In maart 2022,
lang voor allerlei verkiezingen, verscheen de taalverzameling Wokabulary van Floris van den Berg,
docent filosofie aan de Utrechtse universiteit. Het is een polemisch boek. Niet
omdat hij er ‘vilein en op het scherp van de snede’ woorden verklaart om lezers
‘uit
te dagen tot kritisch reflecteren’. Noch omdat hij het laat voorafgaan door
een motto van de onvermijdelijke George Orwell dat intellectuelen
bespot. Zelfs niet omdat hij zich bekent als ondertekenaar van het Manifest van het Vrije Woord uit 2020, waarvan Raisa Blommestijn
coauteur was. Die webtekst heeft volgens Van den Berg het Nederlands verrijkt
met de term ‘afrekencultuur’ – en is niet meer toegankelijk.
Nee, het
polemische zit in de illusie dat hij geen misverstanden wil laten ontstaan. De
doelbewust belligerente stijl die zijn forcing tegen een intellectuele
goegemeente kracht bijzet, doet vermoeden dat Van den Berg een idealist is die
een minderheidsstandpunt verdedigt. Wokabulary
is echter zo mainstream als de neten. Tegelijk ondermijnt Van den Bergs
zelfverklaarde partijdigheid een garantie op de achterflap dat hij niet alleen
woke bekritiseert maar ook ‘doorgeslagen antiwokisme’. Voor een boek over taal
is dat adjectief wel erg hol en een middenpositie neemt dit project zeker niet
in.
Maar waar hebben
we het eigenlijk over? Voor mij is woke op zijn hoogst een containerbegrip, dus
begin ik als warhoofd Van den Bergs verklarende woordenlijst bij hetgeen eraan
voorafgaat. De zes pagina’s lange inleiding begrijpt uiteindelijk:
‘Met dit boek wil ik bijdragen aan de bestrijding van de waanzin en
onverdraagzaamheid van wokisme, verdedig ik de vrijheid van expressie in een
open samenleving en bevorder zo een plezierig debatklimaat. Tegelijk streef ik
naar een wereld vrij van discriminatie’.
Met ‘wokisme’ veronderstelde
Van den Berg zowel een woord als een beweging waarvan het de vraag was of ze buiten
hun performatieve almacht bestonden. Het woord dook in 2021 voor het eerst in het Nederlands op en werd door toenmalig justitieminister
Yeşilgöz in haar HJ
Schoo-lezing (september
2022) op een typerende wijze verbreid: door zich ertegen te kanten.
Mijn stelling zal even polemisch zijn dat ze vocht tegen spinsels, maar Van den
Berg geeft richting aan mijn intuïtie. Een lemma Wokisme bevat zijn boek namelijk niet. Het woord zet hij,
wetenschappelijk dramatisch, in een rijtje: Woke /Wokery / Wakker / Wokisme. Dan volgen acht betekenissen.
Rol maar binnen, lief containertje.
Ook situeert hij in het lemma The Great Awakening de ‘plotselinge toename in de samenleving van
wokisme sinds ongeveer 2015’. Waarom zo zichtbaar onprecies? De voertaal van die
lemmatitel kan ik nog verklaren uit Yeşilgöz’ rede. Zij zag wokisme als
‘beweging die is overgewaaid uit de Verenigde Staten’. Dat ze een verschijnsel
personifieerde, verhoogde wel het dreigingsniveau. Vanwege haar ministeriële
gezag en lidmaatschap van de grote partij VVD, won wat niet meer dan een
stelling was aan waarschijnlijkheid.
Door er ‘waanzin’ aan te koppelen, veroorzaakt Van den Berg in
mijn hoofd een link met Geert Wilders, die deze kwalificatie, naast ‘gekte’,
reflexmatig aan alles koppelt wat hem niet bevalt. Zoals acties tegen de klimaatverandering.
Ze blijken voor Van den Berg ingewikkeld. Hij bekent zich ook, opnieuw,
als ‘ecohumanist’ en op de slotpagina van Wokabulary verklaart hij dat ‘het bestrijden van de
klimaatcrisis absolute prioriteit’ verdient. De voorafgaande honderdtachtig
pagina’s heeft hij wel geregeld het vingertje geheven tegen Extinction
Rebellion. Waren de acties of ideeën van deze internationale klimaatcoalitie dus
woke of dienden ze een verkeerd doel?
Andere ‘waanzin’-objecten van Wilders vallen logischer in de
plooi van Wokabulary. Het gaat dan om de meningsuiting, die bedreigd zou worden
– sinds zijn vertrek uit de VVD leidt hij niet voor niets de Partij voor de
Vrijheid. Nog een gevoelig puntje bij Wilders zijn onderwerpen die te maken hebben
met gender. Terwijl Van den Berg ‘wokisme’ op één hoop gooide met drie andere
woorden, heeft hij 32 lemma’s die met ‘gender’ beginnen. Ook draagt het omslag
van zijn boek de kleuren en vormen van een vlag die bij de Progress Pride anno 2020 in Amsterdam en Rotterdam werd
rondgedragen. Het doek vormde een volgende stap in symboolobjecten, een traject dat Gilbert Baker anno 1978 begon bij de Gay and Lesbian Freedom Day Parade
in San Francisco. Kennelijk was de Nederlandse variant, inmiddels uitgebreid
door een Intersekse Inclusive Progress
Pride, voor Van den Berg een stap te ver. Zijn lemma LGTBQAI+ opent smalend: ‘Groeiende lettersliert’.
Toch kan ik mijn link tussen Van den Berg en de expliciete extremist
Wilders niet met goed fatsoen staande houden, omdat het lemma Guilt by association daar een drogreden
in zou zien. Dat maakt het echter ook onmogelijk om Van den Bergs ‘open
samenleving’ te koppelen aan Karl
Popper, op wie hij zich nochtans meer dan eens beroept. De enige traditie
waarin ik zijn project mag scharen, pronkt zowel in de inleiding als op de
achterflap: Het filosofisch woordenboek
van Voltaire. Geen geringe pretentie, temeer daar Van den Berg niet wenst in te
gaan op ‘de’ Verlichting. De titel van zijn inleiding, ‘Ecrasez
l’infâme’, duwt me toch richting de fameuze Fransman. Oké dan!
Voor een betere wereld wil Van den Berg rationeel in Wokabulary schijnbare vanzelfsprekendheden
toetsen op hun merites. Die procedure rijmt met de ondertitel Kritisch wokewoordenboek, al wordt dat
adjectief ook gebezigd door zijn vermeende, doorgeslagen tegenstanders.
Verkeersongeluk
Van den Bergs project heeft alles in zich om belangrijk en
nuttig te zijn. Bij taal begint immers veel, zo niet alles. Dat is gelukkig
niet alleen mijn stokpaardje. Daarom heb ik uit Wokabulary nieuwe kennis opgedaan. Bijvoorbeeld dat
‘moedertaal’ een besmet woord is. Ik
lees ook over voedingswaren en morele tekortkomingen. Waar ‘bounty’ me al eens had geïnspireerd
en ik op rijpere leeftijd ontdekte dat
‘watermeloen’ een code is
in racismedebatten, zegt Van den Berg dat deze vrucht verwijst naar een
linkse milieuactivist wiens groene ideologie ‘slechts een excuus voor
staatsbemoeienis (communisme)’ is. Die term tussen haakjes dunkt me, als ik
even mag, trumpiaans.
De realiteit is dat onze spraak en schrijfsels in schier
onontkoombaar hoge mate tweedehands zijn, nu internet zo’n bepalende rol speelt
in het dagelijks leven. Voor mij is dat eerlijk gezegd van een veel groter
gewicht dan gesoebat over losse woorden (bij het lemma Eufemismetredmolen
had Van den Berg bedenker Steven Pinker mogen vermelden, die hij in andere verbanden wel bij
naam noemt). Des te spijtiger dat Yeşilgöz de bron van haar kommer dan
wel in de Verenigde Staten situeerde, maar de verplaatsing ervan routineus en
klimaatrijp als ‘overgewaaid’ kenschetste. De taal die Van den Berg in het
vizier heeft, is namelijk gekopieerd (CTRL-C); zijn boek heet dan ook niet Wokabularium.
In elk geval verbluft Wokabulary
kwantitatief. Deerniswekkend stemmen pagina’s vol bizarre termen,
overwegend Engelstalig inderdaad. Uit het as van dat vuurwerk hoopt echter ‘een
wereld vrij van discriminatie’ te verrijzen, zoals Van den Berg het uitdrukte,
en dus van gelijke kansen. De middelen waarmee zijn tegenstanders dat doel
willen bereiken ogen bepaald niet altijd gelukkig, maar zijn geenszins
structureel gewelddadig en onderdrukkend zoals Van den Berg ze voorstelt. Hij misbruikt
de vorm van de woordenlijst voor een anekdotisch bombardement met excessen. Omdat
het lemma Polarisatie stelt dat dit
berust op ‘het demoniseren van de opponent’, doet hij feitelijk aan ophitsing.
Dat vind ik gevaarlijk, met al die politieke wellust eromheen.
In zijn eigen land fungeerde het woord ‘woke’ bij Forum voor Democratie en PVV reeds als rode lap voor de stier, en ging Yeşilgöz van de VVD
er nog eens dunnetje met vooroordelen overheen. In België kwam N-VA-voorman
Bart De Wever in mei 2023 met zijn pamflet Over
woke en kantte het Vlaams Belang zich in maart 2024 met de brochure Cultuurstrijd tegen hetzelfde ‘gif’. Wat
zou het dus mooi geweest zijn indien Van den Berg als wetenschapper helderheid had
geschapen. In plaats daarvan verdraaide hij zowel de werkelijkheid als
theorieën daarover. Hij mag bewust tendentieus zijn geweest, tegelijk was zijn
boek dermate inexact dat het intellectueel niet anders dan sjofel kan heten.
Een van de rode
draden door het boek noemde Van den Berg in het inleidingscitaat zelf: ‘de
vrijheid van expressie’. Gewoonlijk heet dat ‘mening’ of ‘meningsuiting’, maar zijn
begrip klinkt allicht ietsje authentieker. Menselijker, onvermijdelijker. Dat
vermoeden krijg ik door het in mijn oren dwaas getitelde lemma Recht op beledigen. Merkwaardigerwijs maant
het beledigden niet zo kleinzerig te zijn en hun bespotters een verzetje
gunnen. En dan redeneert het nog verder:
‘Als je aan het verkeer deelneemt loop je het risico bij een
verkeersongeluk betrokken te raken. In het verkeer vallen dan ook doden. Aan
beledigd worden gaat niemand dood. Beledigden kunnen echter wel doden, zoals
moslimterroristen al jaren doen.’
De parallel die
Van den Berg hier trekt, moet ik vals noemen. Je kunt domweg niet leven zonder
aan het verkeer deel te nemen, zelfs in Patagonië niet. Maar ik mag hopen dat
het wel mogelijk is om te leven zonder gekwetst te worden over iets wat jij
belangrijk vindt, of zonder iemand te kwetsen over iets wat die persoon
belangrijk vindt.
Daarna draait Van
den Berg de rollen om met een jij-bak: de beledigden zijn de kwaaie pier. In
zijn voorbeeld zit dan een van de wereldreligies die door heel Wokabulary heen onvoorbeeldig denkt en handelt. Is zo’n diagnose
ook in de geest van de Verlichting? Zijn die moslims zo woke dat ze maar liefst
de westerse canon willen herschrijven? Van den Berg rijdt wel in de slipstream
van Paul Cliteur en Dirk Verhofstadt, die
in 2015 bedreigingen voor een meningsuiting koppelden aan islamitische
aanslagen, en die heil vonden in atheïsme van de ruimhartigste soort. Zelf
citeert Van den Berg vlak achter elkaar tweemaal ‘de aan Voltaire toegeschreven
uitspraak: “Ik verafschuw wat u zegt, maar ik zal uw recht om het te zeggen met
mijn leven verdedigen”.’
En net zoals Van
den Berg er niet in slaagde zijn ecologische ijver te kanaliseren, zo slaat de
oorzaak van die tweespalt, zijn ideologie, een wig tussen zijn lemma’s. Ze
viseren namelijk gelovige moslims en studenten, door hem efficiënt en
laatdunkend SJW’s genoemd (Social Justice Warriors), die geen band met religie
hebben. Vrijheid gaat blijkbaar voor alles. En wellicht houdt ze de
maatschappij scherp en levend, zoals Wokabulary
suggereert, vanuit een perspectief dat van cabaretiers en andere satirici
helden maakt. Verfrissende types ook, die burgers leren zichzelf te relativeren
en een verschil van mening te reduceren tot een spel. Toen hij in de inleiding
‘de vrijheid van expressie’ verdedigde, verwees Van den Berg immers naar een
‘plezierig debatklimaat’.
De goedheid van
de satirische helden blijkt bovendien, om de mobiliteitsmetafoor te hernemen,
een soort tweerichtingsverkeer. Deze mensen meppen er vruchtbaar op los én ze
weten wat incasseren inhoudt. Net als iedereen met wie Van den Berg zich
verwant voelt. Dat blijkt integraal uit het lemma Principe van welwillendheid:
‘Heeft betrekking op het welwillend interpreteren van wat een ander zegt of
schrijft zonder meteen te roeptoeteren dat de ander een fascist of racist is.’
Die laatste
infinitief, die een stijlbreukje toont, geeft alvast minder welwillendheid.
Maar nu pleeg ik zelf een jij-bak, vermoedelijk nog nafilosoferend van het
lemma Woke appropriation, waar de
pot de ketel verwijt dat-ie zwart ziet. Thema’s van ‘de woke cultuur’ zouden volgens
Van den Berg ‘allang door andere stromingen als humanisme, vrijdenken, feminisme
en liberalisme [zijn] geadresseerd’. Toch nog even op dat elan voortgaand, valt
me dat perfectum op – dat, conform de diagnose van Yeşilgöz, een trans-Atlantische verplaatsing heeft
doorgemaakt.
Bovenal denk ik
dat in het rijtje liberalisme Van den Bergs initiële voorkeur weergeeft. Hij
tracht in zijn boek afstand te houden tot Thierry Baudet, uit wiens weerkerende
citaten ook weinig liefde voor woke spreekt. In Wokabulary is ‘extreemrechts’ daarom een pejoratief en staan
wappies, als ze al niet in één adem worden genoemd, op gelijke verwerpingsvoet
als wokies. Van den Berg hengelt naar klassiek liberalisme, wel degelijk à la
Popper, maar zorgt in mijn hoofd voor wanbegrip door zich schatplichtig te blijven
tonen aan ideeën van Cliteur die zich vanuit het wetenschappelijk bureau van de
VVD ook nogal ontwikkeld
heeft.
Pseudowetenschappelijk
Doordat Van den
Bergs aanpak niet systematisch is, springen de omissies makkelijker in het oog.
Hij heeft een lemma Kosmopolitisme,
dat hij terecht afsluit met de observatie dat het een scheldwoord is bij
extreemrechts. Vervolgens ontbreekt echter Nationalisme,
uitgerekend in dit boek. Wel brengt Van den Berg het lemma Nationaliteiten Dag, waarmee hij een evenement uit 2013 in
Amsterdam bedoelt, waar de toen 178 verschillende afkomsten van de inwoners
werden gevierd:
‘De gemeente Amsterdam meent blijkbaar dat kwantitatieve diversiteit (het
aantal nationaliteiten) ook een positieve bijdrage levert aan kwalitatieve
diversiteit. Terwijl toch algemeen bekend mag worden verondersteld dat ook
illiberale praktijken en ondemocratische opvattingen te vinden zijn onder
mensen met andere nationaliteiten.’
Die tweede,
verheven geformuleerde zin vind ik insinuerend. Zouden moslims weer de pineut
zijn? Van den Berg galmt tegelijk, want eventuele illiberale praktijken en
ondemocratische opvattingen zullen net zo goed aanwezig zijn bij ‘autochtonen’.
En doordat ik nog nooit van deze Nationaliteiten Dag had gehoord en dus een
rijkelijk particulier lemma vermoedde, deed ik wat nazoekingen op het internet
en ontdekte dat Wokabulary hier zwaar
leunt op het boek Op
denkles (2015) van
Sebastien Valkenberg.
Deze conservatieve filosoof, die tegenover mijn vak bepaald niet deskundig opereert, wordt door Van
den Berg elders wel meermaals expliciet genoemd, steevast goedkeurend.
Uit Van den Bergs
vrijheidsdrang verklaar ik het soms wel erg losse verband van bepaalde lemma’s
met woke. Bijvoorbeeld Imposter syndrome.
De term bestaat volgens Wiki van de Pedia sinds 1978, maar dat waar hij naar
verwijst sinds het begin der tijden. Van den Bergs aversie tegen framing,
groupthink en tegen nuttige idioten wier denkruimte ernstig beperkt zou zijn geraakt,
trekt als een mitrailleur door zijn lexicon, zodat het onnavolgbaar wordt dat hij,
andermaal sorry voor de jij-bak, zelf dikwijls een agenda boven haalt. Hij is
bijna tien jaar jonger dan ik, maar na al dat avondrood van Wokabulary waan ik me een piepkuikentje.
In Van den Bergs
agenda staat slechts een beperkt aantal afspraken. Zoals in dit besluit van een
lemma: ‘Kritiek op manspreading is niet voorbehouden aan woke, maar is al
langer deel van feministische kritiek en van fatsoen.’ De vraag dringt zich per
saldo op, wat het bezwaar is tegen fatsoen. In gedrag en evengoed bij taal waarlangs
Van den Berg zijn pijlen toch in eerste instantie richt. Maar toegegeven, ik begreep
ook nooit waarom politieke correctheid minder goed is dan politieke
incorrectheid.
Dit is peanuts
vergeleken bij de herschrijving van de geschiedenis die Van den Berg pleegt om
een angstgegner aan de paal te spijkeren: ‘postmodernisme’. Wat dat precies is,
weet ik zelf slechts bij benadering en dat vind ik een voordeel. Maar quod Wokabulary? Aan postmodernisme ergert hem
allereerst de taal. Door het boek heen oordeelt hij daar voortdurend negatief
over, zonder een al te grote variëteit in diskwalificaties. Dus lezen we meer
dan eens: onhelder, ondoorgrondelijk, saai, gortdroog, wollig. Deze academicus
zoekt zelfs toevlucht tot de diskwalificatie ‘academisch’. Volgens Van den Berg
schrijven postmodernisten lange zinnen, die bol staan van jargon en abstracties.
Om wie gaat het
dan? In alle snelheid telde ik vijf boosdoeners. Vanwege haar algemeen geduchte
stijl Judith Butler. Haar cameo lijkt daarom even onvermijdelijk als die van
Orwell, ware het niet dat ze met haar taal ook nog mensen verdedigt die buiten
het binaire plaatje vallen en zo solliciteert voor een plaatsje in Van den
Bergs gendermuseum. Daarnaast desavoueert hij eenmalig een Nederlandse
arbeidsmigrant en vrouw die zo beroemd blijkt dat haar achternaam volstaat: ‘Braidotti’.
Een iets
grondiger afborsteling krijgen drie mannennamen. Wokabulary hekelt standaard Michel Foucault, zodra er in een lemma
iets wordt beweerd over macht. Verder spuwt Van den Berg zijn gal op Jean-François
Lyotard, zodra er in een lemma iets wordt beweerd over Grote Verhalen. De
laatste pispaal is vanzelfsprekend, al decennia olympisch kampioen
ondoorgrondelijkheid, Jacques Derrida. Niet valt zijn naam echter in het lemma Logocentrisme, mogelijk om alle ruimte
voor spot te bieden aan een
boek uit 1990 van een ‘feministische filosoof’ wier naam mij eerlijk gezegd
dan weer niets zei.
Van den Berg
informeert ons dat postmodernisten ‘voornamelijk Frans’ schrijven. Het blijft ongewis
of hij, anders dan ik, zelf die taal beheerst. Alan Sokals en Jean Bricmonts
nogal beruchte Impostures intellectuelles
uit 1997 voert hij op als Fashionable
Nonsense uit 1998.
Ik noem dat boek mede
omdat Van den Berg er gretig aan herinnert. Het tweetal wist immers een artikel
in postmodern ogend nepjargon gepubliceerd te krijgen, zoals Wokabulary tevens vermeldt dat later met
dezelfde belegen stijlgrap Lindsay en Boghossian ‘pseudowetenschappelijk
postmodern wokisme’ ontmaskerden (die tekst, uiteraard een trofee voor
een frame, passeerde ook bij De Wever de revue). Als volleerd
relletjesvoyeurist vraagt Van den Berg eveneens aandacht voor een generator die
at random postmoderne taal voortbrengt. Niet onthult hij het bestaan van een
bullshitgenerator van consultancytaal, vermoedelijk omdat hij aanhankelijkheid
betoont aan het neoliberalisme.
Er loopt in Wokabulary een teleologische lijn van
postmodernisme naar woke. Alles wat er tussen en naast valt te moffelen
ondergaat dat lot. Ook genderstudies noemt Van den Berg een ‘postmoderne
vakgebied’, mogelijk omdat hij ze als nakomeling beschouwt van vrouwenstudies.
Duister blijft dan weer een overlap met poststructuralisme. Maar misschien
wilde hij verwarring scheppen. Zoals hij vaag van ‘wokisme’ spreekt en zich er wijselijk
voor hoedt een bepaald lidwoord te gebruiken – zo kan hij via poststructuralisme,
net als De Wever, postmodernisme laten beginnen in de jaren zestig, volgens
beschaafde mensen zoals zij de meest perfide aller decennia.
De herschreven,
essentialistische versie van postmodernisme is dus kop van jut binnen een
bepaald politiek frame. De ondertitel van Bart De Wevers genoemde pamflet
luidde Van postmodernisme tot
wokisme, de ondertitel van genoemd,
vroeger boek van Sebastien Valkenberg was Hoe wapenen we ons tegen ‘Ieder heeft z’n eigen waarheid' en andere
modieuze denkbeelden. Ook in 2015 verscheen met Waarover men niet spreekt van Wim Van Rooy een dikkere pil, met een
voorwoord van Cliteur. De ondertitel zette de boosdoeners in één cel: Bezonken gedachten over postmodernisme,
Europa, islam. Of herval ik nu in Guilt
by association? Vóór mijn laatste adem wijs ik dan maar op een nog vroegere
verwante titel, De schijn-élite van de
valse munters (2010) door Martin Bosma, PVV-lid van het eerste uur en huidig
voorzitter van de Tweede Kamer.
Coda
Uit ervaring meen
ik te weten dat zo’n eenvoudig ogend boek dat het alfabet als vormprincipe
heeft iets is met een hoge moeilijkheidsgraad – in het zicht van de finish verloor
ik eens de Y uit het oog. Maar Van den Berg is een wetenschapper die,
getuige het dankwoord, blijkt te bogen op een batterij van deskundigen. Dus nog
los van mijn antipathie tegenover zijn politieke ideeën moet het me van het hart
dat ik hem, en zijn
uitgever, erg slordig vind.
Treurig dus, dat
hij zich in laatste instantie onverschillig toont met wie hij sympathiseert, want
de naam van Emily Dickinson niet kan spellen noch die van Özcan Akyol (die
als ‘moslimbounty’ toch ‘gefundeerde islamkritiek uitte’). En met zijn grote
woorden over de verwerpelijkheid van al dat Frans, noemt hij van een zekere ‘Frantz Fannon’ zowel Black Skin, White Masks als De verworpenen der aarde. Dit
maakt me extra argwanend tegenover Van den Bergs bejegening van antipoden. Het bizarre lemma Roze tjoektjoek, die vanuit zijn mobiliteitsfascinatie zou rijden
naar ‘regenboog Wokotopia’, schrijft Van den Berg toe aan Linda Duits, ‘woke
mediaexpert’, maar ik vind het begrip nergens terug.
Wel moet ik
toegeven dat dit lemma minder gortdroog is dan een tekst over postmodernisme. Maar
de auteur krijgt ook wel erg veel kansen voor open doel bij taal die inderdaad
dwaas en intimiderend kan klinken. Mij valt dan op dat hij vooral wil schieten.
Is daarmee Wokabulary stilistisch ook
fijn om te lezen? Goh. Is dit een kwestie van smaak, en is het bijvoorbeeld raar
dat Goedele Liekens gisteren niet werd herkozen na haar
campagne Zoek mijn bolletje? Woke appropriation, Van den Bergs eigen
bedenksel dat hier al ten tonele werd gevoerd, vind ik niet echt onvergetelijk.
Ik weet dat hij na dit project iets soortgelijk
welluidends gepubliceerd heeft, Het
spook van Woke. Op mijn bureau zal het, hoewel ik sinds kort jeugdliteratuur
tracht te schrijven, niet belanden.
Wat blijft is de
druk die Van den Berg zet om ons ten langen leste kritisch te doen denken. En die
op mij alvast averechtse effecten heeft. Met de opmerkelijke
ontwikkelingen die bijvoorbeeld het begrip Intersectionaliteit doormaakte, is het sneu om na 89 pagina’s
ideologisch pushen te beweren dat het ‘tot voor kort alleen in extreemlinkse
postmoderne splintergroeperingen gebruikt’ werd.
Al enige jaren
werkend aan een soortgelijk project,
het Omzeillexicon dat alleen wat
ambitieuzer en onthechter hoopt te zijn, leer ik dat populisme en meligheid de
grootste vijanden zijn van elke poging iets aan de wereld te verbeteren.
Naschrift
O geheugen, ik
blijk al acht jaar geleden te hebben geschreven over die mistroostige
insinuaties van postmodernisme en politieke taal: https://neerlandistiek.nl/2016/05/een-spreker-met-gebonden-handen-en-een-zak-over-het-hoofd/
Aanleiding was toen
het boekje Heerlijk Helder. Nu vallen
er uit dat stuk nog wat getuigen à charge te halen, uit Vlaanderen, die niet echt
verrassen maar die toch wel een netwerk blootleggen: Boudry en Braekman, uit
een Gentse school die via Dirk Verhofstadt bij Cliteur aanhaakte.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten