Hoe begrijp ik
precies een metoniem en leg ik die oeroude stijlfiguur uit? Ik sta altijd met
mijn mond vol tanden als het moment, in Vlaanderen ‘de moment’ geheten, weer
eens daar is. Eerst vlucht ik naar de metafoor.
Achteraf schiet
me uiteraard te binnen de verklaring uit een voorbeeld te halen. Het meisje
Gittel oefent in Ida Simons’
roman Een dwaze maagd (1959) nogal fanatiek op de piano. Dan staat er de vorige bovenburen zijn ‘verdreven door
Czerny en Clementi’.
Die twee namen verwijzen natuurlijk niet naar gespierde
conciërges of uitsmijters, in Vlaanderen ‘buitenwippers’ geheten, maar naar de beroemde
pianopedagogen. Door deze vermelding doet de tekst aan schampen (en de metafoor
aan boren).
Misschien is een
gemiddelde comment, zoals ik die zelf evengoed pleeg, een ander voorbeeld van
metonymie. Zelden gaat die eindnoot in op wat er staat; veeleer pakt ze
een detail uit het betoog om een omstandige eigen tekst te kunnen openbaren.
Vergelijk een hoekschop van Oranje wanneer Memphis meedoet.
Hij neemt hem kort om de bal terug te krijgen en veelal verplaatst het spel
zich naar de eigen helft, en wachten de boomlange verdedigers, als ze niet terug
zijn gesjokt, in het vijandelijke strafschopgebied ter inkopping.
Is een metoniem egocentrisch? Waarschijnlijk wel. Vooral is
ze overbodig en daarmee nogal erg noodzakelijk. De metafoor daarentegen – een
stijlfiguur van onberispelijkheid en dermate direct didactisch nut, dat het een
lezer wordt die overbodig is.
Er bestaat zoiets als een armoedegrens. Een horizontale
lijn? Wie daar doorheen valt, zit in de puree. Maar wie uit de armoede weet te
kruipen, zal bij vergrote ervaringsopties op basis van een geheugen misschien
steeds weten dat een relaps mogelijk is – de door beperkingen gekleurde einder.
In de even fascinerende als enerverende reeks Ik Woke Van Jou beklaagt een
vrouw in rolstoel zich dat ze bij een uitstap naar een pretpark niet door
de toegangspoortjes raakte en slechts kon toekijken hoe haar vrienden zich
vermaakten.
Andere mensen reizen niet eens naar de ingang af. Voor hun
situatie blijkt de ambtelijke term ‘vervoersarmoede’
te bestaan. Wat is navranter? Vallen omstandigheden (ik huiver voor
‘contexten’) überhaupt met elkaar te vergelijken? Waar is wrijving, waar houdt
empathie op?
Jaren geleden
trok ik in de bibliotheek een exemplaar van Slaap! uit de kast
en repte me ermee naar huis. Daar viel dit debuut
van Annelies Verbeke open op tafel en stond er een dikke potloodstreep
naast deze zin:
‘Metaforen en symbolen hoorden thuis in verhalen,
niet in de werkelijkheid, die willekeurige fragmenten slordig op elkaar
stapelde.’
Het exemplaar bleek vol met dergelijke
lezersaanbevelingen te staan, en was bovendien zwaar beëzelsoord. Verrompeling
ten gunste van een geheugen? Het citaat lag me wel. Wat slordig op elkaar
gestapeld is, valt op een goed moment uit zichzelf en het geringste gevolg kan
je al geen schade noemen want toont nieuwe raakvlakken. Ja, eerst letterlijk.
The New York Review of
Books beweert bij een boek van Rebecca Solnit over George Orwell dat de schrijfster een biopsie op haar
borsten vergelijkt met martelingen door het Amerikaanse leger. Het bewijs staat er gelukkig bij:
‘The uses of
empathy and pain were something I began to wonder about anew, when people began
to drill into my flesh, to pursue me with knives. It was not long after the US
Army had been torturing people in prison in Iraq.’
Klopt de bewering, met de impliciete veroordeling dat Solnit
zo in beslag wordt genomen door zichzelf, dat ze geen gevoel voor verhoudingen
heeft? Hier lees ik nevenschikking. De schrijfster zet uit één tijdspanne twee
kwesties naast elkaar, brengt ze beter gezegd in elkaars nabijheid. Of ze elkaar
raken en schampen beslist een lezer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten