Vertraagd als altijd Laurent Binets La septième fonction du langage gelezen. Awel, ja. Om precies te
zijn las ik De zevende functie van taal,
de vertaling uit 2016 door Liesbeth van Nes van die in 2015 verschenen roman. Fijn,
deze pedagogisch allerminst aanbevelingswaardige keten van voorzetsels, passend
bij een werk dat me, ook niet voor het eerst, in verwarring heeft
achtergelaten.
Het boek draait de klok terug naar 1980 en ‘evoceert’
vervolgens een compleet Frans
cultuurpolitiek bestel, met al zijn continentaal filosofische grootheden die,
anders dan in eigen land, in de Verenigde Staten veel succes hadden (‘Cornell
Press, Ithaca’) en wier invloed, grofweg als deconstructivisten en mei ‘68’ers,
tot op de dag van vandaag immens en perfide schijnt te wezen, ondanks hun minstens
zo notoire onleesbaarheid.
Binet poert een
ranzig intellectueel thrillerplot uit het fameuze ongeluk van Roland Barthes, die
al wandelend een straat overstak en werd aangereden, door een bestelbus van een
wasserij, en aldus een soortement culturele traditie voedde. Het is dan februari, en verrek,
Sartre leefde inderdaad nog en ook bijvoorbeeld de stille stuwkracht van het verhaal,
Roman Jakobson.
Zodat de vraag
misschien wordt, mede tussen Vlaanderen en Nederland: gaat dit over ‘de’ mens of over ‘het’
mens?
Bizar is immers dat
al die nichehelden stemmen waren, bij leven al, en in de roman plots sprekers
blijken, van bestaande krachttermen als ‘fallogocentrisme’ en niet zelden van pretentieuzer spul en nog
vaker begeleid door kinderachtig gedrag. Mensen zoals jij en ik dus, en als
politici die, wanneer we sommigen onder hun collega’s mogen geloven, graaigrage
hypocrieten zijn. Mensen ook met tegensprekelijkheden die zich inmiddels tot in
het digitale leven uitstrekken, waar antikapitalisten op Facebook kunnen zitten
en klimaatactivisten gebruikmaken van smartphones.
Niks sleten
Zijn de
personages in De zevende functie
van taal dus ‘van vlees en
bloed’? Dat nu ook weer niet. De sinds de revolutiejaren voor
hypocrisieverwijt voorgeknede Louis Althusser denkt wel erg expliciet: ‘De leugen
is een veel te waardevol instrument om hem niet te benutten.’ Bovenal confronteert Binet personages ‘op
metaniveau’ met fictie. Een outdated postmodernist! Zijn verteller toont
zich soms ook doodleuk op verwachte plekken, aan het begin van een
hoofdstuk.
Een afrekening binnen het milieu?
Het is maar wat je een afrekening noemt en welke taal voor
jou aanvaardbaar is. Ik denk aan Peter Vissers Groningse sonnet ‘Ofreken’,
gevonden in De eerste bloemlezing van de
Nederlandse poëzie (2022) door Tsead Bruinja. Een gehate chef wordt daar
jaren na dato van de brug gegooid:
(…)
Eertieds, op t waark, heb wie ons krachten meten.
Wat t zwoarste was, het t zwoarste wogen. Ik
was maandje minst en heb van hom verscheten.
Dat was laank heer en noar ik docht vergeten.
Totdat ik hom doar trof. Op t ogenblik
was hoatter weer, haardop, en nog niks sleten.
Dwars door het
scenario dat Visser droogkomisch ontvouwt, lees ik namelijk zich ontworstelende
toespelingen op Martinus Nijhoffs normerende klassieker ‘De moeder de vrouw’
die altijd verder wordt herlezen. Maar terwijl er voor poëticale tegendruk
andere gedichten bestaan waar de knallen veel luider klinken, moet je voor dit tegensonnet je oren spitsen. En
kun je alsnog worden bedrogen.
Een spelletje dan?