donderdag 27 juni 2013

Hans Groenewegen (3)

Dat Poetry International de namen bekendmaakte van de juryleden voor de nieuwe editie van de VSB Poëzieprijs tussen Groenewegens dood en uitvaart had wel iets. Het festival schiep ooit een biotoop waar vooral onbekommerd experimenterende dichters op de grens van fictie hun ideeën over ongelijkheid uitwisselden. In die tijd en vanuit die gedachte, waarin het geschreven woord centraal stond, heeft Groenewegen, na een valse start op wat in Wageningen de Landbouwhogeschool heette, literatuurwetenschap en Nederlands gestudeerd en hij werd journalist voor De Waarheid en Forum (het weekblad). Inmiddels komt, in de vorm van een door een bedrijf gesponsorde prijs, de wereld expertise van Poetry kopen: het organiseren van evenementen, hier rond ‘genomineerden’. De ‘winnaar’ mag vervolgens optreden op het festival, dat opbiechtte bij de keuze van dichters mede te letten op de voordrachtskunde.
De VSB Poëzieprijs afficheert zich als de belangrijkste. Die zekerheid moet wortelen in de geldelijke beloning maar ook in rituele reacties op de competitie tussen de genomineerden: wie er ontbreekt en wie moet winnen. Dat zelfs jurynamen als nieuws gelden, komt snobby over maar is normaal in de bedrijfswereld. De voorpret volgt een postideologische logica. Wel lijkt de voorzitter ‘uit het maatschappelijk culturele veld’ de blikvanger. Behalve zijn bekendheid en passie, te onderstrepen in de jaarlijkse bloemlezing De 100 beste gedichten van, brengt hij resultaatgerichtheid en probleemoplossend vermogen mee. Hij fungeert als consultant die klussen kan stroomlijnen.
Groenewegen zat bij de Jan Campert Stichting die prijzen in meer genres uitreikt. Daarvoor liggen niet zozeer debat, naamsbekendheid en geld te wachten, als wel een essay en symbolisch kapitaal. Door telkens slechts ‘de winnaar’ te noemen ontbreekt het strijdbeginsel dat aandacht moet genereren. Het budget komt uit gemeenschapsgeld. Ook is de jurybezetting groter en vertrekt ze vanuit continuïteit. Er geldt geen zittingstermijn. Dat wekt een stabiele indruk, wat een consultant evengoed kan opvatten als zwakte tegenover de innovatie. Ze moeten tijd en aandacht fixeren en hun object, zoals Groenewegen tot ergernis van Mettes deed, in zekere zin objectiveren.
Tegenover de VSB die gestalte geeft aan piekmomenten, bouwt de Campertjury ambachtelijk een repertoire op van kanshebbers. Lancering versus context. Ik weet niet wat heilzamer is. Groenewegens aangehaalde historisering van Flarf geeft bijvoorbeeld een eyeopener die de geschiedenis dichterbij brengt, maar het verschijnsel evengoed kan stukrelativeren. En uit een vergelijking tussen de resultaten van Groenewegens juryschappen en de VSB-winnaars kan ik geen chocola maken. Van de laatstgenoemden kreeg alleen Lieske nooit een Campert-prijs; van de eerstgenoemden raakten louter Verhelsts Nieuwe sterrenbeelden en Gelèns’ Zet af en zweef niet genomineerd.
Groenewegen heeft voor een periode van zeven vette jaren aan de Campert-jury meegewerkt. Dat blijkt relatief kort. Daaraan liggen meer oorzaken ten grondslag. Het schuurde tegen zijn aard rangschikkingen te maken (blijven & verreizen bewijst dat hij ibbel werd van zowel Komrijs permanente als De Groene Amsterdammers eenmalige hiërarchie). Maar Groenewegens keuze dit juryschap te beperken was ook om de democratische waarde van het plaatsmaken na te komen.
Simultaan raakte symbolisch kapitaal inflatoir. Zelfs de P.C. Hooft-prijs ontkwam daar niet aan; de laureaat die zeven jaren geleden mede op advies van Groenewegen die eer mocht hebben, geeft inmiddels uit in eigen beheer. En conform de verschuiving van tekst naar presentatie is de Campert Stichting voor de uitreiking evengoed soelaas gaan zoeken bij een festival.
Sowieso miste Groenewegen de recentste Campert-bekroning voor poëzie, die evenmin tot de VSB-genomineerden doordrong: Hoe H.H. de wereld redde van Wouter Godijn. De titel lijkt te verwijzen naar het decennium waarin Groenewegen studeerde, maar slaat op een pianist die boeddhist werd. Wel werpt Godijn op het Gedichtenweekthema een aardig licht, van de werkelijkheid. Hij opent met ‘Een soort brief aan de lezer’, waarin hij bekent te zijn gaan schrijven vanuit dat concept van de verwondering ‘en toen opeens – boem! – ziek’. Toen werd de verwondering, staat er poëticaal beladen, ‘ontoegankelijk’:

Met de ziekte kon de verwondering niets beginnen, hoe ze ook haar best deed,
ze kreeg er geen vat op, er viel niets aan te verwonderen.
Ziekte maakt alles strak, overzichtelijk, ja,
kale-tafelachtig.


Die tafel brengt me bij een dichter-essayist over wiens dichotomische denken Groenewegen uitgebreid heeft gereflecteerd: Herman de Coninck. Een tafel is ongeveer een meter hoog, en dat noemde deze de psychische ooghoogte. De Conincks idee was dat volwassenen noodgedwongen op dingen neerkijken, terwijl de verwonderingsdichter als een kind omhoog moet blikken om de normaalste zaken te kunnen ontwaren. Dat de psychische ooghoogte behalve een ander perspectief volgens de bedenker ook een aanbevelenswaardige perceptie geeft, hoeft geen betoog.
Door de opgefriste blik op een object richt de aandacht zich onvermijdelijk mede op degene die dit mogelijk heeft gemaakt: wat knap als volwassene de ballast van kennis te dumpen! Lezers die daar gevoelig voor zijn, bejegenen de wereld verwant. Het is dat apparaat van zelfstrelende vooronderstellingen dat Godijn bekritiseert en dat voor Groenewegen, allergisch voor de troost van de verwondering, kennis belemmert. Hij ploos daar paradoxaal eigen interpretaties voor uit.
Nieuwe pogingen blijven nodig. Tragikomisch verspreidde zich vanuit het initiële digitale doodsnieuws de schitterende mare dat Groenewegen ‘voor de Arbeiderspers een aantal maal de bloemlezing “De 100 beste gedichten” samen[stelde] waarin de poëzie-oogst van het voorbije jaar werd in kaart gebracht’. Wel was hij met zijn brede blik goed uitgerust geweest voor die taak, bijvoorbeeld als vervanger van De Coninck die vlak voor die klus stierf. Toch leek Groenewegens kritiek op hem een diepe angst te openbaren, voor zeg maar het splinter-balksyndroom. Hij vermeldt De Conincks eigenaardigheden die veel van diens leeftijdsgenoten parten speelden: na kerk en autoriteit te hebben weggebonjourd een soortgelijk gezag vestigen. De in 1956 geboren Groenewegen was officieel één jaar te jong voor deze protestgeneratie, maar heeft haar praktijken helemaal ervaren. Om ze te vermijden had Groenewegens bloemlezing kunnen uitpakken in een duizelingwekkend project.
Mehr chocola!

maandag 24 juni 2013

Hans Groenewegen (2)

Om Blind Willie McTell te citeren: ‘Lordy Lord, Lordy, Lordy Lord, Lordy Lord Lordy, Lordy Lord’. Het goede nieuws is dat NRC alsnog een artikeltje aan Groenewegen heeft gewijd. En dat zijn laatste bij leven gereed gemaakte bundel blijven & verreizen er nu is. Het slechte nieuws is dat op de achterflap Groenewegens toch al ruw afgebroken leven met een jaar extra is bekort. Dit zal op een of andere manier in harmonie dienen te geraken met de wijsheid van ervaringsdeskundigen dat vergissen menselijk is.
Dat ik blij verrast ben met het artikel, komt door een andere realiteit. Ze heeft literatuur in haar greep. Op Groenewegens sterfdag had de genoemde krant deze genreheadlines: ‘Schotse schrijver Iain Banks overleden’, ‘Gaan W.F. Hermans' schrijfmachines naar Vlaanderen of toch Groningen?’, ‘Oud-directeur Hofnarretje schrijft boek’, ‘Scarlett Johansson sleept uitgeverij voor de rechter vanwege literaire dubbelganger’ en ‘NRC-columnist Wilfried de Jong schreef beste sportboek van het jaar’. Prettig dat inmiddels de nuance is aangebracht dat onder dat geweld Groenewegen ook weer niet bij voorbaat geen plaatsje onder de zon verdient. Wie mij in die overtuiging niet gelooft of me verblind acht, hoeft slechts Hete herfst aan het begin van een ijstijd te lezen. Simultaan maakt dat boek duidelijk dat de auteur geen Mulisch was.
Volgens mij ligt de waarde van Groenewegens werk op tweeërlei vlak. Er is de component van kennis, die onder druk staat van snelle oordelen, wegdenken en door de mogelijkheid die copy and paste van het web biedt – het afblokken. Daarnaast dringt aldus door Groenewegens teksten een verpletterende, soms ironisch geformuleerde ethische fascinatie op. Ze uit zich in de lakmoesproeven die vooral zijn essays zijn, door bevragingen van pluralisme, intuïtie, gemeenplaatsen, vooruitgang, consequentheid, enz.
Hopelijk scherpt het inzicht om van daaruit een aantal literaire nieuwsfeiten te belichten uit de periode tussen Groenewegens overlijden en uitvaart. Ze hadden niets met hem te maken, maar op een bepaalde manier ook weer wel. Bovendien komen ze van gelegenheden die momenteel de beste overlevingskans lijken te bieden aan Groenewegens liefde poëzie: het evenement.
Zo werd er wereldkundig gemaakt dat onder het thema van de verwondering het geschenk van wat inmiddels Poëzieweek heet, zou worden geschreven door K. Schippers. Ten bate van een nieuw publiek moest poëzie voor de zoveelste keer gepromoot worden door een schrijver op respectabele leeftijd. Bij het bericht stond een twintig jaar oude foto van de vijftig jaar oude Barbarber-redactie – louter Schippers leeft nog.
Dat de verwondering aan hem wordt verbonden, kan wel eens te maken hebben met welgeteld één latere klassieker. Veel aangehaald is althans deze oneliner: ‘Als je goed / om je heen kijkt / zie je dat alles / gekleurd is’. Daarmee gebeurde iets wat Groenewegen een oeuvre lang heeft proberen te nuanceren: de uitvergroting die een geïsoleerd detail representatief voor het geheel wil maken. Citeren is al een reductie. Zo verklaarde Groenewegen meteen de praktijk van een poëziekritiek die interpreteert en oordeelt met beperkte lengte voor een kansloze missie.
Over Schippers zijn me geen stukken van Groenewegen bekend. Hij liet hem wel figureren als voorloper van Flarf, met Mustafa Stitou, wiens ontwikkeling hij bewonderde, als recente loot. Mij dunkt overigens dat de Schippers-oneliner evengoed een onmogelijke neutraliteit en een principiële bemiddeling van de blik blootlegt, dat er altijd iets van ergens opgeslagen media-uiting of kennis of politieke overtuiging meekijkt. Afhankelijk van dat standpunt valt die bemiddeling, waardoor elke blik multidimensionaal is, eventueel bezoedeling te noemen.
Door verwonderingsadepten, vermoedelijk. Ze hebben in de laaglandse literatuurgeschiedenis jarenlang uitstekende papieren gehad. Omdat het idee van verwondering over de dingen, hoe pastoraal ook, iets aannemelijks heeft. Het lijkt bescheiden, lebensbejahend, het ‘dankjewel’ waar ik de vorige keer aan refereerde. Wel raakte door die geografisch beperkte brede steun verwondering een makkelijk cadeau, een luxeproduct.
Bij J. Bernlef, de Barbarber-collega van Schippers, is zelfs een ‘verwonderingsindustrie’ waargenomen. Jeroen Mettes vond dit poëticale concept ‘burgerlijk’. Dat klinkt hooghartig, maar hij had er aardse motieven bij op het vlak van solidariteit, tegen de neoliberale ideologie. Dikwijls aangehaald is dat volgens Mettes het verwonderingsgedicht ‘een maatschappij [bevestigt] waarin vrijheid wordt geïllustreerd door het op de knieën vallen voor een showmodel’.
Omdat Mettes polemisch opereerde, met onvertaalde theorie erbij, was hij niet algemeen populair, laat staan dat er werd gereageerd door mensen die hij met bravoure, kracht van argumenten en stijl over de hekel haalde. Hij legde de lat hoog, en wilde geen compromissen. Over Groenewegen was Mettes gematigd positief. Hij vond hem een bekwame maar te aardige schoolmeester, die wel van ongekend nut zou zijn om mensen te enthousiasmeren en in te wijden in poëzie. De onuitgesproken boodschap was echter dat het echte werk voor genieën was.
Waarschijnlijk ‘typeert’ het Groenewegen dat hij deze kritiek grinnikend onderging. En dat hij voor Mettes’ onverhuld politieke doelstellingen via integrale analyse iets had dat pendelde tussen onvoorwaardelijke sympathie en ontzag. Hun beider beoogde doelen, steeds op het randje van de utopie, waren gericht op de gemeenschap. De keuze voor de verwondering als Gedichtenweekthema zou in hun ogen regressie betekenen, omdat kennis en kritiek er een stap terug voor moeten doen.
Eerlijk gezegd deel ik die indruk. Het verwonderingsgedicht geeft een late reactie op de vraag van de Verlichting, hoe Vrijheid, Gelijkheid en Broederschap kunnen worden verwezenlijkt. Deze poëtica antwoordt: door gelijkgestemden. Auteur en lezer zijn entre nous. Da’s echter precies de clichématige kritiek op ‘het poëziewereldje’. Het idee van de linkse hobby, het verdelen en heersen. Groenewegen viel alvast niet te betichten van gelijkgestemdheid, wel van de wens tot kennisvergroting. Zoals hij het andere in zichzelf achtervolgde, zo wilde hij met zijn artikelen onbekenden bereiken.
Groenewegen koesterde Mettes overigens eveneens als dichter. Niet voor niets eindigt Met schrijven zin verzamelen met een stuk over diens poëzie, dat meteen valt op te vatten als antwoord op Mettes’ zuinige appreciatie: heer, vergeef mij mijn temperament! Maar ja, als echte wetenschapper wist Mettes Groenewegens invloed te berekenen op 1/1000ste van die van bibliothecarissen.
Maar nu moet ik van alles gaan uitleggen, dat deze posting te ongeconcentreerd zou maken. Volgende keer beter.

vrijdag 21 juni 2013

Hans Groenewegen (1)

Dat hij een man van taal was, kwam uit na zijn dood. Hij bleek zijn laatste tijd te hebben doorgebracht in een contaminatie: een ‘ziektebed’. Het had iets geestigs dat dit op het internet gepubliceerde nieuws meteen werd doorgekopieerd, zodat hij alvast voor de duur van een digitale eeuwigheid in het woord verkeert.
Hans Groenewegen (1956-2013) was naar mijn overtuiging een van de grote essayisten over poëzie uit de laatste decennia. Tegelijk kan ik niet ontkennen nog een mening toegedaan te zijn: dat deze stiel futiel werd. Dat is de realiteit. Je hoeft niet te hebben doorgeleerd om te begrijpen dat bij groeiende snelheid en kwantiteit de ‘dynamische’ beunhaas in het voordeel is boven de ‘statische’ vakman. Toch gloeit er zoiets als een stille hoop op rechtvaardigheid – zeker na een vroeg overlijden. Maar ja. Vlak voor de uitvaart twitterde een vakgenoot wel dat vijf jaar geleden Kees Fens was overleden – een bij leven al museaal gemaakte voorganger van Groenewegen.
Dat de herdenking beperkt bleef tot het internet, was ook geestig: Groenewegens relatie met dit medium was aan de gespannen kant. (Zelf ben ik er nog altijd niet uit hoe de opgestoken duimpjes te moeten opvatten onder het uitgeversbericht op Facebook van zijn overlijden.) Feitelijk bepaalde het eerste bericht, uit België, bijna alle andere digitale publicaties door hyperlinking. Ook dit was geestig omdat Groenewegen zich sterk heeft gemaakt voor eigen ontdekkingen. Dat hij zich daarbij dienstbaar opstelde tegenover de betreffende tekst en zich wegcijferde, stond helemaal in contrast met de berichtgeving.
Zo verwees de Nederlandse Poëzie Encyclopedie door naar een eigen lemma en sorteerde Ons Erfdeel de publicaties van en over Groenewegen in haar eigen blad.
Op een bepaalde manier opmerkelijk waren de bijdragen van de twee concurrenten op de digitale markt. Ooteoote gaf hyperlinks, met twee onmachtig goed bedoelende zinnen erbij. Dit copy-and-pastegedrag is er helaas schering en inslag. Ditmaal pakte het helemaal confronterend uit, gezien de warme banden tussen Groenewegen en Perdu, de achterliggende organisatie van Ooteoote. Zowel in de redactie als tussen de medewerkers gaan nota bene vele dichters en essayisten schuil.
Tussen De Contrabas en Groenewegen waren de betrekkingen van oudsher dan weer ijzig, en ik vrees dat ik zelf niet heb bijgedragen aan enige ontdooiing. Toch vatte ook hier de stille hoop in mij post. Maar behalve naar het initiële bericht refereerde De Contrabas aan een meer dan zeven jaar oude posting uit eigen huis, waarin Groenewegens kritische kanttekeningen bij de virtualiteit door Ton van ’t Hof gepareerd werden. Onvermeld bleef dat in een artikel over Van ’t Hofs poëzie en poëtica Groenewegen daarop nauwgezet geantwoord heeft, in zijn laatste bij leven verschenen essaybundel Met schrijven zin verzamelen.
Anders was de waardering van Edwin Fagel. Hij schreef ooit een lovende recensie over Groenewegens bundel van alle angst ontdaan voor het tijdschrift Awater en meldde dat een site dit stuk herplaatste ‘als eerbetoon aan Groenewegen’. In de voorafgaande weken had Fagel meer reclame gemaakt, voor het genoemde Awater waarvan hij hoofdredacteur is: het recentste nummer zou een ‘indrukwekkend interview’ met Groenewegen bevatten. De gerenommeerde boekhandel Athenaeum berichtte dan weer dat Groenewegen de Pierre Bayle-prijs had gehad voor Met schrijven zin verzamelen. Maar die fijne bekroning betrof een heel kritisch oeuvre waarvan Groenewegen veel meer titels op zijn naam had – mogelijk niet meer leverbaar?
Ik zit nu op slakken zout te leggen. Maar het onderwerp is iemand die zich behalve dienstbaar ook scrupuleus toonde. Zijn werk heeft me geleerd hoe complex goede manieren, empathie en belangeloosheid zijn; ‘dankjewel’ blijkt een delicate bewering. Ook heb ik op het web na het overlijden van Groenewegen welgeteld één hartverwarmende reactie ontdekt – van buiten de literaire wereld.
Bij mijn weten als enige heeft Erik Lindner zich de moeite getroost een in memoriam te schrijven. Hij deed dit in zijn functie van Revisor-redacteur, en begon dat de gedachten van de redactie waren bij Groenewegens met de voornaam aangeduide echtgenote, plus ‘kinderen en kleinkinderen’. Meteen was duidelijk wie er sprak: een insider.
Zo meldde Lindner dat er nog een Groenewegen-bundel op komst was, ‘bezorgd’ door mij. Ik heb dat verder nergens gelezen en kan het me niet echt voorstellen maar het klonk eervol. Ook de overledene mocht zich bevoorrecht weten: ‘De Revisor publiceerde vijf gedichten van Hans Groenewegen en stelde een groot deel van zijn laatste bundel bij verschijnen online beschikbaar voor de abonnees.’ Vervolgens linkte Lindner naar een interpretatie van Groenewegens poëzie op de blog van een ander tijdschrift waarvan hij redacteur is. De poëtica van dat orgaan, maar het voert te ver dat hier uit te leggen, legitimeerde hij ogenschijnlijk via een van de depreciaties die Groenewegen na beraad en studie aan het papier had toevertrouwd en zelfs gebundeld.
Tot slot schetste Lindner onomwonden zijn eigen relatie tot Groenewegen. Te verwachten viel dat hij diens op vele plaatsen geuite fascinatie voor Walter Benjamin zou verbinden met zijn eigen, verdienstelijke debuut Tramontane, dat onder meer het leven van deze filosoof tot onderwerp heeft. Ook laat Lindner via Ooteoote keer op keer weten een themanummer over Berlijn te hebben gemaakt, waar hij desgewenst ruim voor had kunnen putten uit Groenewegens teksten. Niets van dat al:

Persoonlijk betreur ik het verlies van een gewaardeerd en kritisch gespreksgenoot. Hans Groenewegen heeft me talloze malen aangemoedigd en gestimuleerd om te schrijven over poëzie en bij Ons Erfdeel aangedragen als essayist. Zo gestreng als hij kon zijn, zo integer en vriendelijk was hij evengoed. Voor De Groene Amsterdammer besprak ik twee keer zijn werk. Hans was een collega aan wie je je kon scherpen. Een wereld zonder Hans is stukken leger.

De laatste zin is misschien een woordgrap; de zin daarvoor lijkt, afgaand op deze tekst (een bron voor Wikipedia), bezijden de waarheid.
Eindigt hiermee mijn spreekbeurt over Hans Groenewegen? Graag wil ik vertellen op zijn zolderkamer ooit met hem planken en schroeven tot boekenkast te hebben gemonteerd, waarna er een hoek van 45 graden met de vloer ontstond. Niet om op te scheppen, maar het was design avant la lettre.

maandag 17 juni 2013

Ontspamming


Eigenlijk is een woord dat je eigenlijk niet mag gebruiken van Frans Kellendonk – eigenlijk bestaat een dag uit ontspamming. Het gaat dan niet over dimensies die voor mij way beyond zijn, maar over zich aandienende prikkels die in de ter beschikking staande werelden moeten worden omgezet. Daar lijkt het verschil tussen gevraagd of ongevraagd betrekkelijk, omdat in de communicatie zoiets als ‘maatwerk’, zeker bij pretenties het aan te leveren, amper mogelijk is, en waarbij Hollanders en Vlamingen bij het spreken en luisteren onderling een paar pedaalslagen extra moeten geven.
De omzetting van prikkels leidt in gunstige gevallen tot helderheid of tot verbreding van de context, geregeld tot onbegrip, en het vaakst zullen ze worden genegeerd.
Ik dacht hier laatst aan toen een artikel liet zien dat de inhoud van spam meeverandert met de noden van de tijd. Waar die noden precies zitten, durf ik niet te zeggen. Dat zou een vertaling zijn van de tijdgeest, waarvan ik deel uitmaak. Zelfs nadat ik aan de prinsessen na het hoofdgerecht had gevraagd of ze nog wat wilden en het taalkundig genie riep: ‘Hegelschleck’. Waarna de gourmande: ‘Koffie met plasseks’. Amper dialectische navraag leerde dat het laatste ‘yoghurt met cassis’ betrof.
Omdat het noden soms even onbillijk vergaat als voedsel, leek het me een idee om voor elk humeur onbetwistbare spam ook eens te lezen:

Lieve *** banking gebruikers

Wij maken gebruik van een systeem reactivering van alle *** PC banking te wijten aan enkele technische problemen in ons systeem.
Om je account te controleren en opnieuw te activeren, volg dan de link:
Veiligheid Let op: kan niet in beschouwing nemen lead uitschakelen om blijvende beperkingen.

Dank je wel,
Klantenservice.


Wat is hier voor Google Translate (een aannemersbedrijf dat de toren van Babel restaureert) de bron geweest? Toch Engels? Da’s de taal die de Vietnamese dichter Linh Dinh zich eigen moest maken toen hij in het beloofde land kwam wonen. Misschien heeft zijn volgende gedicht daar iets mee te maken, waarvan in een bijrol het repeteergeweer van de witregel knap werk verricht – hopelijk ook voor mijn ontspamming:

Alter alter-egostudies

(lange versie, goed opgespannen, zoals bij paarden en dieven)


Dadelijk vertaal ik je in je.

Ben je onlangs nog vertaald?

Hoe lang geleden werd je vertaald?

Wanneer werd je voor het laatst vertaald?

Hoeveel geleden, tijdsspanne, vanaf dat je voor het laatst vertaald werd door iemand, een persoon, een menselijk wezen, tweevoetig, je andere je?

Haal diep adem. Ben je vertaalbaar?

Studenten zijn het erover eens dat deze vertaling eerlijker, exacter, waarachtiger is dan het origineel.

Bij het vertalen zoekt hij ieder woord na, ook ‘een’ en ‘de’.

Da’s geen spiegel, vriend, da’s een vertaling.

Twee unieke vertalingen, naast elkaar, allebei zonder nut.

Ik vertaal heel veel, ik besef niet eens dat ik aan het vertalen ben. Ben ik aan het vertalen?

Sorry dat ik weer vertaal. Nu jij, nee, ik sta erop.

Ik vertaal alles, Grieks, dolfijnen, presse-papiers, de gemeente Philadelphia.

Het enige dat ik niet weet te vertalen is eekhoorn. Van zinsgeknaag en slang gaat mijn harde schijf kapot.

Poëzie is de clandestiene buit, die wordt binnengehaald door de krachtig flemende kunst van het vertalen. Nu heb ik hem, eindelijk. (Ik vertaalde het gewoon van eekhoorn).

Vertaling is eigenlijk de motor van heel wat poëzie in de wereld.

Zonder vertaling zou poëzie beperkt blijven tot een paar schlagers die je bovenbuurman zingt, op zijn balkon, om drie uur ’s nachts.

We hebben de coördinaten van onze poëzieproductie nodig, om onze zelfvernietigende verslaving aan vertaling te beperken.

Vertaling is, net als jazz, een vorm van wraak.

Vertaling is, net als jazz, een imperialistisch instrument.

Vertaling is, net als jazz, een gelegenheidsgranaatplan.

Ik kan niet verkeerd vertalen, ik zou niet weten hoe dat werkt.

Hij denkt dat het betaamt om het origineel buiten bereik te vertalen.

Puh, mijn vertaling is veel langer en groter dan de jouwe.

Hoewel geen van beide op zichzelf hilariteit verwekken, doen twee identieke gezichten ons schateren, vanwege hun gelijkenis – Pascal

maandag 10 juni 2013

Anton Webern zegt

‘In mijn schetsboek heb ik de chromatische toonladder opgeschreven en enkele van haar tonen doorgestreept. – Waarom? Omdat ik ervan overtuigd was dat de toon er al was. – Het klinkt grotesk, onbegrijpelijk en het was ontzettend moeilijk. – Het gehoor heeft absoluut juist beslist dat de mens die de chromatische toonladder heeft opgeschreven en enkele van haar tonen doorstreepte, geen nar was… – Met andere woorden: er kwam de volgende wetmatigheid tevoorschijn: geen van de twaalf tonen mag terugkomen voordat niet alle een beurt hebben gekregen.’

zondag 2 juni 2013

No welfare state


Hangt bij ontstentenis van zomer afscheid in de lucht? Na Clive Dunn, annex korporaal-slager Jones, viel weer een ster uit Dad’s Army: Warden Hodges, hoofd van de burgerlijke luchtafweer. Pas nu dringt tot me door dat Bart De Wever met ‘Zet die plaat af!’ een tribuut gaf aan hem, die de in oorlog verkerende medemens toebeet ‘Put that light out!’
Dansen op een graf? Acteur Bill Pertwee, die de rol van Hodges speelde, stelde over Britannia een diagnose: ‘Things began to disintegrate in the later 1950s. It was when we stopped communicating with each other. The wealth rollercoaster of the 1980s made it worse. It's a great country, but we've lost our way a bit.’
Het doet me denken aan het liedje ‘Those were the days’, vooral de zinsnede ‘didn’t need no welfare state’. Natuurlijk is dat de begintune van All In The Family, waaraan deze week de ijselijk vals zingende steractrice Jean Stapleton ontviel.
Eh, het referentiekader? De jaren zeventig? Beide series werden gedomineerd door kleine kalende heren met hilarisch grote, conservatieve opvattingen. Kapitein Mainwairing had de vader kunnen zijn van Archie Bunker. En die van Bart De Wever?
Afgelopen week stond voor mij ook in het teken van rouw om de opiniepagina. Ditmaal was het Karel De Gucht die, onder verwijzing naar Burke, bij het oren wassen van De Wever termen gebruikte als ‘zijn soort nationalisme’ (2x), ‘dit soort bekrompen nationalisme’, ‘het rauwe nationalisme’. Zoiets staat dan in de ene kwaliteitskrant en wordt prompt vermeld op de website van de andere kwaliteitskrant, die even later de repliek van de getroffene publiceert, wat dan weer vermeld wordt op de website van de ene kwaliteitskrant, zonder interpretatiecorrecties in Burke, tegenwoordig nochtans een merknaam.
Zou het heel erg onbegrijpelijk zijn dat er weinig vertrouwen heerst in de politiek, zowel op lokaal als op internationaal niveau?
Aan de andere kant van de grote rivieren deed, vanuit de andere kant van het spectrum, Jan Pronk van zich spreken. Hij zei vaarwel tegen zijn partij waarin hij zich na een half eeuwtje niet meer herkennen kon. Een kenner ontwaarde bij hem een ongeneeslijke ziekte die ‘beginselvaste wereld van gisteren’ heette. Dit reproduceerde zich toch maar mooi door naar de jaren zeventig, waarover later ooit hopelijk meer.