maandag 10 juni 2024

Grootpaard, waar gaat de roze tjoektjoek heen?


 

 

In maart 2022, lang voor allerlei verkiezingen, verscheen de taalverzameling Wokabulary van Floris van den Berg, docent filosofie aan de Utrechtse universiteit. Het is een polemisch boek. Niet omdat hij er ‘vilein en op het scherp van de snede’ woorden verklaart om lezers ‘uit te dagen tot kritisch reflecteren’. Noch omdat hij het laat voorafgaan door een motto van de onvermijdelijke George Orwell dat intellectuelen bespot. Zelfs niet omdat hij zich bekent als ondertekenaar van het Manifest van het Vrije Woord uit 2020, waarvan Raisa Blommestijn coauteur was. Die webtekst heeft volgens Van den Berg het Nederlands verrijkt met de term ‘afrekencultuur’ – en is niet meer toegankelijk.

Nee, het polemische zit in de illusie dat hij geen misverstanden wil laten ontstaan. De doelbewust belligerente stijl die zijn forcing tegen een intellectuele goegemeente kracht bijzet, doet vermoeden dat Van den Berg een idealist is die een minderheidsstandpunt verdedigt. Wokabulary is echter zo mainstream als de neten. Tegelijk ondermijnt Van den Bergs zelfverklaarde partijdigheid een garantie op de achterflap dat hij niet alleen woke bekritiseert maar ook ‘doorgeslagen antiwokisme’. Voor een boek over taal is dat adjectief wel erg hol en een middenpositie neemt dit project zeker niet in.

Maar waar hebben we het eigenlijk over? Voor mij is woke op zijn hoogst een containerbegrip, dus begin ik als warhoofd Van den Bergs verklarende woordenlijst bij hetgeen eraan voorafgaat. De zes pagina’s lange inleiding begrijpt uiteindelijk:

 

‘Met dit boek wil ik bijdragen aan de bestrijding van de waanzin en onverdraagzaamheid van wokisme, verdedig ik de vrijheid van expressie in een open samenleving en bevorder zo een plezierig debatklimaat. Tegelijk streef ik naar een wereld vrij van discriminatie’.

 

Met ‘wokisme’ veronderstelde Van den Berg zowel een woord als een beweging waarvan het de vraag was of ze buiten hun performatieve almacht bestonden. Het woord dook in 2021 voor het eerst in het Nederlands op en werd door toenmalig justitieminister Yeşilgöz in haar HJ Schoo-lezing (september 2022) op een typerende wijze verbreid: door zich ertegen te kanten. Mijn stelling zal even polemisch zijn dat ze vocht tegen spinsels, maar Van den Berg geeft richting aan mijn intuïtie. Een lemma Wokisme bevat zijn boek namelijk niet. Het woord zet hij, wetenschappelijk dramatisch, in een rijtje: Woke /Wokery / Wakker / Wokisme. Dan volgen acht betekenissen.

Rol maar binnen, lief containertje.

Ook situeert hij in het lemma The Great Awakening de ‘plotselinge toename in de samenleving van wokisme sinds ongeveer 2015’. Waarom zo zichtbaar onprecies? De voertaal van die lemmatitel kan ik nog verklaren uit Yeşilgöz’ rede. Zij zag wokisme als ‘beweging die is overgewaaid uit de Verenigde Staten’. Dat ze een verschijnsel personifieerde, verhoogde wel het dreigingsniveau. Vanwege haar ministeriële gezag en lidmaatschap van de grote partij VVD, won wat niet meer dan een stelling was aan waarschijnlijkheid.

Door er ‘waanzin’ aan te koppelen, veroorzaakt Van den Berg in mijn hoofd een link met Geert Wilders, die deze kwalificatie, naast ‘gekte’, reflexmatig aan alles koppelt wat hem niet bevalt. Zoals acties tegen de klimaatverandering. Ze blijken voor Van den Berg ingewikkeld. Hij bekent zich ook, opnieuw, als ‘ecohumanist’ en op de slotpagina van Wokabulary verklaart hij dat ‘het bestrijden van de klimaatcrisis absolute prioriteit’ verdient. De voorafgaande honderdtachtig pagina’s heeft hij wel geregeld het vingertje geheven tegen Extinction Rebellion. Waren de acties of ideeën van deze internationale klimaatcoalitie dus woke of dienden ze een verkeerd doel?

Andere ‘waanzin’-objecten van Wilders vallen logischer in de plooi van Wokabulary. Het gaat dan om de meningsuiting, die bedreigd zou worden – sinds zijn vertrek uit de VVD leidt hij niet voor niets de Partij voor de Vrijheid. Nog een gevoelig puntje bij Wilders zijn onderwerpen die te maken hebben met gender. Terwijl Van den Berg ‘wokisme’ op één hoop gooide met drie andere woorden, heeft hij 32 lemma’s die met ‘gender’ beginnen. Ook draagt het omslag van zijn boek de kleuren en vormen van een vlag die bij de Progress Pride anno 2020 in Amsterdam en Rotterdam werd rondgedragen. Het doek vormde een volgende stap in symboolobjecten, een traject dat Gilbert Baker anno 1978 begon bij de Gay and Lesbian Freedom Day Parade in San Francisco. Kennelijk was de Nederlandse variant, inmiddels uitgebreid door een Intersekse Inclusive Progress Pride, voor Van den Berg een stap te ver. Zijn lemma LGTBQAI+ opent smalend: ‘Groeiende lettersliert’.

Toch kan ik mijn link tussen Van den Berg en de expliciete extremist Wilders niet met goed fatsoen staande houden, omdat het lemma Guilt by association daar een drogreden in zou zien. Dat maakt het echter ook onmogelijk om Van den Bergs ‘open samenleving’ te koppelen aan Karl Popper, op wie hij zich nochtans meer dan eens beroept. De enige traditie waarin ik zijn project mag scharen, pronkt zowel in de inleiding als op de achterflap: Het filosofisch woordenboek van Voltaire. Geen geringe pretentie, temeer daar Van den Berg niet wenst in te gaan op ‘de’ Verlichting. De titel van zijn inleiding, ‘Ecrasez l’infâme’, duwt me toch richting de fameuze Fransman. Oké dan!

Voor een betere wereld wil Van den Berg rationeel in Wokabulary schijnbare vanzelfsprekendheden toetsen op hun merites. Die procedure rijmt met de ondertitel Kritisch wokewoordenboek, al wordt dat adjectief ook gebezigd door zijn vermeende, doorgeslagen tegenstanders.

 

Verkeersongeluk

Van den Bergs project heeft alles in zich om belangrijk en nuttig te zijn. Bij taal begint immers veel, zo niet alles. Dat is gelukkig niet alleen mijn stokpaardje. Daarom heb ik uit Wokabulary nieuwe kennis opgedaan. Bijvoorbeeld dat ‘moedertaal’ een besmet woord is. Ik lees ook over voedingswaren en morele tekortkomingen. Waar ‘bounty’ me al eens had geïnspireerd en ik op rijpere leeftijd ontdekte dat ‘watermeloen’ een code is in racismedebatten, zegt Van den Berg dat deze vrucht verwijst naar een linkse milieuactivist wiens groene ideologie ‘slechts een excuus voor staatsbemoeienis (communisme)’ is. Die term tussen haakjes dunkt me, als ik even mag, trumpiaans.

De realiteit is dat onze spraak en schrijfsels in schier onontkoombaar hoge mate tweedehands zijn, nu internet zo’n bepalende rol speelt in het dagelijks leven. Voor mij is dat eerlijk gezegd van een veel groter gewicht dan gesoebat over losse woorden (bij het lemma Eufemismetredmolen had Van den Berg bedenker Steven Pinker mogen vermelden, die hij in andere verbanden wel bij naam noemt). Des te spijtiger dat Yeşilgöz de bron van haar kommer dan wel in de Verenigde Staten situeerde, maar de verplaatsing ervan routineus en klimaatrijp als ‘overgewaaid’ kenschetste. De taal die Van den Berg in het vizier heeft, is namelijk gekopieerd (CTRL-C); zijn boek heet dan ook niet Wokabularium.

In elk geval verbluft Wokabulary kwantitatief. Deerniswekkend stemmen pagina’s vol bizarre termen, overwegend Engelstalig inderdaad. Uit het as van dat vuurwerk hoopt echter ‘een wereld vrij van discriminatie’ te verrijzen, zoals Van den Berg het uitdrukte, en dus van gelijke kansen. De middelen waarmee zijn tegenstanders dat doel willen bereiken ogen bepaald niet altijd gelukkig, maar zijn geenszins structureel gewelddadig en onderdrukkend zoals Van den Berg ze voorstelt. Hij misbruikt de vorm van de woordenlijst voor een anekdotisch bombardement met excessen. Omdat het lemma Polarisatie stelt dat dit berust op ‘het demoniseren van de opponent’, doet hij feitelijk aan ophitsing. Dat vind ik gevaarlijk, met al die politieke wellust eromheen.

In zijn eigen land fungeerde het woord ‘woke’ bij Forum voor Democratie en PVV reeds als rode lap voor de stier, en ging Yeşilgöz van de VVD er nog eens dunnetje met vooroordelen overheen. In België kwam N-VA-voorman Bart De Wever in mei 2023 met zijn pamflet Over woke en kantte het Vlaams Belang zich in maart 2024 met de brochure Cultuurstrijd tegen hetzelfde ‘gif’. Wat zou het dus mooi geweest zijn indien Van den Berg als wetenschapper helderheid had geschapen. In plaats daarvan verdraaide hij zowel de werkelijkheid als theorieën daarover. Hij mag bewust tendentieus zijn geweest, tegelijk was zijn boek dermate inexact dat het intellectueel niet anders dan sjofel kan heten.

Een van de rode draden door het boek noemde Van den Berg in het inleidingscitaat zelf: ‘de vrijheid van expressie’. Gewoonlijk heet dat ‘mening’ of ‘meningsuiting’, maar zijn begrip klinkt allicht ietsje authentieker. Menselijker, onvermijdelijker. Dat vermoeden krijg ik door het in mijn oren dwaas getitelde lemma Recht op beledigen. Merkwaardigerwijs maant het beledigden niet zo kleinzerig te zijn en hun bespotters een verzetje gunnen. En dan redeneert het nog verder:

 

‘Als je aan het verkeer deelneemt loop je het risico bij een verkeersongeluk betrokken te raken. In het verkeer vallen dan ook doden. Aan beledigd worden gaat niemand dood. Beledigden kunnen echter wel doden, zoals moslimterroristen al jaren doen.’

 

De parallel die Van den Berg hier trekt, moet ik vals noemen. Je kunt domweg niet leven zonder aan het verkeer deel te nemen, zelfs in Patagonië niet. Maar ik mag hopen dat het wel mogelijk is om te leven zonder gekwetst te worden over iets wat jij belangrijk vindt, of zonder iemand te kwetsen over iets wat die persoon belangrijk vindt.

Daarna draait Van den Berg de rollen om met een jij-bak: de beledigden zijn de kwaaie pier. In zijn voorbeeld zit dan een van de wereldreligies die door heel Wokabulary heen onvoorbeeldig denkt en handelt. Is zo’n diagnose ook in de geest van de Verlichting? Zijn die moslims zo woke dat ze maar liefst de westerse canon willen herschrijven? Van den Berg rijdt wel in de slipstream van Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt, die in 2015 bedreigingen voor een meningsuiting koppelden aan islamitische aanslagen, en die heil vonden in atheïsme van de ruimhartigste soort. Zelf citeert Van den Berg vlak achter elkaar tweemaal ‘de aan Voltaire toegeschreven uitspraak: “Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met mijn leven verdedigen”.’

En net zoals Van den Berg er niet in slaagde zijn ecologische ijver te kanaliseren, zo slaat de oorzaak van die tweespalt, zijn ideologie, een wig tussen zijn lemma’s. Ze viseren namelijk gelovige moslims en studenten, door hem efficiënt en laatdunkend SJW’s genoemd (Social Justice Warriors), die geen band met religie hebben. Vrijheid gaat blijkbaar voor alles. En wellicht houdt ze de maatschappij scherp en levend, zoals Wokabulary suggereert, vanuit een perspectief dat van cabaretiers en andere satirici helden maakt. Verfrissende types ook, die burgers leren zichzelf te relativeren en een verschil van mening te reduceren tot een spel. Toen hij in de inleiding ‘de vrijheid van expressie’ verdedigde, verwees Van den Berg immers naar een ‘plezierig debatklimaat’.

De goedheid van de satirische helden blijkt bovendien, om de mobiliteitsmetafoor te hernemen, een soort tweerichtingsverkeer. Deze mensen meppen er vruchtbaar op los én ze weten wat incasseren inhoudt. Net als iedereen met wie Van den Berg zich verwant voelt. Dat blijkt integraal uit het lemma Principe van welwillendheid:

 

‘Heeft betrekking op het welwillend interpreteren van wat een ander zegt of schrijft zonder meteen te roeptoeteren dat de ander een fascist of racist is.’

 

Die laatste infinitief, die een stijlbreukje toont, geeft alvast minder welwillendheid. Maar nu pleeg ik zelf een jij-bak, vermoedelijk nog nafilosoferend van het lemma Woke appropriation, waar de pot de ketel verwijt dat-ie zwart ziet. Thema’s van ‘de woke cultuur’ zouden volgens Van den Berg ‘allang door andere stromingen als humanisme, vrijdenken, feminisme en liberalisme [zijn] geadresseerd’. Toch nog even op dat elan voortgaand, valt me dat perfectum op – dat, conform de diagnose van Yeşilgöz, een trans-Atlantische verplaatsing heeft doorgemaakt.

Bovenal denk ik dat in het rijtje liberalisme Van den Bergs initiële voorkeur weergeeft. Hij tracht in zijn boek afstand te houden tot Thierry Baudet, uit wiens weerkerende citaten ook weinig liefde voor woke spreekt. In Wokabulary is ‘extreemrechts’ daarom een pejoratief en staan wappies, als ze al niet in één adem worden genoemd, op gelijke verwerpingsvoet als wokies. Van den Berg hengelt naar klassiek liberalisme, wel degelijk à la Popper, maar zorgt in mijn hoofd voor wanbegrip door zich schatplichtig te blijven tonen aan ideeën van Cliteur die zich vanuit het wetenschappelijk bureau van de VVD ook nogal ontwikkeld heeft.

 

Pseudowetenschappelijk

Doordat Van den Bergs aanpak niet systematisch is, springen de omissies makkelijker in het oog. Hij heeft een lemma Kosmopolitisme, dat hij terecht afsluit met de observatie dat het een scheldwoord is bij extreemrechts. Vervolgens ontbreekt echter Nationalisme, uitgerekend in dit boek. Wel brengt Van den Berg het lemma Nationaliteiten Dag, waarmee hij een evenement uit 2013 in Amsterdam bedoelt, waar de toen 178 verschillende afkomsten van de inwoners werden gevierd:

 

‘De gemeente Amsterdam meent blijkbaar dat kwantitatieve diversiteit (het aantal nationaliteiten) ook een positieve bijdrage levert aan kwalitatieve diversiteit. Terwijl toch algemeen bekend mag worden verondersteld dat ook illiberale praktijken en ondemocratische opvattingen te vinden zijn onder mensen met andere nationaliteiten.’

 

Die tweede, verheven geformuleerde zin vind ik insinuerend. Zouden moslims weer de pineut zijn? Van den Berg galmt tegelijk, want eventuele illiberale praktijken en ondemocratische opvattingen zullen net zo goed aanwezig zijn bij ‘autochtonen’. En doordat ik nog nooit van deze Nationaliteiten Dag had gehoord en dus een rijkelijk particulier lemma vermoedde, deed ik wat nazoekingen op het internet en ontdekte dat Wokabulary hier zwaar leunt op het boek Op denkles (2015) van Sebastien Valkenberg. Deze conservatieve filosoof, die tegenover mijn vak bepaald niet deskundig opereert, wordt door Van den Berg elders wel meermaals expliciet genoemd, steevast goedkeurend.

Uit Van den Bergs vrijheidsdrang verklaar ik het soms wel erg losse verband van bepaalde lemma’s met woke. Bijvoorbeeld Imposter syndrome. De term bestaat volgens Wiki van de Pedia sinds 1978, maar dat waar hij naar verwijst sinds het begin der tijden. Van den Bergs aversie tegen framing, groupthink en tegen nuttige idioten wier denkruimte ernstig beperkt zou zijn geraakt, trekt als een mitrailleur door zijn lexicon, zodat het onnavolgbaar wordt dat hij, andermaal sorry voor de jij-bak, zelf dikwijls een agenda boven haalt. Hij is bijna tien jaar jonger dan ik, maar na al dat avondrood van Wokabulary waan ik me een piepkuikentje.

In Van den Bergs agenda staat slechts een beperkt aantal afspraken. Zoals in dit besluit van een lemma: ‘Kritiek op manspreading is niet voorbehouden aan woke, maar is al langer deel van feministische kritiek en van fatsoen.’ De vraag dringt zich per saldo op, wat het bezwaar is tegen fatsoen. In gedrag en evengoed bij taal waarlangs Van den Berg zijn pijlen toch in eerste instantie richt. Maar toegegeven, ik begreep ook nooit waarom politieke correctheid minder goed is dan politieke incorrectheid.

Dit is peanuts vergeleken bij de herschrijving van de geschiedenis die Van den Berg pleegt om een angstgegner aan de paal te spijkeren: ‘postmodernisme’. Wat dat precies is, weet ik zelf slechts bij benadering en dat vind ik een voordeel. Maar quod Wokabulary? Aan postmodernisme ergert hem allereerst de taal. Door het boek heen oordeelt hij daar voortdurend negatief over, zonder een al te grote variëteit in diskwalificaties. Dus lezen we meer dan eens: onhelder, ondoorgrondelijk, saai, gortdroog, wollig. Deze academicus zoekt zelfs toevlucht tot de diskwalificatie ‘academisch’. Volgens Van den Berg schrijven postmodernisten lange zinnen, die bol staan van jargon en abstracties.

Om wie gaat het dan? In alle snelheid telde ik vijf boosdoeners. Vanwege haar algemeen geduchte stijl Judith Butler. Haar cameo lijkt daarom even onvermijdelijk als die van Orwell, ware het niet dat ze met haar taal ook nog mensen verdedigt die buiten het binaire plaatje vallen en zo solliciteert voor een plaatsje in Van den Bergs gendermuseum. Daarnaast desavoueert hij eenmalig een Nederlandse arbeidsmigrant en vrouw die zo beroemd blijkt dat haar achternaam volstaat: ‘Braidotti’.

Een iets grondiger afborsteling krijgen drie mannennamen. Wokabulary hekelt standaard Michel Foucault, zodra er in een lemma iets wordt beweerd over macht. Verder spuwt Van den Berg zijn gal op Jean-François Lyotard, zodra er in een lemma iets wordt beweerd over Grote Verhalen. De laatste pispaal is vanzelfsprekend, al decennia olympisch kampioen ondoorgrondelijkheid, Jacques Derrida. Niet valt zijn naam echter in het lemma Logocentrisme, mogelijk om alle ruimte voor spot te bieden aan een boek uit 1990 van een ‘feministische filosoof’ wier naam mij eerlijk gezegd dan weer niets zei.

Van den Berg informeert ons dat postmodernisten ‘voornamelijk Frans’ schrijven. Het blijft ongewis of hij, anders dan ik, zelf die taal beheerst. Alan Sokals en Jean Bricmonts nogal beruchte Impostures intellectuelles uit 1997 voert hij op als Fashionable Nonsense uit 1998.

Ik noem dat boek mede omdat Van den Berg er gretig aan herinnert. Het tweetal wist immers een artikel in postmodern ogend nepjargon gepubliceerd te krijgen, zoals Wokabulary tevens vermeldt dat later met dezelfde belegen stijlgrap Lindsay en Boghossian ‘pseudowetenschappelijk postmodern wokisme’ ontmaskerden (die tekst, uiteraard een trofee voor een frame, passeerde ook bij De Wever de revue). Als volleerd relletjesvoyeurist vraagt Van den Berg eveneens aandacht voor een generator die at random postmoderne taal voortbrengt. Niet onthult hij het bestaan van een bullshitgenerator van consultancytaal, vermoedelijk omdat hij aanhankelijkheid betoont aan het neoliberalisme.

Er loopt in Wokabulary een teleologische lijn van postmodernisme naar woke. Alles wat er tussen en naast valt te moffelen ondergaat dat lot. Ook genderstudies noemt Van den Berg een ‘postmoderne vakgebied’, mogelijk omdat hij ze als nakomeling beschouwt van vrouwenstudies. Duister blijft dan weer een overlap met poststructuralisme. Maar misschien wilde hij verwarring scheppen. Zoals hij vaag van ‘wokisme’ spreekt en zich er wijselijk voor hoedt een bepaald lidwoord te gebruiken – zo kan hij via poststructuralisme, net als De Wever, postmodernisme laten beginnen in de jaren zestig, volgens beschaafde mensen zoals zij de meest perfide aller decennia.

De herschreven, essentialistische versie van postmodernisme is dus kop van jut binnen een bepaald politiek frame. De ondertitel van Bart De Wevers genoemde pamflet luidde Van postmodernisme tot wokisme, de ondertitel van genoemd, vroeger boek van Sebastien Valkenberg was Hoe wapenen we ons tegen ‘Ieder heeft z’n eigen waarheid' en andere modieuze denkbeelden. Ook in 2015 verscheen met Waarover men niet spreekt van Wim Van Rooy een dikkere pil, met een voorwoord van Cliteur. De ondertitel zette de boosdoeners in één cel: Bezonken gedachten over postmodernisme, Europa, islam. Of herval ik nu in Guilt by association? Vóór mijn laatste adem wijs ik dan maar op een nog vroegere verwante titel, De schijn-élite van de valse munters (2010) door Martin Bosma, PVV-lid van het eerste uur en huidig voorzitter van de Tweede Kamer.

 

Coda

Uit ervaring meen ik te weten dat zo’n eenvoudig ogend boek dat het alfabet als vormprincipe heeft iets is met een hoge moeilijkheidsgraad – in het zicht van de finish verloor ik eens de Y uit het oog. Maar Van den Berg is een wetenschapper die, getuige het dankwoord, blijkt te bogen op een batterij van deskundigen. Dus nog los van mijn antipathie tegenover zijn politieke ideeën moet het me van het hart dat ik hem, en zijn uitgever, erg slordig vind.

Treurig dus, dat hij zich in laatste instantie onverschillig toont met wie hij sympathiseert, want de naam van Emily Dickinson niet kan spellen noch die van Özcan Akyol (die als ‘moslimbounty’ toch ‘gefundeerde islamkritiek uitte’). En met zijn grote woorden over de verwerpelijkheid van al dat Frans, noemt hij van een zekere ‘Frantz Fannon’ zowel Black Skin, White Masks als De verworpenen der aarde. Dit maakt me extra argwanend tegenover Van den Bergs bejegening van antipoden. Het bizarre lemma Roze tjoektjoek, die vanuit zijn mobiliteitsfascinatie zou rijden naar ‘regenboog Wokotopia’, schrijft Van den Berg toe aan Linda Duits, ‘woke mediaexpert’, maar ik vind het begrip nergens terug.

Wel moet ik toegeven dat dit lemma minder gortdroog is dan een tekst over postmodernisme. Maar de auteur krijgt ook wel erg veel kansen voor open doel bij taal die inderdaad dwaas en intimiderend kan klinken. Mij valt dan op dat hij vooral wil schieten. Is daarmee Wokabulary stilistisch ook fijn om te lezen? Goh. Is dit een kwestie van smaak, en is het bijvoorbeeld raar dat Goedele Liekens gisteren niet werd herkozen na haar campagne Zoek mijn bolletje? Woke appropriation, Van den Bergs eigen bedenksel dat hier al ten tonele werd gevoerd, vind ik niet echt onvergetelijk. Ik weet dat hij na dit project iets soortgelijk welluidends gepubliceerd heeft, Het spook van Woke. Op mijn bureau zal het, hoewel ik sinds kort jeugdliteratuur tracht te schrijven, niet belanden.

Wat blijft is de druk die Van den Berg zet om ons ten langen leste kritisch te doen denken. En die op mij alvast averechtse effecten heeft. Met de opmerkelijke ontwikkelingen die bijvoorbeeld het begrip Intersectionaliteit doormaakte, is het sneu om na 89 pagina’s ideologisch pushen te beweren dat het ‘tot voor kort alleen in extreemlinkse postmoderne splintergroeperingen gebruikt’ werd.

Al enige jaren werkend aan een soortgelijk project, het Omzeillexicon dat alleen wat ambitieuzer en onthechter hoopt te zijn, leer ik dat populisme en meligheid de grootste vijanden zijn van elke poging iets aan de wereld te verbeteren.


Naschrift

O geheugen, ik blijk al acht jaar geleden te hebben geschreven over die mistroostige insinuaties van postmodernisme en politieke taal: https://neerlandistiek.nl/2016/05/een-spreker-met-gebonden-handen-en-een-zak-over-het-hoofd/

Aanleiding was toen het boekje Heerlijk Helder. Nu vallen er uit dat stuk nog wat getuigen à charge te halen, uit Vlaanderen, die niet echt verrassen maar die toch wel een netwerk blootleggen: Boudry en Braekman, uit een Gentse school die via Dirk Verhofstadt bij Cliteur aanhaakte. 

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten