Overuren voor de
schandpaal-metafoor. Het blijft bevreemdend dat na het vonnis in de zaak-Sanda Dia een verontwaardigde vlogger, triomfaal de vakterm
‘cancellen’ in de mond nemend, namen en gezichten van de veroordeelden verbreidde
die voor digital natives eenvoudig te
vinden zullen zijn. Even bevreemdend vind ik dat zijn actie leidde tot
opschorting van zijn account waarvan de beelden elders blijken voort te bestaan.
Ronduit
onvermijdelijk is dat er meteen mensen opstaan, of worden gevraagd, om deze
zaak nog eens eventjes tot in de drieëndertigste bilnaad te duiden. Het
neologisme ‘Tiktok-justitie’ vond zijn weg en verdient een minstens zo relevante
tegenhanger. Ondertussen zijn de dagelijkse zwijgende protesten, normaliter
zwanger van moralisme, een verademing.
Ik voelde die
duidingsaandrang evengoed, waarbij mijn stokpaardje van verwisselde politieke posities van stal kon. ‘Links’ hangt nu
complotgedachtes aan die het de ander tijdens corona verweet, ‘rechts’ wil
empathie met de daders waarvan de linkse voorman Jeroen Olyslaegers reeds tijdens het proces getuigde.
In een democratie
horen volgens mij slachtoffers voorop te staan.
Met Olyslaegers haal
ik toch weer literatuur naar de actualiteit. Dan maar voort. Dat het onmogelijk
is geworden om onzichtbaar te blijven, bewijst dat bedrijf evengoed. Ik heb het
meegemaakt dat van Gertrude Starink een foto begon te circuleren die nog altijd
opduikt. Onlangs schoot me te binnen dat ook Frida Vogels weigerde in de
publieke ruimte mee te doen – Google Images leert dat die wens niet gestand is
gedaan.
Angstig benieuwd
voor marwin vos, dus, of haar claim op beeldprivacy gerespecteerd zal worden.
Valt er literair aan
duidingen
in ‘het debat’ te ontkomen wanneer er uit de markt een vraag komt? Ik moest
denken aan een bekende miniatuur van Paul Celan:
Was sind das für Zeiten,
wo ein Gespräch
beinah ein Verbrechen ist,
weil es soviel Gesagtes
mit einschließt!
Misplaatste associatie? Tweedehandsigheid? Conform Celans thematiek
is deze verontwaardiging te begrijpen door de Holocaust. Na die gruwel zou er
nieuwe of onbesmette taal moeten zijn. Dat is menselijkerwijs onmogelijk, dus is
bij Celan zwijgen de coulantste uitvlucht, en geen bavardage. Toch wijst mijn
leesbril een andere richting uit.
Gelukkig vind ik steun in Celans poëtica. Gedichten zijn bij
hem onderweg, naar interpretatie
en dus naar een lezer, en hij vergeleek ze met ‘flessenpost’ (zo treffend, dat Jan Paul
Hinrichs die metafoor hergebruikte voor het werk van Daniil Charms, ‘ons
toegeworpen vanuit de duisterste hoek van het twintigste-eeuwse totalitarisme’,
door een vriend verpakt in een koffertje tijdens het Beleg van Stalingrad, werk
dat huiszoekingen had overleefd, een bom, een evacuatie en jarenlange opslag in
een communale woning).
Hoe verbind ik Celans miniatuur met debatten? Het is een
laat gedicht, dat belandde in de postume bundel Schneepart (1971) waarin de actualiteit geregeld meeklinkt. Daarom
probeer ik het te lezen vanuit contemporaine studentenprotesten – Celan zat ook
eind jaren zestig in Parijs. Dan kan ‘Gesagtes’ verwijzen naar eindeloze woordenwisselingen
en betogen, een beeld van Mei
’68 dat de geschiedenis evenzeer overgeleverd heeft.
Nog algemener kan die tijd worden opgevat als doorbraak van
assertiviteit, een specifieke vorm van emancipatie waarin historisch onderliggende
partijen niet alleen eindelijk het woord namen maar ook, zonder nog
terughoudend te zijn, alles naar buiten brachten wat op hun lever lag. Dat
klinkt volgens mij mee in de vertaling
van Ton Naaijkens, die Celans uitroepteken veranderde in een vraagteken:
wat zijn dat voor tijden
waarin een gesprek
haast een misdaad is
omdat er zoveel in
uitgesproken wordt?
De miniatuur is ook bekend geworden, omdat het reageert op
een klassiek fragment uit Bertolt
Brechts ‘An die Nachgeborenen’:
(…)
Was sind das für Zeiten, wo
ein Gespräch über Bäume fast ein
Verbrechen ist
weil es ein Schweigen über so
viele Untaten einschließt!
Vanuit een Holocaustperspectief is dit fragment even
opmerkelijk, omdat de oorlog nog moest uitbreken waarin de ‘Untaten’ – wandaden,
vertaalde Stefaan van den Bremt – hun beslag kregen. Het gedicht was al wat
ouder toen het werd gebundeld in Svendborger
Gedichte (1939).
Het fragment stamt uit een driedelige poëtische exercitie.
Door dit alleen te citeren, en het genuanceerde bijwoord ‘fast’ te negeren,
wordt Brechts redenatie ondermijnd. Voor deze verleiding zijn velen gevallen, betoogde
Jacq Vogelaar terecht, mede aan de hand van andere tekstvoorbeelden (zoals
van Adorno, die zijn eigen werk ook
als flessenpost zag, zij het uit een radeloze twijfel of lezers het überhaupt
konden begrijpen).
Maar toch. Lang voordat door de klimaatcrisis bleek dat bomen
de continuïteit van de mensheid kunnen helpen, heb ik me afgevraagd waarom zij het
precies waren die in Brechts lyrische betoog misplaatst heetten.
Ook literair. Bomen zouden na de oorlog opdoemen in het
oeuvre van Armando, als getuigen in diens schuldig landschap. En elders
trok ik ooit een parallel met één specifiek Nederlands gedicht.
Daarin verplaatst Remco Campert de tijd naar vlak na de Tweede Wereldoorlog, toen
zijn dichterschap wilde ontluiken:
Niet te geloven
dat ik knaap nog
een vers schreef over de
zilverwitheid van een berkestam
en om mij heen
grootste dronkenschap
van de bevrijding
het water was whisky geworden.
(…)
En ik bedeesde jongeling
moest nodig
de reine berk bezingen
en zijn bescheiden bladerpracht.
Het drama in nazi-Duitsland maakt in dit gedicht plaats voor
euforie bij de geallieerden. Campert wil met hen participeren, maar zit mentaal
in het andere kamp? Hij kon overstappen en in de survival overleven, weten we
uit het relaas van de
Vijftigers.
Dat lot was Sanda Dia niet beschoren. Omgeven door bomen bij
een blokhut, werd hem uit flessen dan ook geen post toegediend. En de
schandpaal-metafoor is gemaakt van taal, maar de schandpaal zelf?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten