maandag 6 juli 2020

Wibo van Rossum (1961 – 2018)


(Rob Knijn: Portret van Wibo, 2017, eitempera op linnen, 70-55 cm)


Nu witte mensen aan witte journalisten in witte media met Engelse woorden terecht hun beklag doen over witte dominantie, is het misschien wel handig te weten dat elk front zijn kwartiermakers kent. En dat het, hopelijk, nooit te laat is hen te gedenken.
Wibo van Rossum was een rechtssocioloog die in zijn proefschrift Verschijnen voor de rechter (1998) liet zien hoe Turkse verdachten, uit generaties die als zogeheten gastarbeiders vanaf de jaren zestig naar Nederland waren gekomen, strandden in hun communicatie met de juridische macht en vice versa. Daarnaast kende ik Van Rossum als vertaler van Robert Musil.

Met inbegrip van de ondertitel luidt het proefschrift: Verschijnen voor de rechter. Hoe het hoort en het ritueel van Turkse verdachten in de rechtszaal. Dit klinkt als een multiculturele update van Amy Groskamp, wier legendarische vooroorlogse etiquetteboek Van Rossum had geraadpleegd, net als communicatieadviezen over presenteren en solliciteren, ethologische en psychologische studies, documentaires over de rechtszaal,… Een fijne bezigheid moet dat zijn geweest, zeker voor iemand als hij die in staat was om, zoals dat heet, tussen de regels te lezen. Glashelder wist Van Rossum dat een etiquette voor buitenlandse verdachten kaatsend van aard was: ‘Hun gedrag kan alleen afwijkend worden genoemd als er een maatstaf is’. In algemenere beschouwingen over het justitioneel apparaat duidt Van Rossum de rechter expliciet als zij aan, en de raadsman en officier van justitie met hij, conform ‘de praktijk waarin zowel vrouwen als mannen werken’.
Hij onderzocht het wedervaren van ongeveer veertig verdachten, die hij zowel in de Randstad als in de periferie van Nederland enkele maanden in 1992 en 1993 observeerde. Telkens wanneer Van Rossum hun gedrag beschrijft, krijgt zijn tekst iets van een romanfragment, of een filmscène over een klassiek theater. Al wordt het ook weer geen Asterix en Obelix, want de beschreven scènes mogen in combinatie met de vakliteratuur een variëteit aan schoenen te zien geven, sandalen horen daar niet bij. Ook blijken getuigen zelden aanwezig in de rechtszaal. Even onverwacht, voor mij dan, is dat rechters en officieren het waarderen indien een verdachte hen onderbreekt met uitroepen als ‘Dat is niet zo’ of ‘U heeft gelijk’ – een vorm van assertiviteit die hun liever was dan alles zwijgend over zich heen laten komen.
Vanuit een schijnbaar universeel beleefdheidsstreven begint één van de tien aanbevelingen uit de literatuur interessant: ‘Wees niet formeel in uw taalgebruik en verberg uw accent niet’. Van Rossum zegt erbij dat ze hun neutraliteit verliezen in de rechtszaal zelf. Dan worden ze gedragsnormen, zij het niet van de verdachte zelf. De reacties van rechters en officieren zijn namelijk interpretaties, waarna deze autoriteiten ter plekke correcties of instemming geven die Van Rossum vervolgens reconstrueert. Een vissen naar intenties, kortom, van gedurig contact zoeken. Hij beroept zich op ‘the documentary method of interpretation’ van Harold Garfinkel, een etnomethodoloog, schitterend vertaald als ‘een bewijsachtige manier van interpretatie’.
Hier wordt de studie echt boeiend, want niets ligt nog vast. Rechtsnormen ontlenen hun geldigheid aan een schier betonnen systematiek, maar gedragsnormen zijn grillig als toepassingen van een sociale praktijk. Extra complex maakt het dat rechters evenmin een volkomen uniforme partij zijn met standaardreacties. Ze berispen een verdachte ook niet wanneer deze ‘dure woorden’ bezigt. Maar ze kunnen de norm (hier: tegen bluf en onoprechtheid) hebben geïnternaliseerd, bovendien mede in reactie op verdachten die zich sociaal wenselijk weten uit te spreken. Zelfs zwijgen wordt door het onbedaarlijke brein afgegraasd op ‘verborgen zieleroerselen’.
Zelf bezigt de juridische macht in Verschijnen voor de rechter soms spreektaal, meestal niet. Vaste prik is het woord ‘requireren’ dat niet blijkt voor te komen in het Wetboek voor Strafvordering maar in de bijbehorende literatuur wel gewoon is (als redacteur dacht ik me te hebben beziggehouden met aquireren en corrigeren, zonder nattigheid, tot een toeval mij leerde dat het ‘acquireren’ was).

Als Musil-vertaler deed Wibo van Rossum in 1993 mee aan mijn tijdschriftje de Biels. Hij gaf me het zevende hoofdstuk van het onvoltooid gebleven essay Der deutsche Mensch als Symptom. Geschreven werd dat in 1923 en Musil laat er sentimenten in glinsteren die hij aan de Eerste Wereldoorlog toeschrijft.
Deze tekst ging misschien ook over gedragsinterpretatie. Musil richt de aandacht op veronderstelde rationaliteit van ‘feitenmensen’ die bij nader inzien vreemdsoortige en tegenstrijdige elementen binnenlaat, zoals de wil van een beslissing en de vrijwaring van inconsequenties. Er zou ruimte ontstaan voor een andere toestand, waarin doelgerichtheid ontbreekt en het onomstotelijk ware misstaat. In een melange van actief en passief stroomt de wereld binnen, een subjectiviteit van een ‘in- of uitslingerende brede aanraking’ die geenszins onverschillig is.
Dat er gevolgen zijn wanneer een individu permeabel wordt, las ik recent nog in een aforisme van de achttiende-eeuwer Novalis: ‘Ik = niet ik – het opperste principe van elke wetenschap en kunst.’ Zo werd het bedje van Musil gespreid. Bij een opengewerkt individu, stelt hij, verandert de mate van sympathie in een observatie niet alleen medemensen, maar evengoed levenloze dingen. Een gedecideerd oordelend centrum valt ten prooi aan wat Musil ontvreemding noemt en maakt plaats voor ‘een andersoortig waarderen’, waarin het vonnis niet langer vastligt en nog slechts één (morele?) tegenstelling accepteert: ‘het paar vermeerdering-vermindering.(…) En in plaats van wat nuttig is, komt dat wat vermeerdert’. Ook gevoelens zijn in deze toestand niet enkelvoudig, maar ‘amalgama’s’. Ze kunnen tegenstrijdig zijn en het grappige is dat niets echt knaagt. ‘Bij de overweldigingswil is eerbiediging en tederheid gemengd, bijna zou men kunnen zeggen, bij het masculiene iets feminiens.’
Musil brengt de zogeheten beschouwende houding als een overgangstoestand, waar geen strijd heerst en dus ook geen beslissingsdrang. ‘IJdelheid, belachelijkheid en bezitterigheid vallen hier ook onder.’ De mens die hij voorstaat, bevindt zich in ‘permanente ethische actie’. Over dat vermogen tot contemplatie redeneert en formuleert Musil met de grootste vanzelfsprekendheid. Hij belicht telkens een facet, oppert schijnbaar logische mogelijkheden en gaat dan schijnbaar systematisch verder. Maar hoe vaak ik dit hoofdstuk ook lees, steeds raak ik de weg kwijt. En misschien ligt dat niet alleen aan mij.
Dik tien jaar later onderwierp Musil zich aan zelfanalyse: ‘Ik ben nauwelijks een onhelder denker te noemen, maar ook niet een helder. Met enige welwillendheid: het verduidelijkingsvermogen is sterk, het onduidelijk makende wil echter slechts hier en daar van wijken weten’. Een jaar voordat Van Rossum mij met zijn vertaling vereerde, zat dit citaat in een Nederlandse dagboekeditie. Ik stak bij die passage in dat boek een kopie van de originele Duitse versie.
In zijn nawoord bij zijn eigen vertaling karakteriseert Van Rossum Musils aanpak als het afschrapen van mogelijke betekenislagen. Zo zal de auteur het gebied van de andere toestand willen vrijwaren van, lijkt me, intentieprocessen. Musil verzet zich daarnaast ‘tegen de overgave van het gebied aan anti-rationalisten, verleidelijke mystici en filosofische filosofen die zich afkeren van de empirie’. Zou dat zowel de essayist als zijn vertaler manoeuvreren in de rol van antropoloog?
Ik denk dat wel de weg open ligt voor empathie. Dat tegenwoordig zo kwestieuze artikel was in Van Rossums proefschrift een noviteit. Daarmee zou het geoefende westerse oordeel, naar eigen idee gepokt en gemazeld door eeuwen traditie en aldus gevrijwaard van willekeur, tenminste gezelschap krijgen van begrip voor anderen, en van twijfel aan eigen pertinenties. Het zou heden ook een kritischer invulling geven aan het even pretentieuze als veel gebezigde begrip ‘verbinding’, en aan een slogan als White silence is violence of een essaycitaat als Your silence will not protect you.

Bijna twee decennia na zijn proefschrift kwam Van Rossum in het nieuws toen ander onderzoek had uitgewezen dat straf voor een zelfde misdrijf hoger uitviel bij een migratieachtergrond. Nog altijd door miscommunicatie? Eerste reacties duidden op een overtalligheid van wat toen nog ‘blanke, autochtone mensen’ heetten, termen die gelukkig nu achterhaald zijn, maar helaas vervangen door nieuwe essentialismen zonder verlossing uit groepsstigma’s.
Van Rossum had Verschijnen voor de rechter geschreven in een tijd dat er minder tekstmateriaal was om een ‘culturele component’ te verdisconteren bij een migratieachtergrond, zodat rechters ‘een groter arsenaal van betekenisgeving van gedrag’ moesten aanspreken. Nuchter wijst hij toch al op een voetnoot uit 1986 waarin ‘verdachten van West-Europese en Noordamerikaanse afkomst’ worden gevrijwaard – de eeuwige allochtonenzeef op uiterlijk en taalfamilie. Los daarvan meent Van Rossem dat met de voorhanden literatuur een eenduidige interpretatie van gedrag evenmin mogelijk was. En dat zo het eindoordeel in het vonnis zwabberde?
Een simpel voorbeeldje was een aan een stoel gekluisterde Turkse man die niet altijd op het goede moment opstond voor de rechterlijke macht. Schijnbaar gedroeg hij zich oneerbiedig, leek hij zenuwen te hebben die konden wijzen op een geheim dat van criminele aard moest wezen. Evengoed kon hij met zijn onbeweeglijkheid respect tonen aan de autoriteiten. Toen hij mocht spreken en plots wijde armgebaren begon te maken, was het nog niet goed. Temeer daar zijn relaas oeverloos leek, zelfs na aansporingen to the point te komen. Toch hoefde dat gegesticuleer geen verzet bloot te leggen maar inspanning, tegen de achtergrond van ‘een verhalende manier van vertellen’ waarbij lichaamsbewegingen het geheugen moeten loswrikken. Maar een consistente, definitieve interpretatie blijft volgens Van Rossum uit, wat moet nopen tot zo min mogelijk generaliseren.
Ik besef dat ik zijn dissertatie vanuit mijn literaire achtergrond belicht. Body language valt te vinden in het ampele type bellettrie dat uiterlijkheden psychologisch motiveert. Maar de rechtssocioloog duwt me wel een eind in mijn taalrichting, geïnjecteerd door het postmodernisme. Volgens Van Rossum blijft het ongewis wat het effect is van een verdachte die gedurende een hele zitting, twee uur lang, zijn jas aanhoudt, zonder de rits ook maar een scheutje naar beneden te doen. Dat ‘laat zich niet inlezen’ maar wel ‘aflezen’. Hij noemt allerlei opties, waaronder dat er een steekje los is aan de man, en heeft het hem achteraf zelf gevraagd: een teken van beleefdheid en respect, zoals de rechter en andere rechtbankbeambten hun kleding bovenaan gesloten dragen, door toga en bef.
Een hoofdstuk wijdt Van Rossum aan een verdachte die amper praat en dat ook bijna onhoorbaar doet, in het Turks, en ondanks verzoeken van de rechter het hoofd gebogen houdt en voortdurend naar de grond staart. Pagina’s lang behandelt Van Rossum hypotheses uit de vakliteratuur wat deze blikrichting kan betekenen en komt zelfs te spreken over blank versus zwart kijkgedrag. Maar alle interpretaties konden niet getoetst want ketsten af ‘als op een muur van weigerachtigheid’. Navraag leert dat de man vanaf het begin was overvallen door angst, geïmponeerd door de zaal en het aanwezige publiek. Murw dus, terwijl hij de betogen goed volgen kon. Hij hield zijn hoofd niet gebogen voor de rechter, maar voor andere aanwezigen die hem de sensatie van immense schaamte gaven. Van de rechter verwachtte hij slechts een uitbrander. Om respect en beleefdheid te tonen zweeg hij verder, ten overvloede slechts reagerend op de situatie – om geen schade aan te brengen.
Een complete literatuur over sociale klasse, opleiding, culturele achtergrond wordt zo nogal ernstig gerelativeerd. De reactie is immers even ritueel als het zweren van een eed in de rechtszaal: nog altijd moet de waarheid worden achterhaald. Hooguit valt dit reflexmatige gedrag niet strategisch te noemen zoals bij verdachten die op advies van hun advocaat een bepaalde houding aannemen om de rechter te lijmen. Bovendien is juist het rituele tonen van respect, memoreert Van Rossum, ergens vanaf de jaren zestig in westerse rechtszalen onder druk komen staan toen de eis werd ‘zichzelf te zijn’: het ingesnoerde nette pak mocht vervangen door prettig zittende kleren, de verdachte hoeft niet meer te staan, het hekje tussen de hoofdrolspelers verdween, de blik hoefde niet langer serviel en berouwvol neergeslagen – gedrag is waarschijnlijk vervangen door ‘onderliggende bedoelingen’.

Naar verluidt had Van Rossum het plan opgevat om het hele onvoltooide Musil-essay herzien en vertaald in boekvorm uit te brengen, maar dat is bij een zelfgeknutseld initiatief gebleven, in een knalrode band. Evenzeer als een soort nalatenschap verscheen vlak na zijn overlijden Geschikt of niet geschikt?, een academisch boek. Het ging over ‘schikkingsgedrag van de civiele rechter’, opnieuw een positie kiezend op de grens van het maatschappelijke en het persoonlijke. Methodisch lijkt het consequent door alle partijen aan het woord te laten en te ondervragen over de procedure en de nasmaak ervan.
Van Rossum heb ik een beetje gekend in een periode van mijn leven waar ik zocht naar alles wat de levenskwaliteit zou kunnen verhogen. Als sponsachtige persoon leed ik vermoedelijk aan wat nu heet fear of missing out, maar toen al, herinner ik me vrij zeker, wist Van Rossum te melden, in een blokletterachtig handschrift van zwarte inkt, in mijn kelder samen met ontelbare andere brieven berustend in een scheepskist uit de andere kant van de wereld, dat geluk ook iets is wat je kan overvallen. Bijvoorbeeld wanneer je ergens gedachteloos rondloopt.
Toen wist ik natuurlijk evenmin dat, alweer, Novalis een karakter had gedefinieerd als een volmaakt gevormde wil.
Niet lang geleden, bij naspeuringen voor een soort jubileumboek, werd me duidelijk dat Van Rossum inmiddels vier kinderen had. En dat hij dus was overleden, aan een onrechtvaardige ziekte. En dat hij gelukkig was geweest, niet het minst door velen om hem heen gelukkig te maken. Da’s mooi.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten