In haar manifestboek Geef nooit
op vertelt Bernardine Evaristo dat zij zichzelf niet kinderloos
(‘childless’) noemt, maar kindervrij (‘child-free’). Zo drukt zij een keuze uit
en geen zweem van onvermogen; ze voegt er trouwens aan toe dat ze graag
kinderen van anderen ziet.
Toevallig krijgt haar
suffix in het Engels door het koppelteken nog meer nadruk, maar ook zonder
lijkt ‘vrij’, met alle afgeleiden, niet uit het nieuws weg te slaan. Het gaat
dan om een westerse state of mind die
bedreigd zou worden, en daarom behalve aandacht niets minder
dan bescherming verdient.
Is deze vrijheid
een verworvenheid of een luxeverschijnsel? Voormalig SP-voorzitter Ron Meyer
staat er in zijn boek De
onmisbaren raar naar te kijken, wanneer hij een ode brengt aan zijn ouders:
‘Voor jullie had vrijheid altijd met geld te
maken. Vrij zijn van financiële zorgen, van stress, van het einde van de maand,
van deurwaarders, van controleurs, van kapotte distributieriemen of ijskasten,
van bezwaarschriften, huurverhogingen, opgestapelde energierekeningen,
schaamte, twijfel of de neerbuigende blikken van anderen. Gevangen in de cyclus
van het permanent terugkerende gat aan het einde van de maand. Ik was tien jaar
oud toen ik voor het eerst begreep wat dat betekent. Niet uit een boek, maar
uit het leven.’
In termen van
Evaristo wilden ze kopzorgvrij zijn. Hun werkelijkheid, die zware
verantwoordelijkheid met zich meedroeg en stilzwijgend keuzemogelijkheden voor
vrouwen beknotte, sloot een druk in waarvan je je niet met een paraafje kunt bevrijden.
Vreemd genoeg zit
het huidige gevoel van vrijheidsinperking nogal eens bij mensen, aan wie de
door Meyer beschreven situatie onbekend is. Voor een rooskleuriger toekomst hoeven
ze ook niet, langs welke weg
of vernedering
ook, naar andere landen te vluchten. Hun gevoel betreft het zichzelf uitspreken,
het lozen van roerselen, waartegen verboden stringenter dan ooit zouden opklinken
– door ‘de cancelcultuur’, die geen genade heeft voor wat ‘politiek incorrect’
is. In plaats daarvan zwatelt de spatel door een Nutella-pot vol ‘toxisch’ en
‘onveilig’.
Vreemd is ook dat
met enige regelmaat zich dan relletjes voordoen waarbij de geplaagde sprekers
uitleggen wat ze eigenlijk hebben bedoeld en-of hoe de situatie hen verleidde
tot wat achteraf dan controversieel moest heten. Wanneer zij in een organisatie
werken, zorgen communicatieadviseurs voor dergelijke damage control.
Literair vind ik
zoiets wel interessant. Aan de ene kant is aan lezers vrijheid gegund tot
interpreteren en bij die toe-eigening wijkt hun autoriteit niet af van die van
een auteur. Bedoelingen zijn dan geen criterium. Aan de andere kant worden, om
uitspraken in te schatten, auteurs onderscheiden van hun vertellers en
personages, of zijn er minstens lyrische ikken die niet vereenzelvigd mogen met
hun scheppers. Het is dan makkelijker verantwoordelijkheid te ontlopen voor
kwestieuze opinies.
Een onbegrensde vrijheid dus, tweeslachtig, die voor activisme lachwekkend wordt. Leek mij althans, zonder concreet voorbeeld. Hoe doet iemand dat, die een band met literatuur wil houden? Met die vraag kijk ik naar twee gedichten uit de bundel Laten we het er maar niet over hebben (2018) van Akwasi:
een portret van de
artiest als een schaduw van zijn voormalige zelf
wie ik toen was
jong
zwart
gevaarlijk
wie ik nu ben
jong
zwart
gevaarlijk
zoek de verschillen
Hier worden
nuchter twee eerbiedwaardige fenomenen de nek omgedraaid: literatuur als
gecodeerd spreken en auteurs als estheten. Of misschien is nuchter niet het
goede woord voor de werkwijze en zien we hier louter effect. Al de titel begint
namelijk te schmieren met kunstbegrippen, bestaande uit een hint naar een klassieke roman, plus twee esthetische varianten die bij
elkaar pleonastisch zijn. Door de imperatief in de slotzin wordt de lezer
bovendien veeleer gemaand tot actie in plaats van tot contemplatie.
Is in termen van Evaristo dit gedicht complexvrij of complexiteitsvrij? De woordcombinatie komt bij me op, omdat Akwasi hier iets praktisch opvoert, waarin het suffix als verkorte variant op ‘vrij van’ overleeft, in de betekenis die Van Dale ervan geeft: ‘het genoemde niet als tekortkoming hebbend, er niet aan onderhevig, door aangedaan enz.’ Het woordenboek geeft zo’n 350 begripjes bij wijze van voorbeeld, maar niet glutenvrij dat me als eerste te binnen schoot. Hoe dan ook, dit suffix schrobt de wereld af.
In het andere
gedicht, ‘Wat zeg je niet tegen je zwangere vrouw’, tekent Akwasi vele
grofheden op uit de mond van een machoman. Voor zover de titel dat niet
duidelijk maakte, heerst er onderscheid tussen lyrisch ik en schepper. Toch expliciteert
het gedicht na een portie wit helemaal onderaan, in kleine letters:
disclaimer:
en ik zweer
hierbij neem ik kilometers afstand van datgene wat
er hierboven wordt beweerd
Literatuurvrije
literatuur! Buitengewoon merkwaardig, maar niet voor rappoëzie waaronder
Akwasi’s werk wordt geschaard? Fascinerend vind ik dat er volgens dit gedicht tegelijk
wel en niet een grens is aan de vrije meningsuiting. De tekst erkent louter
werkelijkheid, om die te veranderen.
Grappig te
beseffen dat het etiket performance
poetry evengoed op historische wapenfeiten te plakken is. Allerlei soorten
kunst, waaronder literatuur, deden tussen 1912 en 1948 mee aan de Olympische Spelen. Lang geleden
dus, toen het klimaat nog noopte tot het zalige begrip ‘ijsvrij’. En het
echtpaar Scharten-Antink won in 1928 brons, als neerslag van taal.
Of ze daarmee ook
alles konden beweren, is uiteraard twijfelachtig (al helemaal om in de prijzen
te vallen). Pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw heet die vrijheid
opgeëist te zijn. Ook door inspraak op universiteiten, waar volgens de roman De
vrouw die niet bestond ‘langharige studenten in onfris ruikende kleren hun
recht van spreken zo principieel verdedigden dat ze eigenlijk niet meer aan het
woord kwamen met datgene waarvoor ze dat recht wilden gebruiken.’
Kennelijk ging dit belangrijke spreekrecht verloren in terminologische
haarkloverij, terwijl minder geleerde burgers eromheen profiteerden. Ze konden eindelijk
het hart luchten. Die periode geldt nu als ‘doorgeslagen’ permissiviteit. Ik
moet bekennen al lang geen signaal meer te hebben opgevangen van de
bijbehorende (Noord-Nederlandse?) werkwoordscombinatie moet kunnen.
Voor het doorslaan zou internet de ideale drager worden. Op
dat medium ook zou ‘de cancelcultuur’ haar vonnissen vellen en voltrekken. ‘Burgers,
let op je woorden’: dat zou het parool zijn. Hoewel er zeker
voorbeelden zijn, blijft ongewis in hoeverre de wereld geïnsemineerd is
door een dominante trend of door iets uit een hoekje dat media hebben
uitversterkt. Een begrip als woke,
bij voorkeur snerend geslaakt, brengt mij in elk geval onvoldoende
helderheid. En wanneer er maatschappelijk
onrecht hersteld wil worden met meerstemmigheid is het lastig mekkeren. Een
weerwoord, niet het minst van jongere generaties, is toch alleen maar goed?
Zeker onder druk
staat de academische vrijheid, zij het doordat universiteitsondernemingen zijn
gaan samenwerken met multinationals. En daarmee daagt een economische
realiteit, losvast van machten die na het postmodernisme op basis van statische
identiteitskenmerken worden verondersteld. Die realiteit bracht Ron Meyer tot
zijn observatie van vrijheid. De identiteitssensorische agenda verwierp hij dan
ook: ‘Als zulke politiek zich ontdoet van een sociaaleconomische analyse, dan
loopt ze niet alleen het risico op verdeeldheid, maar bovenal het risico te doen
wat ze anderen verwijt: mensen beoordelen op hun huidskleur, geaardheid of
seksuele voorkeur.’
Keer op keer bewijst
de wereld dat consequent zijn, practice what you preach, een geweldige opgave is. Niets is daarom zo hemeltergend als de
jij-bak. Zoals ‘diversiteit’, ‘inclusiviteit’ en ‘in vraag stellen’ holle
woorden blijven als ze leiden tot uitsluiting. En dan zou zwijgen nog best een
aardige optie zijn. Ondertussen hoorde Bernardine Evaristo van een vriendin dat
het huwelijk wel eens geen gevangenis kon zijn maar het begin van vrijheid. Exclusief
btw?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten