dinsdag 4 augustus 2020

Tweelandelijk



 


België kende een kwestie ‘Brussel-Halle-Vilvoorde’. Ik besef nooit in de kern van dat probleem te zijn geweest. Maar nu is het vakantie en doorkruisen we het. Halle blijkt een lommerrijk reserveparcours voor Parijs-Roubaix, al zullen de inwoners best contacten hebben om zo’n drukbezochte wedstrijd voor de deur af te wenden. Maar toch, wat een hoeveelheid verdwaalde kasseien! En hoe Vlaams is het arcadische gebied vernield voor panden van een bepaalde architectuur waarvan de parkings soms zo diagonaal op het landschap staan dat auto’s zonder handrem bij de overbuur zouden binnendaveren. Tijdens het klimmen en dalen tellen we twee andere fietsers, op een E-bike. Verder wat jachthonden die niet zijn aangelijnd (hun eigenaars menen onze dochters te kalmeren met de garantie dat ze niet bijten), een golfterrein en, buiten de idylle, een keur van moordstroken. Een school in het aangrenzende Dworp meldt op een bord: Bedankt om Nederlands te praten. Dat dunkt me een gallicistische constructie.

Wie tegen verengelsing is, moet geloofwaardige alternatieven kunnen aanleveren. Mij is het nooit zo opgevallen dat een gebied voor kiss and ride anderstalige zonden pleegt, maar nu treft me in Vlaams-Brabant een bord ‘Zoen en vroem’. Het klinkt dichterlijker dan het origineel, ik vrees dat ik daar geen liefhebber van ben. Maar de tijd om daarover na te denken ontbreekt, want pal bij het verkeerslicht wordt fietsers en wandelaars wegens corona aangeraden op de pinkgrote voorrangsknop te drukken met de elleboog.

Hoe vaak iets in Nederland ‘helemaal goed’ is. Zelden nooit.

Blijkens het huisreglement van campings en instructies die ze hebben uitgevaardigd wegens corona is er in Nederland een spellingstoestand ontstaan waarvan dt-fouten minor details zijn. Ik verbaas me vooral over de interpunctie. Dat komma’s uit het tekstbeeld verdwijnen wist ik, maar is het verschil tussen een dubbelepunt en een puntkomma echt zo complex? Vertrouwd zijn de bizarre soloposities van woorddelen – aaneenschrijven blijkt een gymnasiale hebbelijkheid. Prachtig om in een brandend schoon sanitair boven een knop te lezen: LICHT UIT DOEN.

Aan het eind van afgelopen schooljaar vroeg het taalkundig genie naar het voordeel van Grieks. We mompelden toen over de betrekkelijkheid van nut, dat structuren te doorgronden zijn en potentiële betekenis. Dit bleef krachteloos gebabbel. Tot de regen ons naar een B&B dwingt, waar een muur weer eens een leerrijk opschrift draagt: Mejor es sufrir pasion y dolores que estar sin amores. En zie, we mogen de gegeven bron Juan del Enzina (1468) dan wel niet kunnen thuisbrengen, maar weten meteen waar de bewering over gaat. En met internet erbij blijken we nog geleerder te worden, het citaat staat inderdaad op YouTube.

Haar zalige donkere hagelslag heeft de koninklijke De Ruyter inmiddels de onderscheiding ‘intens puur’ verleend.

Op de Sallandse Heuvelrug valt ons hetzelfde op als in Montferland: dat de naaldbossen geen geur afgeven. De tweerichtingsfietspaden ogen dan juist weer als uit de jaren vijftig, toen sturen smaller waren en men niet zo breed bepakt van voor en achter rondreed. Passeren is nu een kwestie van manoeuvreren. Sommige ouderen stoppen in de berm, hobbyende renners klappen de linkerhand op bij wijze van halt, maar verreweg de meesten scheiden tijdens het net-niet-raken een parfumdampje af. Op de e-reader vertelt Manon Uphoff in Vallen is als vliegen over alarmferomonen bij de mier. Ze zijn huidreacties op angst.

Aan een mobiele friturist uit Drenthe vraag ik hoe hij corona ervaart. Hij vindt het een randstedelijk fenomeen. En bovendien heeft hij niet de indruk eraan te kunnen sterven want hij ‘zal pas geroepen worden wanneer het mijn tijd is’.

De fiets-gps voert ons over een domein dat verboden toegang gebiedt. Het blijkt een resort, met auto’s van Halle-allure. Bij de ingang verbeelden drie steentjes een hunebed. Ertegenover bevindt zich onze dagcamping, die de duurste van de hele vakantie blijkt. Wel draait de niet-werkende Wifi volgens de Coach Van Dijk-achtige eigenaar ‘op 5G’. Hij snapt dat wij als fietsers graag een stoeltje hebben, en adviseert achter een haag wat emmers te pakken en die om te draaien. We wijzen op een vrijstaand tafeltje en stoelen verderop, volgens hem onmogelijk te verplaatsen want loodzwaar. Een minuut later rolt de gourmande deze voormalige haspel door het gras en kunnen we aperitieven, terwijl rondom ons medekampeerders naar de caravan gaan met hun blinkende afwas.

In een bepaald gebied van Nederland geven campings te kennen bestemd te zijn voor senioren en zogeheten medioren. Hun sites gaan gepaard met een sectie ‘gezinswaarden’, maar kinderen blijken onwelkom.

In Noordoost-Nederland gaan op zondag de supermarkten om 12 uur open. Zodat men tevoren de kerk kan aandoen? In België sluiten de supermarkten op zondag juist om 12 uur. Zodat men de katholieke mis niet kan bijwonen, wegens overmacht? De Albert Heijn geeft antwoord. Daar blijkt de achterkant van het boodschappenkarretje ingericht voor reclame. Ik kijk in de vriendelijk bebrilde ogen van een uitvaartverzorgster die haar diensten op maat aanbiedt.

Zomergasten met mijn held Typhoon. Op de camping is televisie in de gemeenschappelijke ruimte! En daar is niemand! Net vertellen in het keuzefragment De Sekszusjes die over hun geslachtsdelen, of daar komt een groepje jongens en meisjes binnen, acht tot hooguit veertien jaar. Ik zie me al voor de rechter hakkelen dat het toeval was, maar ze laten zich in de banken ploffen, draperen hun chips en cola en ze brengen smartphones in stelling. ‘Kom, we gaan pornofilms kijken’. Zo brengen bubbels de avond door. Een zwart jongetje vraagt me nog of dit Typhoon is; op mijn bevestiging murmelt hij dat deze ‘een nepper’ is. Waarschijnlijk staat het geluid van Zomergasten even hard als dat van de films, maar wanneer aan het eind Aretha Franklin een grootse Amazing Grace vertolkt hoor ik het jongste jochie zijn smartphone toeroepen ‘Trek die bitch aan haar haar’.

Met een grenzeloos vertrouwen in universele verstaanbaarheid vraagt een Gronings jongetje me of ik een Duitser ben. Ik ontken zo precies mogelijk, door te zeggen dat ik als geboren Nederlander al een tijd in België woon, dus waarschijnlijk een beetje Vlaams spreek. Is dat een taal dan, vraagt het jongetje.

In het Groninger Museum blijkt dat ranja een plaatselijke ontdekking is. Er waren zelfs servetjes bij ontworpen. Werd de fabrieksnaam een soortnaam (met gevolgen voor de spelling)? Zeker is dat zelfs een kleurenblinde als ik nog nooit zo’n bijzonder oranje heeft gezien. Mijn kinderen krijg ik dat niet goed uitgelegd, mogelijk omdat ze nog verbluft zijn door de pas onthulde Nederlandse drankoptie ‘iets fris’. Dan koop ik chipolatapudding, die behalve mij niemand kan bekoren. Volgens mij komt het doordat in België chipolata’s worsten zijn, niet wenselijk voor een dessert. Maar in het Engels kun je die bij het ontbijt krijgen en heten ze pudding.

De vrouw van de natuurcamping vraagt of ik mijn gegevens wil invullen. Ik beken niet zo’n leesbaar handschrift te hebben. ‘Hoezo, heb je gestudeerd of zo?’

Op weg naar huis bereiken ons duistere berichten over onze provincie. Is het oorlog in België? Bijna drie weken hebben we onze huid aan het Noorden blootgesteld zonder het gevoel te krijgen dat we corona opzogen. Zodra we de ring van Hasselt binnenfietsen, wordt ons toegeroepen dat we een mondmasker moeten opzetten. De laatste 1,7 kilometer gorden we andermaal zo’n ding om, want dan rijden we effectief onze provincie binnen. Het donker in. Feitelijk moeten we nu een formulier invullen over onze vakantiezonden in den vreemde. Naar de beste landstraditie vermeldt het tussen vijf opties van mobiliteit de fiets niet. Ik herinner me anders nog een fijn Vlaams bordje onderweg: ‘Bedankt om relax te rijden’.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten