zondag 25 juni 2023

Of in begrijpelijke taal


 

 

Vertraagd als altijd Laurent Binets La septième fonction du langage gelezen. Awel, ja. Om precies te zijn las ik De zevende functie van taal, de vertaling uit 2016 door Liesbeth van Nes van die in 2015 verschenen roman. Fijn, deze pedagogisch allerminst aanbevelingswaardige keten van voorzetsels, passend bij een werk dat me, ook niet voor het eerst, in verwarring heeft achtergelaten.

Het boek draait de klok terug naar 1980 en ‘evoceert’ vervolgens een compleet Frans cultuurpolitiek bestel, met al zijn continentaal filosofische grootheden die, anders dan in eigen land, in de Verenigde Staten veel succes hadden (‘Cornell Press, Ithaca’) en wier invloed, grofweg als deconstructivisten en mei ‘68’ers, tot op de dag van vandaag immens en perfide schijnt te wezen, ondanks hun minstens zo notoire onleesbaarheid.

Binet poert een ranzig intellectueel thrillerplot uit het fameuze ongeluk van Roland Barthes, die al wandelend een straat overstak en werd aangereden, door een bestelbus van een wasserij, en aldus een soortement culturele traditie voedde. Het is dan februari, en verrek, Sartre leefde inderdaad nog en ook bijvoorbeeld de stille stuwkracht van het verhaal, Roman Jakobson.

Zodat de vraag misschien wordt, mede tussen Vlaanderen en Nederland: gaat dit over ‘de’ mens of over ‘het’ mens?

Bizar is immers dat al die nichehelden stemmen waren, bij leven al, en in de roman plots sprekers blijken, van bestaande krachttermen als ‘fallogocentrisme’ en niet zelden van pretentieuzer spul en nog vaker begeleid door kinderachtig gedrag. Mensen zoals jij en ik dus, en als politici die, wanneer we sommigen onder hun collega’s mogen geloven, graaigrage hypocrieten zijn. Mensen ook met tegensprekelijkheden die zich inmiddels tot in het digitale leven uitstrekken, waar antikapitalisten op Facebook kunnen zitten en klimaatactivisten gebruikmaken van smartphones.

 

Niks sleten

Zijn de personages in De zevende functie van taal dus ‘van vlees en bloed’? Dat nu ook weer niet. De sinds de revolutiejaren voor hypocrisieverwijt voorgeknede Louis Althusser denkt wel erg expliciet: ‘De leugen is een veel te waardevol instrument om hem niet te benutten.’ Bovenal confronteert Binet personages ‘op metaniveau’ met fictie. Een outdated postmodernist! Zijn verteller toont zich soms ook doodleuk op verwachte plekken, aan het begin van een hoofdstuk.

Een afrekening binnen het milieu?

Het is maar wat je een afrekening noemt en welke taal voor jou aanvaardbaar is. Ik denk aan Peter Vissers Groningse sonnet ‘Ofreken’, gevonden in De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie (2022) door Tsead Bruinja. Een gehate chef wordt daar jaren na dato van de brug gegooid:

 

(…)

Eertieds, op t waark, heb wie ons krachten meten.

Wat t zwoarste was, het t zwoarste wogen. Ik

was maandje minst en heb van hom verscheten.

 

Dat was laank heer en noar ik docht vergeten.

Totdat ik hom doar trof. Op t ogenblik

was hoatter weer, haardop, en nog niks sleten.

 

Dwars door het scenario dat Visser droogkomisch ontvouwt, lees ik namelijk zich ontworstelende toespelingen op Martinus Nijhoffs normerende klassieker ‘De moeder de vrouw’ die altijd verder wordt herlezen. Maar terwijl er voor poëticale tegendruk andere gedichten bestaan waar de knallen veel luider klinken, moet je voor dit tegensonnet je oren spitsen. En kun je alsnog worden bedrogen.

Een spelletje dan?

Het is maar wat je een spel noemt en hoe je de wetten van een roman ziet. Ik denk aan Laura Poitras’ weergaloze documentaire All the Beauty and the Bloodshed (2022) over Nan Goldin. Deze gelouterde fotografe ondermijnt twee pijlers van de kunstpraktijk: het museum en mecenaat. Haar doelwit is de sponsorende, zogenaamd filantropische familie Sackler, producent van de verslavende pijnstiller OxyContin, die ook het leven van de fotografe op zijn kop zette.

Als legitimatie voor haar strijd presenteert de documentaire Goldins beproefde leven in vijf bedrijven. Voor haar actiegroep PAIN (Prescription Addiction Intervention Now) krijgt ze verhalende ruimte in wat een film blijft, een montage van redenaties. Soms hoor je Poitras vragen stellen, soms klinken alleen de antwoorden. En het slotbeeld bestaat uit Nan Goldin die de documentairecamera fotografeert.

Net als Poitras blijft Binet in zijn kunstuniversum een uiteindelijk onzichtbare schepper. Hij ‘schakelt’ vooral via het personage Simon Herzog, een jonge cultural-studiesdocent die is toegevoegd aan het politieonderzoeksteam voor Barthes’ dood. In zijn initialen schemert Sherlock Holmes door en de jongeman ervaart het leven sowieso als fictie. Door hem kan Binet naadloos filosoferen over het vak van romanschrijver, mede in vergelijking met diens metaforische broer God.

 

De ander

Binet moet er een ‘satanisch plezier’ aan hebben ontleend een roman op te zetten met Barthes als te doorgronden personage dat, doordat het verhaal begint met het ongeluk, amper nog kan praten. Het citaat was Barthes’ werkveld, juist schijnbaar persoonlijke taal ontmythologiseerde hij. Tussendoor kan Binet, al dan niet achter de rug van personages en verteller, eigen indrukken door het tijdsbeeld mengen.

Daardoor besefte ik dat het heel lang geleden is Barthes’ bestverkochte boek te hebben gelezen: Uit de taal van een verliefde (zoals Dennis van den Broeks vertaling heet, na Maartje Luccioni’s betwiste De taal der verliefden). Het verscheen in 1977, in een tijd dat er niet over voornaamwoorden werd nagedacht zoals nu. Binets fictieteam signaleert een kleine veertig jaar later, wel nog voor de grote herschrijfvoorstellen, Barthes’ omzichtigheid bij het verwijzen naar geliefden.

In De zevende functie van taal valt dan de merkwaardig anachronistisch smakende term ‘neutraliteit’, voor woorden als ‘de partner’ en ‘de ander’ die in het Frans, en in het Nederlands, automatisch een hij opriepen zonder dat dit als 100% mannelijk aanvoelde. Daarbij vermoedt het fictieteam dat Barthes een mate van discretie betrachtte ten opzichte van zijn moeder Henriëtte Binger, zelfs nadat ze op 26 oktober van dat jaar was overleden.

Het fictieteam laat deze stelling volgen door expliciet verschil met een collega die in De zevende functie van taal minstens zo prominent is, Michel Foucault, die zijn homoseksualiteit openlijk en, alvast in deze roman, provocerend beleed. Door recente herlezing van Susan Sontags aidsessay ontkom ik daarbij niet aan de verleiding betekenis toe te kennen aan het detail dat Foucault bij Binet ongezond oogt. Tussen het bordkarton ontwaar ik een decor van aids, waaraan de momenteel – alvast volgens de confronterende Susan Neiman – misschien wel invloedrijkste Franse filosoof in 1984 zou overlijden.

 

Heterogenormeerde

Ik gebruikte de term ‘ranzig’ voor de plot en het is even verleidelijk hem geldig te verklaren voor het boek als onderneming. Maar dan klopt er iets niet. Voor mij plakt de plot omdat er een overmaat aan culturele referenties in zit (voor zover ik ze zie). Ook is Binet inconsequent in de persoonsbenadering. Het is waar dat tijdens dwaze handelingen – en Philippe Sollers kon daar bepaald niet om lachen – vele grootheden en reputaties bij naam en toenaam worden genoemd, maar niet iedereen.

In de roman is een prominente bijrol weggelegd voor iemand die slechts ‘Judith’ heet, en aan wie de verteller refereert met ‘de jonge lesbische feministe’ en ‘de jonge lesbische activiste’. Tegenwoordig is zij naast Foucault een belangrijke inspiratiebron, maar in het begin van de jaren tachtig studeert ze nog, want werkt ze aan een doctoraat (proefschrift). Aan Simon vertelt ze ‘in zoverre performatief geïnteresseerd te zijn dat ze vermoedt dat de patriarchale macht zijn toevlucht heeft genomen tot een geniepige vorm van de performatief om het model van het heterogenormeerde monogame paar als culturele constructie ingang te doen vinden, of in begrijpelijke taal, volgens haar hoeft de blanke heteroroman maar te verklaren dat iets zo ís en dan bestáát het ook’.

Ik weet niet op wiens of wiers of welks conto het stukje na de laatste komma te schrijven is, wel dat De zevende functie van taal het gelijk van die dan geponeerde stelling bewijst. En niet.

Overigens vertelde Laurent Binet zo’n vijf jaar na zijn roman nogmaals Barthes’ laatste wandeling na.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten