De misschien wel
spectaculairste publicatie van de afgelopen maanden trof ik aan in De Witte Raaf nummer 206: een lezersbrief van Robrecht Vanderbeeken. Daarin
vraagt deze filosoof, auteur en vakbondssecretaris aan de redactie om diepgravende
protestartikelen tegen de wijze waarop N-VA het kunstdebat monopoliseert,
nationaliseert en reduceert.
Mag de inhoud van
dit voorstel niet onverwacht zijn van Vanderbeeken, die al jaren op dit
aambeeld hamert, ik vind het verbluffend dat hij in het openbaar lanceert. Bij
mijn gevoel speelt mee, dat ik in België gewend raakte aan onexpliciete
uitlatingen die bij voorkeur en petit comité worden gepleegd. Mijn brein kan daaraan nog een jij-bak toevoegen:
dat Vanderbeeken vreest dat meerstemmigheid ten onder gaat én pleit voor
unisono geluiden. Maar het meest verbaast mij dat van buitenaf wordt gepoogd ‘een
agenda te bepalen’.
Het kan dat ik bij
die indruk wordt gestuurd door een recente lectuur. Zoals meer mensen tracht ik
het corona-isolement te vullen met toepasselijke teksten, waarvan Alle mensen zijn intellectuelen een
voorspelbare bleek. Die bloemlezing uit het werk van Antonio Gramsci (1891-1937)
betrof het deel dat hij tijdens zijn ruim zesjarige opsluiting in de gevangenis
schreef. Het moet hem een one-way-screensensatie
hebben gegeven, polemisch zonder reactie te krijgen, zonder kans op publicatie
ook.
Ik las notities,
waar samenhang zich moet openbaren door weglating. Een centraal begrip wordt dan
‘hegemonie’. Overmacht in het denken van een meerderheid, die maatschappelijke veranderingen
zo niet vergemakkelijkt dan toch minstens legitimeert. Gramsci huldigde de
strategie van een belegeringsoorlog met ideeën: mensen wou hij aan de basis
verzamelen en tot gelijkgestemdheid krijgen. Voor die brede alliantie moest er top
down worden gepusht met het goede dat van onderaf leek te komen.
Vanderbeeken hoopte
een extra podium te krijgen waarop, in een sowieso bizar
fantasma over subsidieslurpen, de droevige standpunten van N-VA over kunst
overstemd worden. Antwoordde De Witte
Raaf, bij monde van Christophe Van Gerrewey, dat het blad onmogelijk op die
suggestie kon ingaan omdat het niet aan symptoombestrijding doet maar aan
kritiek, Gramsci laat uitschijnen dat ideologische tegenpolen deze methode van
meerderheidsverwerving net zo makkelijk kunnen toepassen. Bij hem is de
intellectueel een medicijnman die argumenten levert als zetpillen en ze tot
gekwordens toe inplugt: ‘het meest efficiënte didactisch middel om de
volksmentaliteit te bewerken’. Daarbij hoort dat je argumenten van
tegenstanders niet weglacht of verdacht maakt, maar openbaar blijft weerleggen.
Monopluralisme?
Tegenwoordig heet
die methode framing en is ze een
pr-zaak. Het aardige is dat Gramsci noodzaak ziet om taal te veranderen. Dan
fungeert ze als breekijzer dat het doel van een hervormde samenleving beter
uitdrukt. Gramsci pleit ervoor dat de herhaling geduldig en systematisch gaat in
plaats van mechanisch, omdat er steeds aanpassingen moeten zijn ‘van elk
concept aan verschillende hoedanigheden en culturele tradities’. Ook erkent hij
dat collectieve actie offers en stamina vergt.
In
identiteitspolitieke tijden is duidelijker dat taal hegemoniaal denken herbergt.
Een willekeurig voetbalverslag observeerde over een verdediger dat hij
‘op mannelijkheid afgetroefd [werd] in een kopduel’. Zou een mainstream medium
dat over tien jaar nog publiceren? En hoe is Gramsci’s eigen taal? Ze komt me
robuust over. Maar daarmee bluf ik uiteraard, ik lees een vertaling. Daarin
viel me één passage extra op:
‘Croces optreden doet zich in essentie voor als kritiek. Het begint met het vernietigen van een reeks traditionele vooroordelen, met het ontkrachten en ontzenuwen van een reeks problemen die het komische “dada” uitmaakten van eerdere filosofen, enzovoort. Daarin komt Croces positie overeen met de houding die common sense altijd heeft aangenomen jegens zulke oude meuk.’
Een interbellumtekst die ‘dada’ in deze betekenis opvoerde? ‘Common sense’ zonder lidwoord? En ‘meuk’? Toen ik vlak na de millenniumwisseling Nederland verliet, bestond dat woord bij mijn weten niet eens.
Voor de essentialistisch angehauchte Gramsci was elke handeling politiek. De uitdrukking ‘dingen stoïcijns ondergaan’ ontmaskert hij als schijnbaar praktische filosofie die berusting verkoopt als rationaliteit zonder instinctieve en gewelddadige impulsen. Neutraliteit bestendigt volgens hem altijd de status quo. Hij gelooft evenmin in een ‘passieve revolutie’ à la Gandhi en Tolstoj, die hij naïef en van ‘religieuze snit’ acht.
Gramsci’s strijd
gaat tegelijk tussen ‘intellectueel’ of ‘specialist’. Ooit kwam die uit de
geestelijkheid, organisch verbonden met de landadel, juridisch met de
aristocratie. Vanuit die oorsprong zou aan de intellectueel het type van de
‘klerk’ (clericus) kleven, zich
onderscheidend van ‘de leek’ die seculier is en minder autoriteit geniet. Maar
volgens Gramsci bestaan er geen ‘niet-intellectuelen’. Iedereen vertoont intellectuele
activiteit en is filosoof, inclusief een richtlijn van moreel gedrag. Zo steunt
of weerstreeft men de dienstdoende wereldvisie.
Een nieuwe
intellectueel beperkt zich niet tot het redenaarschap (mondeling en
schriftelijk) waarmee hij ‘specialist’ zou blijven, maar mengt zich. Literatuur
kan daarin meedoen als ze ‘wortel schiet in de voedingsbodem van de
volkscultuur’. In Italië was dat volgens Gramsci lastig omdat intellectuelen
uit ‘een kastentraditie’ kwamen, zonder op de hoogte te zijn van wat het volk weet
en voelt en behoeft en verwacht. Hij zag wel wat in Dostojevski die volgens hem
de structuur van populaire detectiveromans in zijn teksten verweefde.
Vertalingen, zegt
Alle mensen zijn intellectuelen, laten
hegemonie slechts ondergaan, terwijl Gramsci een ‘homogeen collectief
bewustzijn op nationale, unitaire schaal’ verlangt. Een intellectueel kan er tussen
maatschappelijke lagen bemiddelen, samensmedend, ‘om behendig inductie en
deductie met elkaar te combineren, om te generaliseren zonder te vervallen in inhoudsloos
formalisme, om bepaalde onderscheidingscriteria te verplaatsen van de ene naar
de andere beoordelingssfeer en aan te passen aan nieuwe omstandigheden.’ Want
‘wie wil dat het licht op dezelfde manier breekt, moet alle prisma’s een voor
een bijstellen.’
Gramsci, door de weergaloze ondertitelingsrobot van YouTube aangeschreven als Grumps he, was een kleine bochelaar, zoals
Toulouse-Lautrec, Georg Christoph Lichtenberg of Rosa Luxemburg. Hij had
principiële bonje met zijn broer. En een zwak gestel, dat er wel de oorzaak van
was dat hij voortijdig uit de gevangenis werd ontslagen. Maar binnen twee jaar volgde
de dood.
Misschien geldt hij als een communist, revolutionair of provocateur. Zulke etiketten blijken te nopen tot verticaal klasseren. Een geaccepteerd idee als het Mattheuseffect dunkt me nochtans een uitvloeisel van hegemoniaal denken. En in mijn vak is een bepaalde, gereshuffelde boekenbijlage gecategoriseerd als doelpubliekloos product dat wel, naar de culturele tijdgeest, ontboezemingen doet – geen gemeenschapsstreven meer. Het cryptogram van die krant had onlangs de opgave: ‘Was de moeder van Lenin bij bevalling’. Bleek het antwoord: onrustbarend.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten