donderdag 20 augustus 2020

Oude meuk

 

 

De misschien wel spectaculairste publicatie van de afgelopen maanden trof ik aan in De Witte Raaf nummer 206: een lezersbrief van Robrecht Vanderbeeken. Daarin vraagt deze filosoof, auteur en vakbondssecretaris aan de redactie om diepgravende protestartikelen tegen de wijze waarop N-VA het kunstdebat monopoliseert, nationaliseert en reduceert.

Mag de inhoud van dit voorstel niet onverwacht zijn van Vanderbeeken, die al jaren op dit aambeeld hamert, ik vind het verbluffend dat hij in het openbaar lanceert. Bij mijn gevoel speelt mee, dat ik in België gewend raakte aan onexpliciete uitlatingen die bij voorkeur en petit comité worden gepleegd. Mijn brein kan daaraan nog een jij-bak toevoegen: dat Vanderbeeken vreest dat meerstemmigheid ten onder gaat én pleit voor unisono geluiden. Maar het meest verbaast mij dat van buitenaf wordt gepoogd ‘een agenda te bepalen’.

Het kan dat ik bij die indruk wordt gestuurd door een recente lectuur. Zoals meer mensen tracht ik het corona-isolement te vullen met toepasselijke teksten, waarvan Alle mensen zijn intellectuelen een voorspelbare bleek. Die bloemlezing uit het werk van Antonio Gramsci (1891-1937) betrof het deel dat hij tijdens zijn ruim zesjarige opsluiting in de gevangenis schreef. Het moet hem een one-way-screensensatie hebben gegeven, polemisch zonder reactie te krijgen, zonder kans op publicatie ook.

Ik las notities, waar samenhang zich moet openbaren door weglating. Een centraal begrip wordt dan ‘hegemonie’. Overmacht in het denken van een meerderheid, die maatschappelijke veranderingen zo niet vergemakkelijkt dan toch minstens legitimeert. Gramsci huldigde de strategie van een belegeringsoorlog met ideeën: mensen wou hij aan de basis verzamelen en tot gelijkgestemdheid krijgen. Voor die brede alliantie moest er top down worden gepusht met het goede dat van onderaf leek te komen.

Vanderbeeken hoopte een extra podium te krijgen waarop, in een sowieso bizar fantasma over subsidieslurpen, de droevige standpunten van N-VA over kunst overstemd worden. Antwoordde De Witte Raaf, bij monde van Christophe Van Gerrewey, dat het blad onmogelijk op die suggestie kon ingaan omdat het niet aan symptoombestrijding doet maar aan kritiek, Gramsci laat uitschijnen dat ideologische tegenpolen deze methode van meerderheidsverwerving net zo makkelijk kunnen toepassen. Bij hem is de intellectueel een medicijnman die argumenten levert als zetpillen en ze tot gekwordens toe inplugt: ‘het meest efficiënte didactisch middel om de volksmentaliteit te bewerken’. Daarbij hoort dat je argumenten van tegenstanders niet weglacht of verdacht maakt, maar openbaar blijft weerleggen. Monopluralisme?

Tegenwoordig heet die methode framing en is ze een pr-zaak. Het aardige is dat Gramsci noodzaak ziet om taal te veranderen. Dan fungeert ze als breekijzer dat het doel van een hervormde samenleving beter uitdrukt. Gramsci pleit ervoor dat de herhaling geduldig en systematisch gaat in plaats van mechanisch, omdat er steeds aanpassingen moeten zijn ‘van elk concept aan verschillende hoedanigheden en culturele tradities’. Ook erkent hij dat collectieve actie offers en stamina vergt.

In identiteitspolitieke tijden is duidelijker dat taal hegemoniaal denken herbergt. Een willekeurig voetbalverslag observeerde over een verdediger dat hij ‘op mannelijkheid afgetroefd [werd] in een kopduel’. Zou een mainstream medium dat over tien jaar nog publiceren? En hoe is Gramsci’s eigen taal? Ze komt me robuust over. Maar daarmee bluf ik uiteraard, ik lees een vertaling. Daarin viel me één passage extra op:

‘Croces optreden doet zich in essentie voor als kritiek. Het begint met het vernietigen van een reeks traditionele vooroordelen, met het ontkrachten en ontzenuwen van een reeks problemen die het komische “dada” uitmaakten van eerdere filosofen, enzovoort. Daarin komt Croces positie overeen met de houding die common sense altijd heeft aangenomen jegens zulke oude meuk.’

Een interbellumtekst die ‘dada’ in deze betekenis opvoerde? ‘Common sense’ zonder lidwoord? En ‘meuk’? Toen ik vlak na de millenniumwisseling Nederland verliet, bestond dat woord bij mijn weten niet eens.

woensdag 12 augustus 2020

Het retorische harnas

 

 

Midden in de komkommertijd schreef Marc van Oostendorp een posting waarvoor de potsierlijk geworden kwalificatie term ‘gepassioneerd’ nu eens treffend was. Hem was bij een vakvergadering te verstaan gegeven dat door technologische vooruitgang het lezen van literatuur passé raakt en dat deze neergang geen halszaak is. Voor zulke onvermijdelijkheid wenste Van Oostendorp niet te capituleren.

Ondanks of dankzij de tropische temperaturen ontspon zich onder de posting een slepend en venijnig debat, waarin intentieprocessen werden gevoerd. Ook ik pleegde een comment, te snel en chaotisch, zodat een tweede poging me wel het minste lijkt.

In mijn leventje speelt lezen een hoofdrol, en ik zou willen weten waarom. Temeer daar de corona-uitbraak meteen noopte tot een welbewust andere tijdsindeling. We kijken hier nu al maanden ’s avonds naar speelfilms, terwijl we voordien in die uren boeken lazen. Aan het eind van een dag, die meer voor computerschermen is doorgebracht dan gewoonlijk, willen we zoiets als ontspanning.

Is lezen dan een inspanning? Ja en nee, vermoed ik.

In coronatijd biedt film een verantwoorde investering waarvan vaststaat dat ze gekaderde effecten geeft: humor, spanning, ontroering, enz. Esthetische middelen? Het lijken doses, nogal aangenaam, en toch werken ze niet verslavend zoals literaire teksten dat voor mij zijn.

Ik ben geen filmkenner, maar inmiddels zou ik zo’n product best kordaat in een decennium kunnen plaatsen. Daarbij steggel ik, omdat filmmuziek tijdgebonden blijkt. Maar toch, beslissend voor de datering dunkt me de montage. Verhalen worden in deze beeldtaal steeds sneller verteld. Ze tonen zich naar mijn gevoel ongedurig. Mijn stelling zou zijn dat film zo reageert op de markt, op publiek dat geen geduld heeft. Als onnodig ervaren afleiding kan fataal zijn.

Dit poneer ik mede doordat ik momenteel (vakantie, hitte) een leesexperiment doe. Ik ben begonnen in een lijvige psychologische roman. Simone de Beauvoirs debuutboek L’invitée telt in de vertaling althans bijna vijfhonderd bladzijden. Nu ik ervan kennisneem, voel ik me uit de actualiteit vallen. Wat een laag tempo, hoe prettig draalt het verhaal! Alles beperkt zich bijna exclusief tot gedachten en opties bij integraal geciteerde gesprekken.

Wanneer dit boek naar de geest zou worden verfilmd, haakten hedendaagse kijkers, vermoedelijk stomverbaasd dat zo’n schrijfster als goeroe heeft gegolden, snel af. Op mijn beurt zou ik L’invitée niet lezen in de werkroutine, op kamertemperatuur. Dan grijp ik liever naar fictie waar de taal onder spanning staat. Of naar non-fictie die me directer inlicht over de tijd en ruimte waarin L’invitée speelt.

Een poëticaal hebbelijkheidje uiteraard. Ik lees graag stuiterende boeken waarin taal de neerslag toont van eeuwen laboreren aan het woord. Precisie die gepaard gaat met keuzes uit registers en zo met breuken tussen taalbronnen – zo keek Michail Bachtin al tegen de Menippische satire aan. Ik denk niet dat ik daarmee iets elitairs opper. Literatuur is een tekst waarvan iedereen altijd coauteur is geweest. Een vat vol stemmen, meteen reden waarom luisterboeken, in een ander comment op Van Oostendorp opgevoerd, literaire teksten nooit helemaal kunnen vervangen zolang ze door één persoon worden voorgelezen, al is het nog zo’n goede acteur.

Zo is literatuur voor mijn part het tegenovergestelde van elitarisme of intellectualisme. Ik kan me alleen maar baseren op ervaringen met het spreken en schrijven die me inprenten wat nuances zijn, en wat complexiteit en tegenspraken inhouden. Uit dergelijke afgewogen én ongebalanceerde taal bestaat literatuur voor mij, want is werkelijkheid, en zou geen onderwerp van de debat mogen zijn of het in het onderwijs thuishoort.

Waarom literatuur, een boek, niet-zakelijke taal bij voorbaat hoogdravend, oninteressant annex wereldvreemd zijn zou: het is me allemaal een raadsel.

In mijn comment noemde ik Rosa Luxemburg reeds als niet-elitaire schrijver. Haar brieven uit diverse gevangenissen offeren taal van een echte gebruiker. Ze vertelt en leest (en raadt mij als immigrant Tijl Uylenspiegel aan, en Le sang rouge des Flamands van Pierre Broodcoorens en De Vlasschaard van Streuvels). Een hoogopgeleide vrouw, zeker, maar in de eerste plaats iemand die helaas karige belevenissen en veelvuldige herinneringen wilde delen. Die geen ‘literatuur’ wilde schrijven, maar enthousiasmeren.

Ook schamperde ik in mijn comment op literaire kritiek, want meer dan ooit mis ik die. Ik kan althans de lof niet volgen waarmee sommige boeken worden opgetuigd, noch de stelligheid waarmee men bij het onafzienbare aanbod beweert het beste te selecteren. Was het vroegâh beter? In elk geval had ik houvast aan critici wier smaak de mijne niet was: afkeuring betrof geregeld titels die mij bovenmate bleken te boeien.

Ooit stopte ik met het lezen van romans na jurering van een jaargang bellettrie. Niet dat die boeken slecht waren geweest, ze bleven aanvaardbaar – en inwisselbaar. Stijl was kennelijk een breekpunt. Inwisselbare literatuur ervaar ik als een product dat ik moet consumeren. En dat, net als bij film, erna dus ‘op’ is.

Het type lezen waaraan ik verslaafd ben, onttrekt zich aan deze economie. De teksten die mijn ogen ontmoeten, blijken herbruikbaar. Soms kort na het treffen stralen ze al een ander licht uit. Ik moet er ook geregeld in terugbladeren. Met die weigering tegen een restloze economie sluit ik aan bij Van Oostendorp. Hij trok ten strijde tegen het democratisch klinkende idee dat bepaalde vormen van communicatie door technologische ontwikkelingen overbodig zouden zijn en dat de reductie van taal tot informatie geen verlies zou behelzen.

Dat doet niets af aan de winst van, bijvoorbeeld, internet dat ons leven van gemak heeft voorzien en de efficiency heeft vergroot. In mijn studietijd: een cataloguszaal, vol kaartenbakken, ter grootte van een voetbalveld! Ook de bereikbaarheid van teksten is vergroot. Luxemburg stond patsboem op mijn e-reader, nieuws is razendsnel beschikbaar. Maar dat doet op zijn beurt niets af aan het feit dat – dixit Marleen Stikker, elders herhaald door Van Oostendorp – internet, mocht het een land zijn, de zesde energieverbruiker van de wereld is. Verder blijft er de treurigheid van de informatiestroom vol onwaarschijnlijk banaal vertelde en herhaalde feitjes die niet waar hoeven te zijn.

Mij ontgaat waarom dit niet zonder cultuurpessimistisch stigma benoemd mag worden als wat het is: verstoring. Lezen vergt concentratie, geen non-stop toevoer van impulsen die moet ingedamd met swipen. Ik snap dus evenmin de aubade op de smartphone, een technologisch hoogstandje én het instrument waarmee men een absurde penetratie van WhatsApp toestaat in privélevens, en taal laat domineren die letterlijk incorrect is.

Laat staan dat mij de kwantitatief verbijsterende troepenbewegingen opmonteren richting Facebook en Twitter. Gevallen voor de verleiding van de dorpspomp zijn ook zij consumentistisch en anti-literair, in een uitkiepering van belevenissen en van oordelen. Alleen daarom al zal het lezen niet helemaal uitsterven; er schuilt iets van een morele verplichting om die ego-uitstoot op te zuigen. Hoe unzeitgemäß dat literatuur ervoor zorgt dat je juist even van jezelf verlost bent, in een nader in te vullen tijd en ruimte.

dinsdag 4 augustus 2020

Tweelandelijk



 


België kende een kwestie ‘Brussel-Halle-Vilvoorde’. Ik besef nooit in de kern van dat probleem te zijn geweest. Maar nu is het vakantie en doorkruisen we het. Halle blijkt een lommerrijk reserveparcours voor Parijs-Roubaix, al zullen de inwoners best contacten hebben om zo’n drukbezochte wedstrijd voor de deur af te wenden. Maar toch, wat een hoeveelheid verdwaalde kasseien! En hoe Vlaams is het arcadische gebied vernield voor panden van een bepaalde architectuur waarvan de parkings soms zo diagonaal op het landschap staan dat auto’s zonder handrem bij de overbuur zouden binnendaveren. Tijdens het klimmen en dalen tellen we twee andere fietsers, op een E-bike. Verder wat jachthonden die niet zijn aangelijnd (hun eigenaars menen onze dochters te kalmeren met de garantie dat ze niet bijten), een golfterrein en, buiten de idylle, een keur van moordstroken. Een school in het aangrenzende Dworp meldt op een bord: Bedankt om Nederlands te praten. Dat dunkt me een gallicistische constructie.

Wie tegen verengelsing is, moet geloofwaardige alternatieven kunnen aanleveren. Mij is het nooit zo opgevallen dat een gebied voor kiss and ride anderstalige zonden pleegt, maar nu treft me in Vlaams-Brabant een bord ‘Zoen en vroem’. Het klinkt dichterlijker dan het origineel, ik vrees dat ik daar geen liefhebber van ben. Maar de tijd om daarover na te denken ontbreekt, want pal bij het verkeerslicht wordt fietsers en wandelaars wegens corona aangeraden op de pinkgrote voorrangsknop te drukken met de elleboog.

Hoe vaak iets in Nederland ‘helemaal goed’ is. Zelden nooit.

Blijkens het huisreglement van campings en instructies die ze hebben uitgevaardigd wegens corona is er in Nederland een spellingstoestand ontstaan waarvan dt-fouten minor details zijn. Ik verbaas me vooral over de interpunctie. Dat komma’s uit het tekstbeeld verdwijnen wist ik, maar is het verschil tussen een dubbelepunt en een puntkomma echt zo complex? Vertrouwd zijn de bizarre soloposities van woorddelen – aaneenschrijven blijkt een gymnasiale hebbelijkheid. Prachtig om in een brandend schoon sanitair boven een knop te lezen: LICHT UIT DOEN.

Aan het eind van afgelopen schooljaar vroeg het taalkundig genie naar het voordeel van Grieks. We mompelden toen over de betrekkelijkheid van nut, dat structuren te doorgronden zijn en potentiële betekenis. Dit bleef krachteloos gebabbel. Tot de regen ons naar een B&B dwingt, waar een muur weer eens een leerrijk opschrift draagt: Mejor es sufrir pasion y dolores que estar sin amores. En zie, we mogen de gegeven bron Juan del Enzina (1468) dan wel niet kunnen thuisbrengen, maar weten meteen waar de bewering over gaat. En met internet erbij blijken we nog geleerder te worden, het citaat staat inderdaad op YouTube.

Haar zalige donkere hagelslag heeft de koninklijke De Ruyter inmiddels de onderscheiding ‘intens puur’ verleend.

Op de Sallandse Heuvelrug valt ons hetzelfde op als in Montferland: dat de naaldbossen geen geur afgeven. De tweerichtingsfietspaden ogen dan juist weer als uit de jaren vijftig, toen sturen smaller waren en men niet zo breed bepakt van voor en achter rondreed. Passeren is nu een kwestie van manoeuvreren. Sommige ouderen stoppen in de berm, hobbyende renners klappen de linkerhand op bij wijze van halt, maar verreweg de meesten scheiden tijdens het net-niet-raken een parfumdampje af. Op de e-reader vertelt Manon Uphoff in Vallen is als vliegen over alarmferomonen bij de mier. Ze zijn huidreacties op angst.

Aan een mobiele friturist uit Drenthe vraag ik hoe hij corona ervaart. Hij vindt het een randstedelijk fenomeen. En bovendien heeft hij niet de indruk eraan te kunnen sterven want hij ‘zal pas geroepen worden wanneer het mijn tijd is’.

De fiets-gps voert ons over een domein dat verboden toegang gebiedt. Het blijkt een resort, met auto’s van Halle-allure. Bij de ingang verbeelden drie steentjes een hunebed. Ertegenover bevindt zich onze dagcamping, die de duurste van de hele vakantie blijkt. Wel draait de niet-werkende Wifi volgens de Coach Van Dijk-achtige eigenaar ‘op 5G’. Hij snapt dat wij als fietsers graag een stoeltje hebben, en adviseert achter een haag wat emmers te pakken en die om te draaien. We wijzen op een vrijstaand tafeltje en stoelen verderop, volgens hem onmogelijk te verplaatsen want loodzwaar. Een minuut later rolt de gourmande deze voormalige haspel door het gras en kunnen we aperitieven, terwijl rondom ons medekampeerders naar de caravan gaan met hun blinkende afwas.

In een bepaald gebied van Nederland geven campings te kennen bestemd te zijn voor senioren en zogeheten medioren. Hun sites gaan gepaard met een sectie ‘gezinswaarden’, maar kinderen blijken onwelkom.

In Noordoost-Nederland gaan op zondag de supermarkten om 12 uur open. Zodat men tevoren de kerk kan aandoen? In België sluiten de supermarkten op zondag juist om 12 uur. Zodat men de katholieke mis niet kan bijwonen, wegens overmacht? De Albert Heijn geeft antwoord. Daar blijkt de achterkant van het boodschappenkarretje ingericht voor reclame. Ik kijk in de vriendelijk bebrilde ogen van een uitvaartverzorgster die haar diensten op maat aanbiedt.

Zomergasten met mijn held Typhoon. Op de camping is televisie in de gemeenschappelijke ruimte! En daar is niemand! Net vertellen in het keuzefragment De Sekszusjes die over hun geslachtsdelen, of daar komt een groepje jongens en meisjes binnen, acht tot hooguit veertien jaar. Ik zie me al voor de rechter hakkelen dat het toeval was, maar ze laten zich in de banken ploffen, draperen hun chips en cola en ze brengen smartphones in stelling. ‘Kom, we gaan pornofilms kijken’. Zo brengen bubbels de avond door. Een zwart jongetje vraagt me nog of dit Typhoon is; op mijn bevestiging murmelt hij dat deze ‘een nepper’ is. Waarschijnlijk staat het geluid van Zomergasten even hard als dat van de films, maar wanneer aan het eind Aretha Franklin een grootse Amazing Grace vertolkt hoor ik het jongste jochie zijn smartphone toeroepen ‘Trek die bitch aan haar haar’.

Met een grenzeloos vertrouwen in universele verstaanbaarheid vraagt een Gronings jongetje me of ik een Duitser ben. Ik ontken zo precies mogelijk, door te zeggen dat ik als geboren Nederlander al een tijd in België woon, dus waarschijnlijk een beetje Vlaams spreek. Is dat een taal dan, vraagt het jongetje.

In het Groninger Museum blijkt dat ranja een plaatselijke ontdekking is. Er waren zelfs servetjes bij ontworpen. Werd de fabrieksnaam een soortnaam (met gevolgen voor de spelling)? Zeker is dat zelfs een kleurenblinde als ik nog nooit zo’n bijzonder oranje heeft gezien. Mijn kinderen krijg ik dat niet goed uitgelegd, mogelijk omdat ze nog verbluft zijn door de pas onthulde Nederlandse drankoptie ‘iets fris’. Dan koop ik chipolatapudding, die behalve mij niemand kan bekoren. Volgens mij komt het doordat in België chipolata’s worsten zijn, niet wenselijk voor een dessert. Maar in het Engels kun je die bij het ontbijt krijgen en heten ze pudding.

De vrouw van de natuurcamping vraagt of ik mijn gegevens wil invullen. Ik beken niet zo’n leesbaar handschrift te hebben. ‘Hoezo, heb je gestudeerd of zo?’

Op weg naar huis bereiken ons duistere berichten over onze provincie. Is het oorlog in België? Bijna drie weken hebben we onze huid aan het Noorden blootgesteld zonder het gevoel te krijgen dat we corona opzogen. Zodra we de ring van Hasselt binnenfietsen, wordt ons toegeroepen dat we een mondmasker moeten opzetten. De laatste 1,7 kilometer gorden we andermaal zo’n ding om, want dan rijden we effectief onze provincie binnen. Het donker in. Feitelijk moeten we nu een formulier invullen over onze vakantiezonden in den vreemde. Naar de beste landstraditie vermeldt het tussen vijf opties van mobiliteit de fiets niet. Ik herinner me anders nog een fijn Vlaams bordje onderweg: ‘Bedankt om relax te rijden’.