Surfen in
vakantietijd heeft rare gevolgen. Er komen koppen voorbij, dermate bizar, dat
de verleiding van het open klikken minder dan ooit lokt. Toch blijft het
aanzuigingseffect inwerken op het brein dat ik meezeul en dat wil weten. Zo las
ik een week na dato via GoPress
alsnog het artikel ‘Is
het “groter dan” of “groter als”? Het hangt ervan af aan wie je het vraagt, zo
blijkt’.
Het is een interview met taalwetenschapper Marten van der Meulen, in de grote Vlaamse krant De Morgen, vergelijkbaar met de Volkskrant. De kop verwijst terug naar het debat dat in 2021 woedde nadat de e-editie van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) was verschenen. Aan die ‘als/dan’-kwestie heeft Van der Meulen in zijn recente (Engelstalige) proefschrift een historisch hoofdstuk gewijd. Daarbij was de vraag hoe prescriptief taaladviezen vanaf 1900 geweest zijn.
In het interview, drie maanden later, zegt hij:
“In de loop der tijd lijkt men zich steeds meer te focussen
op een handjevol kwesties, waarin men steeds strenger oordeelt. In de jaren
vijftig stond men nog coulant tegenover het gebruik van ‘groter als', maar dat
kan nu echt niet meer. De algemene opinie is dat het ‘groter dan' moet zijn.
(…)
“De keuze voor het woord ‘dan' ten gunste van ‘als' is
grammaticaal willekeurig, het zijn allebei voegwoorden. En bedenk daarbij dat
het ‘even groot als' en ‘zo groot als' is, volgens de adviezen. Waarom dat zo
is? Regels zijn vaak op een willekeurig moment vastgesteld, midden in een
ontwikkeling van de taal.”
Bestaat er eigenlijk
wel goed of fout in de grammatica?
“Het hangt ervan af hoe je er tegenaan kijkt en aan wie je
het vraagt. Wat voor de een goed is, vindt de ander fout, en andersom. Er is
geen taalpolitie die straffen uitdeelt als je ‘groter als' opschrijft.”
Die ontbrekende of desnoods niet-functionerende taalpolitie
valt volgens mij toch niet helemaal te verbinden met het toenmalige debat. De
ANS had descriptief gesignaleerd dat
‘groter als’ voorkomt, maar tegelijk dat ‘groter dan’ als correcter werd
ingeschat. Van der Meulen was er zelf al van overtuigd dat
juist die strengheid inderdaad toenam (wat hij betreurde, omdat zo
schrijftaal normeerde terwijl bredere spreektaal zou worden genegeerd).
Taalverandering
Mogelijk is Van der Meulen meegegaan in de resoluutheid van
de interviewer. Vlak voor de geciteerde passage staat namelijk een nogal
verbluffende vraag:
Is het taalwereldje
elitair?
“Ja. Veel mensen vinden dat er maar één juiste vorm is. Maar
niet iedereen spreekt dezelfde taal. We weten dat ‘groter als' vaak gekoppeld
is aan mensen met een lager opleidingsniveau. Noemen in plaats van heten
is een dialectvorm, en ‘de meisje' komt van tweedetaalsprekers. Al die
afwijkende vormen worden vanwege de herkomst als fout bestempeld. Dat wordt
niet letterlijk zo gezegd, maar het ligt er wel onder.”
Het bepaalde lidwoord ‘het’ van de vragensteller suggereert een
essentialistische autoriteit die Van der Meulen jarenlang heeft
uitgepluisd om in de vermaledijde adviezen willekeur en tegenspraak te
ontwaren. Dat is ook de teneur van het interview. Laat je niet gekmaken als je
onzeker ter taal bent! Er bestaat helemaal geen onberispelijke macht!
Vervolgens is er het stigma ‘elitair’, passend in een
inmiddels lange traditie waarin onrecht, paranoia en gemakzucht een
monsterverbond aangaan om onbekende derden in hogere posities de schuld toe te
schuiven van wat er in het dagelijks leven zoal misloopt. Vandaar het
denigrerende diminutief ‘taalwereldje’. Vreemd genoeg bevestigt Van der Meulen
dat frame.
Hij borduurt er zelfs, zeker voor een land waar taal extreem
gevoelig ligt, expliciet ideologisch op voort. Eerst verdedigt hij ‘mensen met
een lager opleidingsniveau’, daarna ‘tweedetaalsprekers’. Zo positioneert hij
zichzelf in de empathische hoek van een complexer wordend debat onder de vlag
van taalverandering en waarbij, dacht
ik tenminste, de posities van links en rechts zijn verwisseld.
Sociale straf
Het vasthouden aan regels lijkt nu een uiting van
determinisme en cultuurpessimisme, in het ergste geval door witte,
heteroseksuele enz. mannen. Van der Meulens loslatingspleidooi is daarbij ten minste
paradoxaal omdat het valt in een tijd waar een identiteitenexplosie taalvarianten
heeft voortgebracht die worden vastgelegd in prescriptieve brochures tot aan die van leerlingen toe (waarna doodsbedreigingen).
Dan blijken woordvoorstellen te moeten worden nageleefd.
Hoe dan ook zou vasthouden aan regels voorbijgaan aan keuzevrijheid
en creativiteit,
en aan taalevolutie in het algemeen. Ondertussen dicht Van der Meulen diffuse
taalmachthebbers een onsmakelijke ethiek toe die wordt verzwegen uit een
hypocriet soort beschaving dat ‘sociale straf’ uitdeelt.
Maar wie is er nu eigenlijk moralistisch? Ook zou ik denken
dat ‘groter als’ niet valt te rijmen met de alom veronderstelde verengelsing
van het Nederlands, dat
‘than’ zou moeten binnentrekken en niet ‘as’. En ‘de meisje’ dunkt me een
even treurig multicultureel spreektaalcliché als ‘shit’ en ‘sowieso’. Ik
weet niet, studenten van allerlei afkomsten, inclusief eerstetalers, zie ik
zowel ‘de essay’ schrijven als ‘het ding’.
Ipse-dixit
De grootste en snelste evolutie, binnen een generatie, laat
Van der Meulen ongenoemd. Die heeft niets te maken met een veranderde
samenstelling van bevolkingen, maar met invloeden als internet, ontlezing en
onderwijscurricula. Als gevolg daarvan is beheersing van spelling en grammatica
niet alleen afgenomen maar wordt ze ook gelegitimeerd: regels zou eurocentrisme verraden.
Die laatste stap zet Van der Meulen niet. Door alle aandacht
te schenken aan willekeur van regels bevordert hij wel groeiende maatschappelijke
ongelijkheid voor het deel dat met taalvaardigheid samenhangt. Er is niets
elitairs aan regels. Misschien moet er een alternatief woord voor komen dat
minder dirigerend klinkt en meer beantwoordt aan de praktijk, gericht op omgang
en begrip. Dan zou ‘afspraken’ minder traumata kunnen opleveren. En ook
identiteitenvorsers kan zo duidelijk worden dat taalgebruikers er samen
voorstaan.
Regels staan bovendien los van onderscheiden onderwijsniveaus.
Bij het overlijden van Wim de Bie werden zijn taalvirtuositeit en neologismen terecht
geprezen; onvermeld bleef dat hij voor die evoluties niet ‘hoogopgeleid’ was
want genoeg had aan het middelbaar. Dit speelt ironischerwijs in een antiautoritaire
tijd die ‘normen en waarden’ ter discussie stelde maar waarin men toch werkelijk
niet gewichtig deed over grammatica. Leerlingen deden hun best, vaak met
resultaat, soms niet.
Doordat de anti-elitaire wetenschapper Van der Meulen in het
interview spreekt over ‘taalgeleerden’ blijft die nuance weg. Zijn voorgangers
gaven volgens hem lucht aan een ‘ipse
dixit-cultuur’. Bij die term verstrekt hij verheldering: ‘Iemand stelt dat
iets een regel is omdat hij of zij dat vindt. Er is geen dwingende logica
achter te vinden.’
Gemonitord
Misschien ben ik nog niet helemaal uit de zogeheten
vakantiemodus en hoort dit relativisme bij Van der Meulens lofwaardige brede
kennisdeling, maar toch: waar leidt dit toe? Voor mij, en vooral voor tienduizenden
anderen die dit interview hebben aangeklikt en de beweringen van autoriteit Van
der Meulen wellicht wegen voor zichzelf?
Ik ben maar een docent, wiens eenvoudige doel van acceptabel
schrijven en lezen wordt ondermijnd. Wat moet ik nog trachten aan te leren? Hoe
kunnen mijn studenten deelnemen aan een samenleving die zogezegd volkomen getextualiseerd
is, met een cultureel geheugen van boeken die, doordat ze zich aan uiteenlopende
regels hebben gehouden, ontoegankelijk raken?
Stel echter dat ik een letter-voor-letter-piekerende student
ben, die Van der Meulen nu hoort betogen dat het allemaal geen moer
uitmaakt, op een concernmedium dat permanent
wordt gemonitord op vergroting van het bereik, met een format waarin een
schamele omvang van 750 woorden kan gelden als interview. Het zal wel waar zijn
wat er staat?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten