Nu het taalkundig genie S. de kaap van de dertig maanden al even heeft gerond, benoemt ze haar vermoedens ook als vermoedens. Het is heus niet omdat ik haar vader ben, en stomtoevallig geen Mesopotamiër of zo, dat moet worden vastgesteld dat ze dit op baanbrekende wijze doet.
Lichtenberg schijnt te hebben neergeschreven: ‘Es denkt in mir’. Da’s niet voor de poes, gelet op het krakkemikkige houvast dat we onze gedachten kunnen bieden – die van die nood maar een deugd maken. Ergens blijft dit inzicht echter veilig en heel.
S. hanteert nu de these: ‘Dat zit zus en zo, denk het’ (curs. MK). Hier twist het onderwerp in de derde persoon enkelvoud openhartig met het werkwoord voor de eerste persoon enkelvoud. Zo gaat dat.
Overigens vermoed ik dat ze de mosterd heeft gehaald uit haar lijfboek Het rode kippetje, meer bepaald uit het verhaal ‘De eend en de vos’. Daar weet de eend van de in het genre toch niet erg onsluwe vos uitstel van executie te krijgen: hij wil haar opeten, en dat wil zij niet. Wel beseft ze dat zijn verlangen allengs groeit.
Na twee listen graaft ze een kuil en bedekt die met takjes, bladeren en aarde. Als de vos dan tegenover haar staat en verklaart dat hij haar nu toch echt gaat opeten, zegt ze: ‘Ja vos, lieve vriend, ik sta al op je te wachten. Ik hoop dat het je zal smaken.’
Wederom is de cursivering van mij. Die toont aan dat empathie redding kan brengen. Juist doordat de eend zich in de vos heeft verplaatst, wordt ze, in zijn ogen, onschuldiger (dan wanneer ze, met reden, ik had gezegd). Dus stormt hij zonder verdere bedenkingen op haar af en valt in de kuil.
Identificatie was haar ondergang geweest.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Mooi zeg!
BeantwoordenVerwijderen