Op mijn
archiefblog heb ik een
woordenlijst geopend, die de komende tijd permanent wordt aangevuld. Hulp
van derden bij meer van die taal zou ik zeer waarderen.
Het gaat om
woorden en uitdrukkingen die we beter zouden vermijden, omdat ze zo reflexmatig
in spreek- en schrijftaal worden gebezigd dat hun betekenis gemold lijkt. En
omdat het loutere gebruik ervan mensen aan weerszijden van een moraal plaatst, stimuleren
ze bovendien verdeeldheid.
De aanleiding is
een recent
internetartikel, waarin ik en passant
de fameuze ‘taalverloedering’ bij jongeren relativeerde. Want de pronkstukken
van taal, literaire boeken, zijn evengoed gecorrodeerd, betoogde ik. Redacteuren,
critici, boekhandelaren: iedereen doet aan die gestage verandering mee. Toevallig
had dezelfde site een
opiniestuk waarin Vlaamse neerlandici die lesgeven op universiteiten wel
klaagden over het dalende taalniveau bij hun studenten. Een van de alarmisten had
als lid van een vakjury een boek bekroond van een schrijfster die ik had opgevoerd
als onkundige.
Wanneer ik mijn terloopse
opmerking meer body wil geven dan een polemisch tikje, dan dient zich eerst de
vraag aan of de grotere taalbeheersing van weleer algemeen was. Of regeert idealisering?
Mijn natte vinger vertelt dat het over een periode gaat waarin
eindelijk, dankzij een beurzenstelsel, ook jongeren uit lagere milieus konden
studeren. Pure rechtvaardigheid, ze hadden daar de brains voor. Maar is dat
geen tijdvak dat decennia terug werd afgesloten? Ik vertel toch niets nieuws
dat universiteiten bedrijven zijn geworden, gebaat bij kwantiteit? Heel jongeren
hebben daar nu toch niets te zoeken?
Voor de niveaudaling
wijst men exclusief naar ‘het onderwijs’, met name naar het secundaire deel dat
in Nederland de middelbare school heet. Ik geloof onmiddellijk dat daar van
alles spaak loopt bij taallessen. Van de neerslag daarvan heb ik staaltjes
onder ogen gekregen. Maar dat doet niets af aan een verder strekkende
werkelijkheid: het aanbod waarmee die jongeren hun taalgevoel kunnen ontwikkelen.
Internet geldt
als de grote boosdoener. Misschien is dat terecht. Ik zou dan wel twee dingetjes
willen vaststellen. Dat de meeste ouders aan hun kroost al jong, vóór hun twaalfde jaar, tablets en smartphones geven. Vaak klinkt de verontschuldiging dat hun kinderen
niet uitgesloten mogen worden door klasgenoten en
vrienden. Met deze onvoldragen taalgebruikers kan er gewhatsappt en geskypet en
alles. Er speelt vast geen andere reden mee dat ouders geen tijd hebben om
samen te lezen en te spreken – en dat de speeltjes dus een uitkomst zijn tegen
snelle verveling.
De tweede
vaststelling behelst een enormiteit: dat er op internet zelden redactie is.
Taal die jongeren al vroeg leren kennen kan een stuk beter. Zoals literaire
teksten volgens mij evengoed beter kunnen, maar om budgettaire redenen hooguit
worden opgelapt waarna de grootste aandacht uitgaat naar werving. Ook die observatie
staat niet op zichzelf noch is ze van gisteren. Was voor redacteursfuncties ooit
een al dan niet academische talenachtergrond gewenst? En leiden inmiddels niet marketing-
en communicatieopleidingen tot deze posities, met eenheidsworstigheid tot
gevolg?
Waarom zouden
jongeren niet mogen wennen aan correctere en originelere taal? Nogmaals, ik
begrijp en deel de bekommernis om ‘het onderwijs’. Maar moet ik als ouder ook niet
naar mezelf kijken, als leverancier van taal? Bijvoorbeeld door helderder
teksten te schrijven, zonder in de illusie van Klare Taal te duikelen? Plus door
mijn kinderen uit te leggen waar en waarom bepaalde taal niets meer zegt? In
mijn boek
over maatschappelijke debatten heb ik het niet systematisch behandeld, maar
er botsen eveneens voortdurend discoursen. Een paar steekwoorden blijken te
volstaan om een vermeende tegenstander te vloeren.
Die werkelijkheid
mag van mij ook wel eens verbeterd. Ik ken te goed de verleiding te kankeren optaalgebruik van pakweg managers of politici of kunstenaars. Niemand zit te
wachten op dikdoenerij. Maar ik heb ook ervaren best te weten wanneer ik mijn
toevlucht zoek tot makkelijke formuleringen. Wanneer ik oreer in plaats van
argumenteer. En uiteindelijk: wanneer ik mijn best doe of wanneer ik me neerleg.
Ik ben dus begonnen
woorden en uitdrukkingen te verzamelen. De lijst die zo ontstaat is slechts het
eerste stadium. Vanwege de omvang van de arbeid, maar ook omdat ik verwacht dat
het ene woord het andere zal voortbrengen.
Later hoop ik alle
onderdelen van de lijst te paren aan betekenislekduiding en voorbeeldzinnen. Ik
moet er misschien dan ook alternatieven bij geven – die op wonderbaarlijke
wijze ontsnappen aan fixering die communicatieverstorend is.
Dan nu de oproep. Wie wil of wie bezwaren formuleert, helpe met een comment.
Wie het leuk vindt ook. Een deadline
of een omvang heb ik niet. Liever zing ik Don’t Stop ’Til You Get Enough.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten