met water, melk of een combinatie daarvan en een specifieke mix beloofde. Inmiddels schijnt het aan de absolute top goed te zijn in culinair Nederland, bestrooid met sterren van Michelin en andere guides, maar de basis heeft mij zo argwanend gemaakt dat ik er het liefst een Chinees aandoe.
Door de opkomst van de ampersandeconomie hebben naar mijn indruk boven-Moerdijkse koks spatjes gekregen. Indien er echt niet aan te ontkomen valt, weet ik in hun opvallend schaars verlichte gastronomische centra één ding zeker: nooit salades, vleesbereidingen of desserts ‘van de chef’ bestellen.
Wij kennen elkaar door wat wij doen, want daaruit wordt tevens duidelijk wat wij niet doen, door onze keuze in gedragsmogelijkheden, want daaruit wordt tevens duidelijk welke mogelijkheden we niet kiezen, door wat wij zeggen, want daaruit wordt duidelijk wat wij niet zeggen (wat iets anders is dan verzwijgen).
Misschien staat eten in Nederland in het teken van iets anders, ooit functionaliteit en nu blingblingkwaliteit? Mij schoot die hypothese te binnen na een schitterende uitspraak in het boek Verlangen naar vernieuwing van Maarten van den Bos, als anno 1964, tijdens debatten in de Nederlandse katholieke kerk vanwege het Tweede Vaticaans Concilie, een pater het verschijnsel transsubstantiatie toelicht:

Wanneer wij ergens op bezoek gaan, zal de vrouw des huizes haar welkom uitdrukken in het aanbieden van thee met een koekje, dus in het algemeen menselijke symbool van spijs en drank. Tot dusver hadden dit koekje en deze thee slechts betekenis als middel tot onderhoud van de lichamelijke functies. Op het ogenblik echter dat het koekje en de thee worden aangewend als gaven, veranderen zij: zij zijn tekenen van vriendschap geworden.

Nee, dan Duitsland. Een ongrijpbare pretentieloosheid heeft de keuken daar in bezit. Het idee dat men in Nederland gutbürgerlich een aanprijzing zou achten! Maar het klopt en, gewend geraakt zijnde aan ietwat uitbundige spekjestoevoegingen en paneerdrift, het smaakt. De porties laten tenminste geen ruimte voor trek en ze zijn vers bereid, met een overijverige kwantiteit groentes. Mooi vond ik het respect voor de ui, in autonomie. Regelrecht ontroeren deed me zelfs de rehabilitatie van het blaadje kropsla. Sinds de introductie in Nederland van de ijsbergsla – feitelijk een soort geelgroene waterbom – en een industrie aan voorgewassen rucola’s en lollo rosso’s lijkt het fini met die sympathieke delicatesse.
(Wat is dat toch dat ik me met gulzige essentialismen steeds weer wil verhouden tot een land waar ik niet meer woon? Heimwee kan zo dikwijls en zo stormachtig zijn opgestoken en weer gedoofd dat hij door herhaling betekenisloos wordt, een routineheimwee. Er kan, als je niet goed uitkijkt, iets van heimwee naar het heimwee zelf ontstaan. Wil je ergens zijn omdat je er juist niet bent of wil je ergens zijn omdat je er graag bent?)
Bovenal is het eten in Duitsland betaalbaar. Voor de prijs van een gemiddelde dagschotel valt in Nederland nog geen kindermenu te krijgen. Van laatstgenoemd fenomeen ben ik sinds deze vakantie eveneens beter op de hoogte, alsook van enige gevoeligheden ter zake.
Nu ze bijna twee is, stelt de gourmande er een eer in om, het liefst in recordtempo, de spaghetti bolognese eigenhandig op te eten: het meeste raakt zelfs amper haar slab voor het onder tafel verdwijnt. En hoewel het taalkundig genie zegt dat ‘het onbeleefd is je tong uit te steken maar bij ijs niet’, houdt ze haar mond plots veelal dicht indien er gegeten moet.
Er verstilden nogal wat kindermenu’s. Aldus geschiedde het dat vader bord na bord in zijn kanis leegschepte en tussendoor zalvend sprak over ‘kindjes in Afrika en China’ en zijn eigen ouders terughoorde. Elk gezin zijn geplogenheden, maar vermoedelijk was mijn geboortehuis niet het enige waar er nooit ofte nimmer eten mocht worden weggegooid. Vanzelfsprekend kwam deze overtuiging voort uit de oorlog. Er was dan ook een keldervoorraad waarop kon worden geteerd. Blikken met erwtjes, sperzieboontjes, bruine bonen, leverpastei, corned beef en smac (visionaire Amerikaanse betiteling: spam) kregen hooguit elk halfjaar controle op de houdbaarheidsdatum.
Van dat standpunt, dat desastreus aan actualiteit heeft gewonnen, moet ik een tic hebben meegekregen. Nu ja, na de middelbare school dan, toen boterhammen vooral in en rond nog druk door het insectenwezen in plaats van The Muffinman bezochte vuilnisbakken lagen. Een begrip als ‘ramadan’, in welke variant ook, was nagenoeg onbekend, terwijl ‘vasten’ al uit de mode was geraakt. En het andere ethische eetargument, dat er dieren moeten lijden om de mens aan zijn gerief te helpen, daarom bekreunden mijn ouders zich niet.
Is het standpunt dus niet generatiegebonden? Het meest fascinerende personage van Edgar Reitz’ epos Heimat is Helga, die als twintiger anno 1962 prevelt:

Hartes Brot ist nicht hart.
Nur kein Brot ist hart.


Is dit een tedere empirie – van welk begrip ik niet het origineel heb maar wel de vindplaats: Werke. Weimarer Ausgabe. Abt. 2, Deel II, 128-129? Hoewel Helga ambities heeft in de dichtkunst (en terroriste zal worden), poneert ze waarschijnlijk een mantra van haar ouders, die bijna zeker ook door de oorlog wordt gelegitimeerd. Maar da’s een ander verhaal.

maandag 2 juli 2012

Vijf pils voor de houthakkers

Joseph Brodsky beweerde ooit: ‘De samenleving is een organische eenheid, ze schept haar eigen organisatievormen zoals bomen hun afstand tot elkaar scheppen, en een voorbijganger noemt dat een “woud”. De idee macht, ofwel staatsbeheersing van het sociale weefsel, is een contradictio in terminis en komt alleen op bij een houthakker.’ Saillant natuurlijk voor iemand die onder een communistisch bewind is opgegroeid en die allicht wat te behappen kreeg van de Kritische Theorie.
De uitspraak ademt een type opluchting dat heden nog te voelen valt. Men weet zich voorbij het stadium dat alles nog politiek was, of ideologisch – en in een soort selffulfilling prophecy doorgevlooid door humorloze geleerden op symptomen van die macht, uiteraard versluierd. Maar valt aan dat pandemonium van systemen en aanklachten daartegen wel te ontkomen? Ik weet het niet. Men wenst in ieder geval geen slachtofferschap meer, roept eindelijk een volle verantwoordelijkheid uit voor elkeens levenspad en acht zich aldus veeleer praktisch. Toch is de overtuiging niet-politiek te zijn ideologisch. Dat lijkt een beginnersles van de notoire houthakker Antonio Gramsci, in wiens werk ik voor het eerst van mijn leven zit te lezen. Hij stelt dat iedereen een filosoof is, en iedereen een intellectueel en dat er hooguit van afhangt wat je daamee doet.
In Brodsky’s vormende jaren was er vanzelfsprekend propaganda en alles wat daar zoal aan vast hing, maar het lijkt me onwaarschijnlijk dat hij had kunnen bevroeden hoe bepalend media zijn geworden. Of dat nog valt onder de term macht weet ik ook al niet. Wel dat er misschien nu pas werkelijk een getal aan kleeft. Van het populisme bijvoorbeeld dat, om de beeldspraak te bewaren van Brodsky die van migratiestromen onkundig moet zijn gebleven, achter elke boom het establishment ziet.
Macht in boskwantiteit ontplooit zich op het internet, vaak vergeleken met een schandpaal. Hoe moet de geprivatiseerde variant beschouwd worden die Facebook heet? Dat dit sociaal netwerk een ongebreidelde macht bezit, bleek weer eens uit het verhaal over het gepeste meisje wier moeder het bijbehorende filmpje had gepost, zodat in een mum van tijd de pesters moesten worden beschermd tegen grosbedreiging. Eerlijk gezegd vrees ik in termen van macht een beetje voor alle betrokkenen, afroependerwijs, gelet op namen als Kayleigh en Kacey.
Een vertrouwde factor bij macht biedt de meidoorn die de ambtenarij is en waartegenover iedereen passant is. Aan de vervroegde verkiezingen in het vaderland wil ik meedoen, al was het omdat voor mij het argument niet opgaat van ‘de belastingbetaler’ (dat doe ik al jaren in België) zodat mijn eventuele stem, zonder dat ik reeds heb beslist waarop, redelijkerwijs wat minder belangenverstrengeld zou zijn. Een aanvraag om aan de verkiezingen mee te doen werd echter geweigerd, omdat mijn paspoort op eenduizendste dag verlopen bleek te zijn.
Toch eens naar het consulaat getogen, waar binnen beperkte openingsuren een nummertje valt te trekken voor de bevestiging van een bestaan. Plaats van handeling: een verdieping in een kantoorgebouw aan een rondweg. Ik was al er eens om dezelfde reden geweest, een lustrum geleden, ook met het taalkundig genie dat toen nog geen ‘I follow you tipsy baby’ zong maar lag te slapen in de kinderwagen terwijl ik hoopte dat ze geen kaka zou gaan doen. Nu hoefde ze slechts pipi, wat kon op de begane grond waar meerdere collega-ouders zich beklaagden over de verstopte wc.
Geen van allen verstond ik, en dat was het grootste verschil met weleer. Was er iets grondig veranderd of zat ik destijds nog te zeer in een prille vadertrots die het onmogelijk maakt ook maar iets te zien behalve roze? Grandioos toonde zich het multiculturalisme: er was bijna geen kaaskop te bekennen. Een kleurige bedoening, veeltalig tot en met een Chinese krant (een slimme tijd is op haar toekomst voorbereid). En ik wist snel zeker dat er ook Hollanders tussen zaten uit de tijd dat geluk nog heel gewoon was (en humor om te lachen: ‘Zie je dat bos daar?’ ‘Nee, want er staan bomen voor’). Keurig uitgedoste enkelingen, ongetwijfeld niet in Brasschaat wonend, trachtten met praatjes aan het loket voor te kruipen. Hun aanblik gaf me meteen een tip voor de nog onwennige omgang met een leesbril: permanent aan een halskoord laten hangen en steeds opzetten wanneer je bijna gaat spreken en afzetten op het moment dat je een woord zegt.
Bottleneck zat toen in de foto, die onder een bepaalde hoek moet zijn genomen en waarop je niet mag lachen – bij niet-seculiere overtuigingen mag een hoofd bedekt zijn. Aandacht gaat heden vooral naar vingerafdrukken. Vergelijkbaar met de onvergetelijke uitspraak door een West-Vlaming op de radio van het woord hangar? Ik vond het allemaal fantastisch.
Het was bijna afkicken toen er nog wel degelijk voorbereidend ambtelijk handwerk bleek te bestaan. Hier in de stad kun je een aanvraag doen voor een speelstraat. Dan gaan er hekken omheen, zodat er geen auto’s rijden en kinderen voor de deur hun arcadia kunnen opbouwen. Dit is natuurlijk van een gierende ironie tegenover de globalisering van de kleinste eenheid. In wijkvergaderingen die ik althans heb meegemaakt, was er één topic: meer parkeerplaatsen. Was het nu Hippocrates of Hepie & Hepie die zei: ‘Democratie of dictatuur, standaardwerk of blog, het zal mij een Frankfurter Worst wezen, zolang ik maar kan kwijten’?
Ter beoordeling van de aanvraag mogen alle straatbewoners op een formulier aanduiden of ze voor of tegen zijn. Ik stond het in een trappenhuis allemaal uit te leggen aan een vriendelijk lachende allochtoon, zo te zien een Aziaat, die het een tamelijk geweldig plan vond. Tot zijn autochtone buurman aangestiefeld kwam en siste: ‘Nooit iets ondertekenen’. En de allochtoon vloog de trappen op.