vrijdag 28 april 2023

Het is een kleinigheid


 

 

Helemaal gemist: Wereldboekendag. Ik had er nooit van gehoord, terwijl 23 april al sinds 1995 in de culturele agenda geblokkeerd blijkt ten gunste van lezen. Het bestaan van deze heuglijke datum werd me gewaar door Nabilla Ait Daoud, de Antwerpse schepen die tot over de landsgrenzen het nieuws haalde met stadsdichtersblustoestanden. Nu had ze een opiniestuk, waarin ze voorlezen van jongs af aan bepleitte.

Kinderen worden lezers op de schoot van hun ouders’, citeerde ze Emilie Buchwald. Dat klopt, gelukkig evengoed voor mensen die geen of weinig printtekst in huis hebben. Wel moeten ze kunnen lezen, wat gezien toenemende laaggeletterdheid geen evidentie is. Ook laat de schepen, niet verwonderlijk met haar N-VA-achtergrond, uitschijnen dat voorlezen een manier is om sneller Nederlands te leren. Dat geldt volgens mij slechts voor gezinnen waar dit de thuistaal is.

Evenveel vruchten werpt voorlezen af in een andere taal. Voor de beheersing daarvan, en van alle tongvoortbrengsels die bij het kind in de steigers staan (hoe meer, hoe groter rendement op langere termijn). Belangrijk is dat het elke taal zo onberispelijk mogelijk krijgt aangeleverd. Zo niet, dan ontstaat er een beetje aparte swing.

Ik ga akkoord met der schepens stelling dat taalachterstand sociaaleconomische achtergronden kan hebben. Dat bevestigde recent nog Omdat lezen loont. Op naar effectief leesonderwijs in Nederland.

Het kostte me moeite deze artikelenbundel door te nemen en dat lag niet aan de droge stijl, de grafieken en eindeloze literatuurlijsten onder vele bijdragen. Nee, het was het schier onherroepelijke van de zaak dat nooit went. Hoewel ik vaker over deze materie heb gelezen en gedaan, blijven de gegevens me verrassen. Ze zijn verschrikkelijk deprimerend.

Een noodtoestand! Scheefgroei! Uitsluiting! Maar mij beangstigen veralgemeniseringen: een leraar doet iets heel anders op een lyceum dan in het beroepsonderwijs – zie voor het laatste de roman VIN (2019) door Ruth Lasters. Ook houd ik niet van alarmisme. Maar wat dan wel? Lezen en schrijven en denken, ze hangen samen. Enfin:

 

Als gij mij leest, dan moet gij mededichten,
En algeheel in mijn gedicht opgaan,
Het moet gelijken op een zelf-verrichten,
Alsof niet ik, maar gij het hadt gedaan.

 

Gij zult tevreden zijn, en ziet het aan,
En blijdschap zal uw dichtend oog verlichten; —
Het is een kleinigheid, een vers te dichten,
Al lezende, is het in u ontstaan.

 

Ik las het echter, vóór gij hadt gelezen, —
Dit is het onderscheid van u tot mij.

 

En niettemin deed ik geheel als gij,
Want wat gij lezen mocht uit mij, — vóór dezen,
Stond het geschreven, lichtend, rei aan rei,
Door de natuur, in tekens onvolprezen.

 

Dit sonnet van A. van Collem dook op in een studie die niet minder dan de betekenis van het boek voor ons bestaan uitduidde. Maar ook zonder pathetiek is duidelijk dat deze vorm van overleven slabakt.

Mij tergt bovendien dat dit allang bekend is. Twee van de drijvende krachten achter Omdat lezen loont, Yra van Dijk en Marie-José Klaver, begonnen vorig jaar in De Groene Amsterdammer een reeks over ‘De leescrisis in het onderwijs’, die ze onlangs afsloten. Alle afleveringen, die zich tot Nederland beperkten, bleken niet alleen dikwijls te zijn aangeklikt, ze riepen ook gedecideerd een halt toe aan de houding die courant werd tegenover taal: laat maar waaien, maakt niks uit, schoolmeester toch niet, enz. Opleuken!

zaterdag 22 april 2023

In licht en schaduw

  

 

Vandaag geeft de krant tussen de overlijdensadvertenties, op luttele centimeters van elkaar, maar liefst twee schrijvers: Jan Haerynck en Willy Roggeman. Droevig nieuws, waaraan bij mijn weten amper of geen verbreiding is gegeven. En daarmee stopt elke overeenkomst tussen beiden. Rond eerstgenoemde hangen allerlei anekdotes en van hem bestaan er nauwelijks boeken, over de tweede bestaat summiere biografische informatie en zijn er lijvige verzamel- en studiebundels.

Zelfs hun doodsberichten verschillen hemelsbreed. Die van Haerynck is lang en rechthoekig, met foto, inclusief naam van de fotograaf, en staan er persoonlijke details vermeld, waarna een lijst met namen van zijn ouders, zussen en nichtjes – hier sterft een zoon, die in kleine kring in het ouderlijk huis wordt herdacht. Bij ‘de heer’ Roggeman staan puntsgewijs slechts studie- en beroepsgegevens en komt de korte, vierkante ‘enige kennisgeving’ van ‘de familie’, het afscheid is al genomen.

De anekdotes rond Haerynck hebben voornamelijk betrekking op zijn vroege journalistieke werk, en zijn tragisch in hun uniforme veroordeling. Gelukkig heeft Raymond van den Boogaard wat nuance in die episode gebracht. Maar toch, er resteren een bundel journalistieke verhalen en een biografie die Haerynck maakte van het Belgische museumfenomeen Jan Hoet. Eigen creatief werk moest gedurende zijn 58 jaar nog van de grond komen, al heet hij in het bericht ‘auteur bij uitgeverij De Bezige Bij’.

Van Roggeman is slechts bekend dat hij hartproblemen had en schreef in afwachting van de dood. Zo ontstond alsnog een gigantisch oeuvre. Verreweg het meeste bleef ongepubliceerd maar de poëzie lijkt in twee kloeke, identiek vormgegeven delen helemaal af (1953-2002 / 2003-2019). Roggeman werd 88! Zijn archief, dat ook muziek en beeldende kunst omvat, was al ter ontsluiting overgeleverd aan de universiteit van Gent.

Het overlijden van Haerynck op 14 april bereikte een aantal provinciale kranten; een paar dagen later gaf ook De Standaard er een korte melding van. Steevast werd daarbij de naam van zijn nog levende vader genoemd. Van het heengaan van Roggeman, die een dag later stierf, is alleen de advertentie post bijzetting het bewijs, gekopieerd en toegelicht op Huub Beurskens’ blog. Vanochtend ook blijkt Roggemans Wikipedia-pagina bijgewerkt. Alle data als het ware klaar voor studie.

Haeryncks vader is hoogstwaarschijnlijk de auteur van het motto boven het doodsbericht: ‘Wat langzaam scheidt, blijft altijd duren’. Bij Roggeman valt geen sententie te bekennen, maar ik kan wel het laatste gedicht citeren uit het tweede deel van zijn poëtisch oeuvre:

 

As of humus, woorden zijn niet langer

sier. Kleur en klank sluiten geen verdrag meer.

Haar afschuw en zijn zekerheid dwarsen

elkaar digitaal in het archief. Zij

zijn in licht en schaduw bout en moer op

het scherm. Soms vlucht zij in flarden hoest. Hij

staat borg voor het Nadien met pen en inkt.

 

Over Jan Haerynck vertelde een doorkneed netwerker dat hij voicemails kon volschelden. Dat vind ik sympathiek. Door deze zalige tijd van voorjaarsklassiekers wordt me steeds duidelijker dat in de survival of the fittest de kansen het grootst zijn voor wat ik maar de cleane hufter noem. Deze kiest altijd het juiste wiel en kijkt nooit achterom (dat doen alleen knechten). Meer dan twee decennia geleden wisselde ik als redacteur wat onhandige mails met Haerynck, die mij toen al voor zich innam.

Willy Roggeman debuteerde nog onder Boon en Claus in Tijd en Mens. Zijn survival werd bedreigd door opname in Polets geruchtmakende bloemlezing Ander Proza (1978). Een paar literaire klimaten later heb ik als hulpje bij het eerste poëziedeel hem ontmoet voor de duur van een trappist. Al mijn kennismakingen verlopen echter via schrift, en zo associeerde ik Roggeman meteen met de dood. Door een nummer over hem van het tijdschrift yang (1996), voorafgegaan door iets dubbelzinnigs:

 


Wel hoopvol dat heengaan in verband wordt gebracht met terugkomen.

vrijdag 21 april 2023

Tegen een geintje



Het lijkt me logisch dat Babs Gons is benoemd tot Dichter des Vaderlands. Een eervolle functie, dat is het zeker, maar geen cadeau. Wat te doen wanneer je lauweren krijgt? Volgens het spreekwoord moet je er in elk geval niet op rusten.

Hoe precair de functie is, bewees de eerste Dichter des Vaderlands, Gerrit Komrij, zoals bekend de vervanger van de verkozen, weigerende Rutger Kopland – wiens in traagheid gedrenkte paradoxenspel  lastig te verbinden viel met het ‘kort op de bal spelen’ van gelegenheidsgedichten, te genieten door mensen die normaliter nauwelijks poëzie lezen.

Komrij leek in te spelen op een sentiment dat een intentieproces voert en louter meer aanhang zou krijgen: hypocrisie bij een hoger gepositioneerde ander. Een voorbeeld was zijn dichterlijk eerbewijs aan prins Claus, wiens overlijden hij aangreep om twijfel uit te spreken over de oprechtheid van een rouwende goegemeente (zoals het eerste kabinet-Balkenende).

Nog geen halfjaar tevoren had Komrij zijn positie al benut om premier Kok een trap na te geven. Dat geschiedde vlak na de moord op Pim Fortuyn, onder de programmatische titel De zittende politicus:

 

Hij heeft nog nooit gedanst. Hij kent zijn doel.
Nog nooit is op zijn vale klerkensmoel
Zomaar een lach verschenen, maar die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht,
Kroop hij zijn bed uit, glimmend van de pret,
En maakte hij onbespied een pirouette.
Dank, dank, riep hij, het monster is geveld.
Hij oefende het woord 'geschokt' voor morgen
En sliep als twintig ossen kunnen slapen.
Straks is hij, voor de camera, vol zorgen.
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Daar klinkt verdomd weer zijn belegen lied.
Hij loopt op straat, ondragelijk rechtschapen,
En ziet nog steeds het echte monster niet.

 

Merkwaardig is natuurlijk dat Komrij, in dit soort termen te bestempelen als pluchebezettende literator, zich opstandig toonde en tegelijkertijd ging liggen. Het ‘echte monster’ uit de slotregel wil immers de traditionele hooghartige politicus zijn, die de band met het volk al jaren is verloren. Met die kritiek voegde Komrij zich bij een populair en gemakzuchtig oordeel, dat het ideeëngoed van de vermoorde Fortuyn huldigde.

Dat was zacht gezegd teleurstellend. Vanuit die optiek valt de omkering die Erik van Muiswinkel van dit gedicht maakt nog te pruimen:

 

De Pittende Satiricus
Tegen de Dichter des Vaderlands


Hij heeft iets moois geflanst, hij kent zijn doel.
Er plooit zich op zijn fraaie dichterssmoel
Zowaar een lach inenen, want die nacht,
Nadat de gek de nar had omgebracht
En er misschien voorgoed een eind kwam aan de pret
Heeft hij het mes in Kok zijn rug gezet.
De stank, de dank....die dichter was mijn held!
De Meester van het Woord, Verlichter van mijn zorgen.
En HIJ schaart zich ineens onder de schapen
Die dertig ongekozenen gaan kiezen, morgen?
Natuurlijk is hij zwaar tegen geweld.
Maar wat de blinde bard verdomd niet ziet
Is dat ook hij voorlopig niet zal slapen
Omdat hij ons op het moment supreme verliet.

 

Effectiever dunkt me de diagnose die Ton Lemaire bij Komrij stelde: ‘de zelfgenoegzaamheid van het gezonde verstand’. Er zijn tijden geweest dat zulke woorden als de immer voorradige boemerang terugkeerden, maar met de jaren wordt duidelijker dat Komrijs invloed op literatuur en wereld nogal raar was.

vrijdag 14 april 2023

‘Het ligt er wel onder’

 


 

 

Surfen in vakantietijd heeft rare gevolgen. Er komen koppen voorbij, dermate bizar, dat de verleiding van het open klikken minder dan ooit lokt. Toch blijft het aanzuigingseffect inwerken op het brein dat ik meezeul en dat wil weten. Zo las ik een week na dato via GoPress alsnog het artikelIs het “groter dan” of “groter als”? Het hangt ervan af aan wie je het vraagt, zo blijkt’.

Het is een interview met taalwetenschapper Marten van der Meulen, in de grote Vlaamse krant De Morgen, vergelijkbaar met de Volkskrant. De kop verwijst terug naar het debat dat in 2021 woedde nadat de e-editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) was verschenen. Aan die ‘als/dan’-kwestie heeft Van der Meulen in zijn recente (Engelstalige) proefschrift een historisch hoofdstuk gewijd. Daarbij was de vraag hoe prescriptief taaladviezen vanaf 1900 geweest zijn.

In het interview, drie maanden later, zegt hij:

 

“In de loop der tijd lijkt men zich steeds meer te focussen op een handjevol kwesties, waarin men steeds strenger oordeelt. In de jaren vijftig stond men nog coulant tegenover het gebruik van ‘groter als', maar dat kan nu echt niet meer. De algemene opinie is dat het ‘groter dan' moet zijn.

(…)

“De keuze voor het woord ‘dan' ten gunste van ‘als' is grammaticaal willekeurig, het zijn allebei voegwoorden. En bedenk daarbij dat het ‘even groot als' en ‘zo groot als' is, volgens de adviezen. Waarom dat zo is? Regels zijn vaak op een willekeurig moment vastgesteld, midden in een ontwikkeling van de taal.”

Bestaat er eigenlijk wel goed of fout in de grammatica?

“Het hangt ervan af hoe je er tegenaan kijkt en aan wie je het vraagt. Wat voor de een goed is, vindt de ander fout, en andersom. Er is geen taalpolitie die straffen uitdeelt als je ‘groter als' opschrijft.”

 

Die ontbrekende of desnoods niet-functionerende taalpolitie valt volgens mij toch niet helemaal te verbinden met het toenmalige debat. De ANS had descriptief gesignaleerd dat ‘groter als’ voorkomt, maar tegelijk dat ‘groter dan’ als correcter werd ingeschat. Van der Meulen was er zelf al van overtuigd dat juist die strengheid inderdaad toenam (wat hij betreurde, omdat zo schrijftaal normeerde terwijl bredere spreektaal zou worden genegeerd).

 

Taalverandering

Mogelijk is Van der Meulen meegegaan in de resoluutheid van de interviewer. Vlak voor de geciteerde passage staat namelijk een nogal verbluffende vraag:

 

Is het taalwereldje elitair?

“Ja. Veel mensen vinden dat er maar één juiste vorm is. Maar niet iedereen spreekt dezelfde taal. We weten dat ‘groter als' vaak gekoppeld is aan mensen met een lager opleidingsniveau. Noemen in plaats van heten is een dialectvorm, en ‘de meisje' komt van tweedetaalsprekers. Al die afwijkende vormen worden vanwege de herkomst als fout bestempeld. Dat wordt niet letterlijk zo gezegd, maar het ligt er wel onder.”

 

Het bepaalde lidwoord ‘het’ van de vragensteller suggereert een essentialistische autoriteit die Van der Meulen jarenlang heeft uitgepluisd om in de vermaledijde adviezen willekeur en tegenspraak te ontwaren. Dat is ook de teneur van het interview. Laat je niet gekmaken als je onzeker ter taal bent! Er bestaat helemaal geen onberispelijke macht!

Vervolgens is er het stigma ‘elitair’, passend in een inmiddels lange traditie waarin onrecht, paranoia en gemakzucht een monsterverbond aangaan om onbekende derden in hogere posities de schuld toe te schuiven van wat er in het dagelijks leven zoal misloopt. Vandaar het denigrerende diminutief ‘taalwereldje’. Vreemd genoeg bevestigt Van der Meulen dat frame.

Hij borduurt er zelfs, zeker voor een land waar taal extreem gevoelig ligt, expliciet ideologisch op voort. Eerst verdedigt hij ‘mensen met een lager opleidingsniveau’, daarna ‘tweedetaalsprekers’. Zo positioneert hij zichzelf in de empathische hoek van een complexer wordend debat onder de vlag van taalverandering en waarbij, dacht ik tenminste, de posities van links en rechts zijn verwisseld.

zaterdag 8 april 2023

Een nieuwe vulpen

 

 

 

Hoewel zijn liberale partij pal staat voor keuzevrijheid, bekende de Mechelse schepen van Financiën – die in Nederland wethouder heet – ‘in eigen naam’ (boven de Moerdijk: ‘op persoonlijke titel’) het fenomeen cash achterhaald en overbodig te vinden. Alle ballen op de digitaliteit! De betaalautomaat, in het Noorden ook wel de pinautomaat genoemd, was volgens hem in dorpen een teken van achterlijkheid, niet iets om beleidsmatig ‘op in te zetten’, zoals collega-partijen hadden gewaagd te doen.

Payconiq is the world.

Wel erkende de schepen het bestaan van een ‘digitale kansenkloof’, variërend van ontbrekende digitale vaardigheden tot het ontbreken van een internetaansluiting. Maar daar moest dan maar iets aan gedaan worden. Geen klein bier, leek me, omdat zulke competenties deels samenhangen met lees- en schrijfvaardigheid, die veeleer tanende zijn in de laaglandse beschaving.

Toch was ik gevoelig voor zijn Feyenoord-achtige instelling, waarbij preliminaire bedenkingen een schortje knopen om lafheid en luiheid – ‘geen woorden maar daden’. Ook had de schepen nog een liberaal konijn in zijn hoed verborgen gehouden, die aan het slot van zijn betoog opsprong. De financiële keuzevrijheid zou juist worden beperkt door cash, al dan niet uit met ‘paternalisme’ geplaatste automaten. ‘Het is alsof je iemand die moeite heeft met het versturen van e-mails, een nieuwe vulpen geeft.’

Een schrijfmetafoor! Ik wou al bloemen gaan brengen aan de schepen, toen het besef daagde dat ik als muzikant ben begonnen. Hoe kan die zonder cash nog beloond worden op straat? Maar stel dat daar een handig alternatief voor bestaat, dan zou iets grotere groep mensen nog niet geholpen zijn met een exclusief digitaal financieel huishouden. Wie gedwongen is in armoede te leven, kan maar beter geen geld uitgeven dat er niet is.

Elders heb ik iets gezegd en beredeneerd over afbetalen en over het geëigendste instrument ervoor, de creditcard. Al voor de kredietcrisis, ontbrand doordat er was gespeculeerd met niet-bestaand geld, had de Amerikaanse medemens gemiddeld 8,5 creditcards. De ene loste ongetwijfeld de schuld van de andere op, maar de laatste-in-rij kan dat onmogelijk nog.

Vervolgens zou het wel degelijk een basisrecht mogen zijn zelf te beslissen over de manier waarop je je leven inricht. Toegegeven, ik heb een beschamende geschiedenis met het fenomeen ‘mobiele bankapp’, maar daar waren redenen voor. Bijvoorbeeld dat het me vrij staat geen smartphone te willen, bijvoorbeeld om mijn privacy te waarborgen. In haar boekje Antipode gokte Hind Fraihi dat we protestmarsen zouden organiseren tegen de overheid, wanneer die informatie van ons zou willen bemachtigen die we nu vrijwillig afstaan om dat rare apparaat aan de gang te houden.

Bovendien kleeft er aan het digitale leven een kleinigheidje dat de groene coalitiepartner van de Mechelse schepen nogal aan het hart gaat: ecologie. In 2019 schreef Marleen Stikker in Het internet is stuk dat als we het web zouden voorstellen als een natie, dit qua energieverbruik het zesde land ter wereld zou zijn. Meer dan een lustrum later zal het allicht gestegen zijn op deze bedenkelijke hitlijst.

Afijn, naar slechte gewoonte veel te veel woorden voor wat feitelijk een intro wilde zijn, van niet meer dan twee dienstmededelingen. 

Op mijn archiefblog herpubliceerde ik een essay uit 2014 over iets wat de Mechelse schepen misschien kan gebruiken: empathie. Destijds paste ik die eigenschap toe op literatuur, naar aanleiding van een heuglijke ontdekking over lezen en iets minder heuglijke berichten over een nieuwe roman van Kristien Hemmerechts.

De ironie wil dat het essay oorspronkelijk op een medium stond dat volgens de schepen de toekomst  heeft maar daar een stille dood stierf. De interessante literaire website Alphavillle hield niet alleen op te bestaan, maar verdween vervolgens ook uit de digitale ether.

En op een derde plek verscheen onlangs een licht polemische stellingname mijnerzijds bij poging een luchtig dicht te schrijven. Die recentste bundel van Wouter Godijn bekroont volgens mij een oeuvre dat in het denken van de schepen een vulpenstadium zal behelzen. Godijns teksten lijken namelijk ingehaald door twee werkelijkheden. Zijn ‘postmodernisme’ heeft niet de gewenste politiekerige toon en zijn erg bijzonder gedemonstreerde weigering om narcistisch te zijn vloekt met gewoontes van millennials, de momenteel invloedrijkste generatie.

Laat niets nu nog de wederopstanding van een zeker persoon verhinderen.