Vanaf de eerste
berichten over zijn gruwelijke dood tot het langverwachte maar kortstondige begin van de rechtszitting greep de zaak-Sanda Dia aan. Mij bekropen steevast afkeer en fascinatie
door er weer over te vernemen; ik ervoer een soort boos concentratieverlies dat
improductief was. Tot ik in de bibliotheek stuitte op Pieter Huyberechts’ boek Sanda Dia:
De doop die leidde tot de dood. De ondertitel is banaal en de tekst doet even
rudimentaire als onnodige pogingen om met alternerende hoofdstukjes spanning te kweken. Zo raakte mijn lectuur helemaal grimmig.
Normaliter wekken
minstens taaldingetjes mijn interesse. Maar het werkwoord ‘afzuipen’ vervult
me, nochtans altijd in voor een glas meer, meteen met zoiets griezeligs als
verachting. Of het bon ton is in alle studentencorpora weet ik gelukkig niet,
maar het aan de KU Leuven verblijvende gezelschap Reuzegom, slogan 100 procent terechte
Antwerpse arrogantie, bedoelde er het dusdanig dronken voeren, bepiesen en
beschijten van kandidaat-leden mee, dat ze louter nog fysiek aanwezig waren, in
een hooglijk geprefereerde houding: knielend.
Het werkwoord is
dus overgankelijk en het voorwerp van de handeling exclusief mannelijk. Zo
snap ik althans deze basisconstructie: ‘wij hebben hem afgezopen’. Kenmerkend
blijkt verder dat dit een gefaseerde activiteit is, waarbij het voorwerp steeds
kotst om verder van de wereld te raken. Wat dat aangaat is de inmiddels bekende
aanduiding voor een kandidaat-lid, schacht,
zowaar toepasselijk. Hij wordt hol en verzinkt in absolute willoosheid.
Een variant bij
Reuzegom heet ‘toezuipen’. Het dichtgaan dat dit werkwoord suggereert, slaat op
het geheugen van het voorwerp. Als de procedure correct is uitgevoerd,
herinnert hij zich niets van het gebeurde en is zijn kater de enige getuige.
Sanda Dia, en twee lotgenoten die het wel overleefden, had na dag één van het
48-urige doopritueel nochtans extra bewijzen: er waren plukken haar van het hoofd
geknipt, waarop chocopasta en tomatenketchup waren gesmeerd. In zijn eigen studentenkot,
waarvan de temmers de sleutel hadden en waar het water was afgesloten.
De lezer die ik
ben legt dan een verband met een latere scène, wanneer de bewusteloze Dia in allerijl
wordt afgevoerd naar het ziekenhuis: eerst leggen de Reuzegommers plastic
vuilniszakken op de achterbank van de BMW, zodat de bekleding niet vies wordt. Mijn
leesbrein memoreert ook een vroegere scène op een Antwerps plein waar Sanda,
tot de politie komt, een jongen in bedwang houdt die ruzie had gezocht met een
Reuzegommer.
Heerlijke
herinneringen
Grosso modo behandelt
Huyberechts twee vragen. Hoe moreel gedepriveerd moeten mensen zijn om anderen
doelbewust te vernederen en de niet-ingecalculeerde gevolgen daarvan ‘een
jammelijk ongeval’ noemen? En wat bezielt een zwarte jongen van eenvoudige
afkomst zich aan te melden bij een berucht elitekringetje (dat gesegregeerd
opereerde)? Die laatste vraag beantwoordt de auteur met suggesties achteraf,
want Sanda had zelfs zijn beste vrienden verrast en zijn familie wist van niks.
Men vermoedt een investering. Hij beschikte niet over het juiste netwerk, in
tegenstelling tot de verhoopte corpsgenoten: ‘Die mannen hun ouders hebben
zotte jobs in het bedrijfsleven, belangrijke maatschappelijke posities en daar
speelt ons-kent-ons.’
Zo’n citaat, hier
van Sanda’s oudere broer, heeft een welbepaald underdogperspectief. Mij biedt
dat identificatiemogelijkheden, omdat ik zelf evenmin van heel erg chique huize
ben en me dan in één en dezelfde beweging onder de slachtoffers kan scharen.
Bij dat perspectief horen echter ideeën over macht die in ware spinsels kunnen
veranderen. Ze worden ironischerwijs versterkt door een typisch fenomeen van
geheimhouding, dat hoort bij sektes, vrijmetselarij en dies meer en dat Reuzegom
evenzeer tekende. Voordat het boek goed en wel is begonnen slinken zo de kansen
op identificatie met de daders, afkomstig uit de Rand van Antwerpen, waar heel
wat welgestelden gesetteld heten te zijn.
Dat ik Dia’s
huidkleur vermeld, opent de poort naar racisme waarvoor in dit boek de
verdenking niet wordt weggenomen, ondanks pertinente ontkenningen uit het kamp
van de daders. Sanda’s afkomst lijkt me door Huyberechts uitweidingen zeker vermeldenswaard.
Een hoofdstuk gaat over een sterk gelijkend sterfgeval in Luik, met verwante sociale achtergronden, en dat ouders evenmin kunnen
verkroppen. Meer terzijde is de verwijzing naar een Vindicat-akkefietje in Groningen twee decennia eerder, dat de vader van het
slachtoffer, een notaris, toeschreef aan het noodlot. Dat beweerde hij mede als
voormalig corpslid: ‘Ik begrijp niets van alle vooroordelen. Ik heb er
heerlijke herinneringen aan over gehouden. Dat gevoel van verbondenheid. De
stimulans om het ver te brengen in de maatschappij.’
Het is precies
die afkomst die voor obstructies zorgde bij Sanda’s gerechtelijk proces. Een
collega van de onderzoeksrechter in Antwerpen was de moeder van één van de
verdachten, en gastdocent aan de KU Leuven. Ik voel me hier op glad ijs
bewegen, maar heel wat smakeloze scènes in het boek en in de berichtgeving over
de zaak lees ik reflexmatig als vader. Sorry, mijn betoog wordt alvast
letterlijk paternalistisch. Dat mensen fouten maken en falen, zo gaat dat in de
wereld. Maar voor wat hier is gebeurd – vanaf de aanmeldingen als schacht,
tijdens de doop en erna – is een ander register nodig. Dit gaat over
basisprincipes van de omgang, die je tijdens je leven ontwikkelt maar die je
zeker ook krijgt aangeleerd.
Wat Reuzegommers
hiervan hebben opgestoken lijkt aan de cynische kant. Mensen zijn geen doel
maar middel. Mocht er daarbij onverhoopt iets misgaan, dan kopen we de restschade
af.
Lokale Blitzkrieg
Vaste prik na zulke
ontsporingen is de abjecte, verdedigend bedoelde uitspraak wir haben es nicht gewusst. Ze bleek in de ijzingwekkendste tijden
al niet helemaal waar, en bij Reuzegom zeker niet. Voor het
doopritueel bestond een draaiboek. Ook de leden die wegens verblijf in het
buitenland niet participeerden, waren op de hoogte. Via de WhatsApp Ruziegom kregen
zij van hun corpsgenoten bijvoorbeeld live een filmpje van een uitgeteld, live
ondergekakt lichaam, met het commentaar Dees
is erover.
Ik plaats mijn weerzinwekkende
verwijzing naar de Tweede Wereldoorlog mede, omdat de preses zichzelf in een
toespraak – waarover later meer – vergeleek met Hitler. Maar de centrale plaats
van de schachten tijdens de doop had me die associatie reeds gegeven. Al
voltrekt de executie zich met urine, stront en papjes vol ter plekke
geblenderde muis en kattenvoer, de kandidaat-leden liggen dan in een kuil die
ze voor zichzelf hebben moeten graven.
Het eind van het kuilritueel
bestaat nota bene uit een wat Reuzegommers ‘lokale Blitzkrieg’ noemen. Dan
dienen de schachten, bij een buitentemperatuur van 6 graden, naakt van hun
temmers emmers koud water over zich heen te krijgen en lepeltje-lepeltje te
liggen (de vernedering bestaat bij het laatste onderdeel waarschijnlijk evenzeer
uit homoseksualiteit).
De temmers waren
dan ook niet aan hun zogeheten proefstuk toe. Hun voorgangers hadden al de
publiciteit gehaald na een als mascotte gebruikt biggetje, Spekkie, bij een
kampbijeenkomst dood te schieten, te spietsen, villen en te barbecueën. Er zat
vier jaar tussen deze daad en de verbreiding ervan, en de tussentijd was
duidelijk besteed aan introspectie. Nieuwsgierige journalisten kregen namelijk
de wedervraag of zij nooit jong waren geweest, en de verzekering dat er
inmiddels diploma’s waren gehaald. Boetes uit een minnelijke schikking werden
grinnikend betaald en het strafblad bleef blanco.
Waar zaten ze
Van bepaalde
criminelen wordt beweerd dat ze ‘een gevaar voor de samenleving’ vormen. Ook
vluchtelingen kunnen dat predicaat krijgen, gegrond op hopelijk juridische maar
zeker ethische motieven. Daartoe werkte in de geschiedenis een kaste wier
expertise en universele ambities onbetwistbaar waren. Natuurlijk is inmiddels de
wereld veranderd, is ze geglobaliseerd. Dat geldt evengoed voor mijn eigen vak
van literatuur, waar ooit vanzelfsprekende kwaliteitsoordelen en canons niet meer ontegensprekelijk zijn. Maar nooit raakten ze welbewust aan
leven en dood, zoals in de zaak-Sanda Dia.
Enerzijds is er
het Reuzegommers-gedrag tot aan Sanda’s dood, anderzijds zijn er hun reacties
en handelingen nadien. Ik ontwaar daar geen morele ontwikkeling. Dat voor de
rechtbank is beweerd dat men de gevolgen van een doopritueel niet overzag, kan
ik intellectueel op geen enkele wijze serieus nemen. Helemaal niet in de
wetenschap dat deze jonge mannen (die welbewust helaas het vrouwelijk deel van de wereld hebben geweerd) normaliter op cruciale
posities in de maatschappij belanden.
Wie hen wil
karakteriseren, ontdekt dat er veel termen bestaan voor onderlagen: proleten,
hufters, hooligans, gajes, schorremorrie, tuig van de richel, falderappes,
marginalen, geteisem, tokkies of, zoals in België, crapuul. Maar voor
bovenliggende partijen? Het veelgebruikte ‘de elite’ is te vaag en misplaatst.
Pas in de eenentwintigste eeuw kwam door bankiersgedrag bij de hypotheekbubbel ruimte
voor invectieven ten aanzien van hoger gesitueerden. Toch zou ik voor de
Reuzegommers juist een negentiende-eeuwse term reserveren: misbaksels. Werden
in jongensboeken antagonisten aldus denigrerend pedagogisch aangesproken, in
die afkeur zijn tegelijk de ouders vervat. Conform de visie van Sanda’s vader,
die het bij Huyberechts zo verwoordt: ‘Waar zaten ze toen hun kinderen opgevoed
moesten worden? Hebben die mensen geen waarden en normen?’
Dat klinkt bot,
revanchistisch en ongenuanceerd. Toch komt die vraag niet uit de lucht vallen
voor België. Daar dunkt mij, een ingeweken Nederlander, de traditie springlevend
van jeugdbewegingen, die buiten ouderlijk toezicht in het weekend groot geluk brengen. En voor door de week is de schooloptie van het internaat nog
reëel. Bovenal zijn in de zaak-Sanda Dia ouderlijke invloeden helaas manifest.
Feit is dat
sommige Reuzegom-lidmaatschappen van vader op zoon doorgegeven waren. En dat er
lang voor de doop schachten waren afgehaakt omdat ze niet mochten van hun
ouders, die blijkbaar een ethische standaard bewaakten. Mij frappeerde ook het
detail dat er vanuit dit corps – ik kom er nog op terug – een excuusbrief aan
Sanda’s familie is opgesteld, die uiteindelijk niet door elk lid werd
ondertekend. Ouders van de afwezigen bij de doop verboden het hun deze aanzet tot
minimaal moreel herstel expliciet te steunen.
De brief bleef
onverstuurd en kennelijk bestaan er meer soorten solidariteit. Bij Reuzegom
zijn ze hoe dan ook exclusief naar binnen gericht. Dat benadrukt slechts het ontbreken
van een maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel. Typisch lijkt me toch de
verzuchting van een corpslid, vlak na Sanda’s officiële dood, dat hij hoopte
dat de Belgische regering zou vallen – dat zou de aandacht afleiden.
Bindende afspraken
Zelden heb ik me bij
het lezen van een boek zo eenzaam gevoeld. Ik begreep zowel de protagonisten
als de antagonisten niet. Dat kan duiden op een gebrek aan intelligentie en
empathie mijnerzijds. Sowieso ontbreekt mij de gave om op te gaan in groepen. Maar
ik zou toch ook niet kunnen leven met de gedachte dat mijn kinderen tot daden
in staat zijn zoals Reuzegommers die hebben gesteld. Noch met de gedachte dat
mijn kinderen zich zo zouden laten kleineren als Sanda Dia.
Er schijnt zoiets
te bestaan als groepsdynamiek. En ik betrap mezelf in cafésettingen en tijdens
hoog oplopende discussies geregeld op beweringen waarvan ik louter kan wensen dat
ze meteen worden vergeten. Ook verlang ik over zelfkritiek te beschikken die
zulke pertinenties weerlegt, plus de kracht om soortgelijke uitingen bij mijn
medestanders aan de kaak te stellen. En daar desnoods naar te handelen.
Het enige dat ik
mijn kinderen ooit zou willen meegeven is de wetenschap dat we op de schouders
staan van mensen die in de geschiedenis nee hebben durven zeggen. Of ze nu Thoreau heetten
of Rosa Parks,
en of ze nu omgeven waren door doortastende belangengroepen of niet, ze hebben
ons geleerd pas een individu te kunnen zijn op basis van zelfstandige handelingen.
Daarna vormt zich een groep of een gemeenschap, waardoor je je kunt omringen
met mensen die anders denken dan jij.
De zaak-Sanda Dia
wijst erop dat safe spaces al lang en
breed in West-Europese studentencorpora bestonden voor het fenomeen bij
universiteitsmedewerkers van een andere politieke signatuur uit Amerika
binnenwaaide. Door de afloop van dit geval, die op termijn onvermijdelijk was,
wordt tegelijk het immense risico van safe
spaces bewezen. Zonder andersdenkenden en mensen die nee durven te zeggen,
kan de wereld het wel schudden.
Menigmaal heb ik
me bij de lectuur van Sanda Dia: De doop
die leidde tot de dood ook verbaasd waar telkens die eis en gehoorzaamheid
vandaan kwamen om te knielen. Ben ik te veel Nederlander en te weinig
katholiek? ‘Doop’ is op zichzelf een religieus gemarkeerde term, waarvoor mijn
geboorteland ‘ontgroening’ in de aanbieding heeft. Ik vond het ook een sinister
Reuzegom-gebod dat de schachten niet in de ogen mochten kijken van hun temmers.
Het was voor mij wel de vraag wie per saldo tegen de blik van wie beschermd moest worden.
Impliciet laat
het boek ook iets zien van een steeds zwakker kloppend hart van de samenleving
die aan structurele veranderingen onderhevig is. De huidige Engelse
beleidsmakers stammen nog uit één universiteitscohort, maar blijft dat duren? Reuzegom werd
mede opgericht door Vlaams-nationalist Hugo Schiltz, en was een evidente opstapplaats voor
CD&V’ers, en later N-VA’ers, die een carrière startten. Ik ben een koele
minnaar van symboliek, maar het valt niet te ontkennen dat Sanda Dia zwart was
en ongewild de ondergang van dit oldboysnetwerk inluidde.
Veranderingen
grijpen niet alleen demografisch plaats, maar ook mediaal. Een specifieke vorm
van mondigheid is op internet te vinden, waar door ‘de cancelcultuur’ en ‘woke
waanzin’ volgens ooit alomtegenwoordige witte mensen de Apocalyps aanstaande
is. Ze hebben de indruk ‘niets meer te kunnen zeggen’, hun zo vertrouwde
rituelen worden ontheiligd door verdachtmakingen die compleet van de pot gerukt
zijn en feitelijk kent niemand zijn plaats nog. Op dat internet zou van
Reuzegom wat schunnigheid in de gedaante van filmpjes en Facebookposts
opgedolven zijn, uit een arcadische tijd toen de corpsleden nog geen
mediawijsheid hadden opgedaan en pronkten met hun smaak.
Des te pijnlijker
is het dat Reuzegom zichzelf van oudsher buiten de wet blijkt te hebben gesteld
door geen charters van studentenkoepels en andere bindende afspraken te
ondertekenen, maar bij nood wel advocaten inschakelde, sinds de fatale doop bijvoorbeeld
om Huyberechts af te dreigen. Men probeerde zelfs schuld te verleggen naar ziekenhuisteams
in Malle en Antwerpen die op basis van onvolledige Reuzegom-informatie hebben
getracht Sanda’s leven te redden.
Ik aarzel daarom
of het wereldvreemd of juist sluw van hen is geweest om achteraf, toen het
scherm was weggetrokken, te urmen over de hoon en haat die hun ten deel is
gevallen. Maar natuurlijk kan dit zelfbeklag ook authentiek zijn.
Brut
Als ik tot slot terugga
naar taal, dan verbluft me hoe flets de Reuzegommers zich uiten. Huyberechts’
boek bevat integraal zowel de rede van de preses bij de kiescantus, waarin hij
de kunst van het ware schachtentemmen uitlegt, als de excuusbrief die leden
voor de nabestaanden van Sanda Dia hadden opgesteld.
De brief opent zo:
‘Aan de ouders van Sanda’. Geen aanspreekvorm dus, noch een poging de namen van
die twee mensen te achterhalen. In alles wat volgt is er sprake van ‘wij/we’ versus
‘jullie’, alsof de groep even monolithisch is als het ouderpaar (dat gescheiden
was). De meeste zinnen beginnen in de eerste persoon meervoud, waarmee
blijkbaar de belangrijkste partij benadrukt wordt. Zij blijkt zelfs ‘in een
nachtmerrie beland’ door ‘iets wat niemand had kunnen voorzien’.
Tweemaal staat er
de kwalificatie ‘oprecht’ bij wat de Reuzegommers willen en hopen. Onder meer
een gesprek aangaan om ‘waar nodig duidelijkheid te scheppen’. Dat hadden ze
inderdaad nagelaten bij politieonderzoek en tegenover de rest van de mensheid.
Vlak voor het eind van de brief doemt er een equivalentie op tussen ‘jullie
zoon en onze vriend’ die zacht gezegd onbeschaafd is. Het schrijven sluit af met
‘Hopend op een antwoord en vol medeleven’, waardoor de egocentrische hiërarchie
is herhaald.
De rede van de preses
dateert van een paar maanden tevoren en draagt wel een aanspreekvorm: ‘Geachte commilito’s’. Hij bezigt een
WhatsApppatois en geeft weerwoord op geruchten dat hij te klein en fragiel zou
zijn: ‘Zo’n opmerkingen kunnen we onderbrengen in een BSO-schooltje van één of andere allochtoon’. En bovendien is er dus Hitler, en
even grote figuren als ‘Napoleon, Castro’ die bewijzen dat leiderschap aankomt
op charisma.
Zulke provocaties
en politiek incorrecte vergelijkingen horen allicht bij het genre. De spreker toont
zich een leider door te demonstreren hoe ver hij waagt te gaan. Daarbij wordt
hij wel afgedekt door de safe space
die Reuzegom met zijn geheimhoudingsplicht had. Dat maakt extreme uitspraken
ook gratuit. En alsof hij de groepsverhoudingen op de spits wilde drijven, verklaarde
de preses dat er ‘twee soorten mensen [zijn]: leiders en degenen die luisteren
naar de leider’. Even ironisch als gemeend wordt hier dus kadaverdiscipline
vereist. Wie hierop nog nee zou zeggen, kan opzouten.
De preses voorspelt
er een ‘gestoord brut jaar’ van te maken, met ‘afzuipkes op donderdag’ als
standaard. En ‘bovenal wil ik een mentor zijn voor onze potentiële elite,
iemand waarop ze kunnen rekenen, iemand waar ze alles aan kunnen vragen doorheen
de week maar ook iemand waar ze schrik van hebben wanneer op maandavond
klokslag acht uur tikt (…) en ze tegelijkertijd meesleuren in de study vibe, resultaten halen, want
uiteindelijk zijn dat zaken die ook moeten gebeuren’.
Boeiend stuk. Een drietal opmerkingen:
BeantwoordenVerwijderen1. Het woord ‘schacht’ heeft allicht een hele evolutie doorgemaakt (die ik niet ken, en waar de gewone woordenboeken weinig over zeggen), maar in elk geval was het in de tijd dat ik in Leuven begon te studeren (1967, helaas) een algemene term voor eerstejaarsstudent, met vrouwelijke vorm schachtin(neke). Er bestond toen een ‘schachtendoop’ of ‘studentendoop’ voor iedereen, maar althans in mijn afdeling stelde dat in die jaren weinig meer voor dan een grote feestavond: er was geen sprake van ‘proeven’of zoiets. Met de ‘ouderwetse’, mannelijke studentenclubs (die bepaalde regio’s bestreken) had dat dus geen verband, en ik weet niets van wat er in die clubs plaatsvond, afgezien van drinken; eigenlijk dacht ik toen dat die clubs aan het uitsterven waren. Dat ‘schacht’ ook voor jonge rekruten gebruikt werd, blijkt bijvoorbeeld uit een destijds heel bekend liedje, waarin afzwaaiende soldaten gaan drinken ‘terwijl die arme schachten aan ’t patattenjassen [= aardappelen schillen] zijn’.
2. Eind jaren zeventig, begin jaren tachtig gaf ik les aan een katholieke hogeschool in Turnhout, en daar werd, tot mijn ergernis, ook een ‘doop’ voor eerstejaars georganiseerd. Ik had de indruk dat dat ten dele gebeurde om meer te lijken op universitairen of wat men zich daarvan voorstelde. Het bleef onschuldig, maar er was daar wel degelijk een ingehouden neiging tot grofheden en stoutigheden, die gestimuleerd werd door een paar oudere docenten.
3. Ik ken een tot Belg genaturaliseerde vluchteling met een soortgelijke achtergrond als Sanda Dia (vreemde herkomst, gekleurd, eenvoudig milieu), die eerst aan een hogeschool gestudeerd heeft en daarna aan een universiteit. Een heel boeiende jongen, maar al vanaf het begin van zijn studietijd heeft hij het heel geregeld over de noodzaak om ‘een netwerk op te bouwen’ – iets waar mijn vrouw en ik een beetje bevreemd bij opkijken. Gaat het in wezen niet om dezelfde ambitie, de drang tot ‘erbij horen’ en ‘ergens geraken’, die Sanda Dia fataal geworden is? En die plicht om te netwerken, dat moet toch op school meegegeven zijn, of komt het alleen van de media? (NB: de Limburgse hogeschool PXL presenteert zich uitdrukkelijk als ‘de hogeschool met het netwerk’). Ik wil maar zeggen dat de verantwoordelijkheid voor mogelijke ontsporingen misschien niet uitsluitend bij bepaalde ‘elites’ ligt. Er is op dat punt iets fundamenteel veranderd in de laatste halve eeuw, maar je bent natuurlijk een loser als je het daar moeilijk mee hebt.
Jazeker, al in vacatureteksten is de eis van ‘een netwerk’ even vanzelfsprekend geworden als een rijbewijs. In Van Dale staat bij het werkwoord ‘netwerken’ geen jaar waarop het is toegevoegd, maar in mijn Nederlandse studententijd sprak men van ‘contacten leggen’.
BeantwoordenVerwijderenMij schoot nog te binnen dat tegenover schachten dus ‘temmers’ opereren, waardoor de kandidaten de status van dier krijgen. Was hun curieuze eten (muis, goudvis, katten- en hondenvoeding) dan op maat? Omgekeerd geredeneerd staan Reuzegommers zo helemaal boven aan de keten. Misschien stelden hun advocaten daarom ziekenhuispersoneel verantwoordelijk voor Sanda Dia’s dood: iedereen moet diensten leveren aan het hoogste gezag.
Tot slot blijkt gisteren in Leuven een nieuw doopcharter van kracht geworden: https://nieuws.kuleuven.be/nl/2022/leuvense-studentenorganisaties-scharen-zich-achter-nieuw-charter-voor-doop-en-welkomstrituelen. Het is speculeren of Reuzegom dit wél had ondertekend, als het nog zou bestaan.