maandag 24 september 2018

Waarom?




Bij een festival in Utrecht bleken voor een voorleesmarathon van Anna Karenina exclusief vrouwen aangezocht, omdat Tolstoi’s hoofdpersoon ‘navigeert tussen haar rollen als minnares, echtgenote, moeder en prominent lid van een gemeenschap ’. Dat verwekte een ingezonden brief van Lieke Stelling. Stof van de archetypische Moeder de Vrouw-rel opwerpend, vond deze literatuurwetenschapster dat de voorlezeressen ‘een soort harem’ vormen ‘ter meerdere eer en glorie van een mannelijke auteur’. Auteur Pieter Waterdrinker proefde in die kritiek censuur (‘Es kotzt mich an’) en leesbevorderaarster Lidewijde Paris zag andere bedoelingen bij vrouwen die ‘gewoon met plezier en passie een mooie roman willen voorlezen, uit eigen vrije wil, gratis voor iedereen’.
Het was alsof men in Noord-België een genretoneeltje wou opvoeren dat Rudi Laermans net had geanalyseerd. De Leuvense socioloog ontwaarde cultureel-artistieke stellingoorlogen, waarbij gemeenplaatsen onvermoeibaar leken. Opmerkelijk was dat hij zijn pijlen richtte op linkse bijdragen aan stormpjes over identiteitspolitiek. De wens om onrecht bloot te leggen liet langs de achterdeur ‘een homogeniserend groepsdenken’ binnen. En het gepraktiseerde 'tekstivisme', waarin tekst en activisme samentrekken, huldigde de spektakellogica. Naar mijn gevoel poogde Laermans zo een balans te herstellen die ongewild was doorgeslagen. In 1997 had hij ‘neokritiek’ aan de kaak gesteld, geruisloos, totdat vijftien jaar later dit concept werd gerecupereerd in een Jeroen Mettes-uitgave. Waar neocritici ‘hypocrisie’ bij machtiger geachte Gutmenschen bespeurden, doen tekstivisten vanuit een diametraal ander gezichtspunt hetzelfde, begrijp ik. De verleiding van demystificatie blijft onverminderd.
Het kunstwerk dat ten prooi valt aan kritiek, stelde Laermans, doet er in het betoog eigenlijk niet zo toe. Hooguit is het de aanleiding, waarna steekwoorden (‘intersectionaliteit’) voor mede- en tegenstanders volstaan om te weten hoe de vlag erbij hangt. Stelling stapte in het Karenina-geschil met wat schetsen over identiteit en vrouwen en geschiedenis inderdaad soepel over naar de aanklacht. En haar oplossing, voorlezen uit Virginia Woolf, leek even schematisch. Tegelijk bezigde Paris termen die hooguit geschikt zijn voor mijn omzeillexicon in aanbouw. En wakkerde Waterdrinker een beschamende reflex aan dat de vrijheid van meningsuiting gevaar zou lopen.
Misplaatst vind ik het slot van Paris’ repliek. Niet zozeer omdat ze met haar gebod ‘Niet mekkeren’ insinueert dat Stelling een geit is, als wel omdat ze, in een week dat de neerlandistiek wereldnieuws was wegens een schamel aantal inschrijvingen, een vals onderscheid schept tussen soorten lezers waarbij academici aan de verkeerde kant staan: ‘Je bent een literatuurwetenschapper, laat ons nou maar lezen en dan doe jij de wetenschap.’ Paris doet van alles uitschijnen dat ik liever niet overzie. Maar het zal plakken van wereldvreemdheid, levenskunst en subsidies. Het neerlandistieknieuws bleek nota bene columnistische glunder losgemaakt te hebben in dankbare herinnering aan Karel van het Reves broodje-balwijsheden over ‘de’ literatuurwetenschap uit de jaren zeventig.
Waarom toch? Misschien moet ik vanuit Paris nagaan wat literatuurwetenschappers in de Lage Landen doen met vrouwen in een genre dat me bezighoudt, poëzie. Indicaties geeft dan een lofwaardig tweelingproject: Dichters van het nieuwe millennium (2016) en Bundels van het nieuwe millennium (2018). Vrouwen zijn er uitstekend in vertegenwoordigd, zowel onder de besprekers als onder de besprokenen. Wel is het niveau van de bijdragen ongelijk, wat deels zal voortkomen uit de kwaliteitsverschillen tussen de gekozen dichters. Citaten kunnen onbedoeld doen terugdeinzen, zoals bij Maud Vanhauwaert. Haar oeuvre, dat twee bundels beslaat, wordt nota bene in beide studies belicht, door de ervaren wetenschappers Jan Konst en Elke Brems.
Alles wat geïnteresseerden van en over Vanhauwaert te horen krijgen, voldoet veeleer aan de bevinding van plezier en passie. Het doorprikken van het alledaagse, onverwachtheid, de aparte leeshouding die poëzie zou vergen, diepgang, het onvanzelfsprekende, grapjes, spel met conventies, leegte en eenzaamheid, verstoorde communicatie, raadsels, het onaffe, associatie en analogie en, naar het schijnt, de kritische blik. Daartussen staan netjes opmerkingen van collega-beschouwers. Plus iets over interactie die Vanhauwaerts gedichten gelukkig aantrekkelijk maakt voor meer lezers dan dit genre gewend is. En die de keuze legitimeert voor haar als Antwerps stadsdichter, wars van tekstivisme en, getuige haar standaardfoto met een koffer op de schouder, onderweg naar arcadia. Daarover zwijgt deze literatuurwetenschap. Net als over het enigma waarom Vanhauwaert eveneens geconsacreerd is (tot in de redactie van het vernieuwingsgezinde tijdschrift DWB).
Zekerheidshalve: ik vind Vanhauwaert geen zwakke maar onbijzondere dichteres. Haar bewieroking dwingt schrijfsters tot het type onschuld waarbij raffinement wordt verondersteld, tot conformistisch non-conformisme. Waarom toch? Kan het anders, wel degelijk in de richting die Lieke Stelling wilde? Misschien moeten er voorwaarden worden geschapen waaronder literatuur de grootste kans heeft in het ongrijpbare ding dat we maatschappij noemen. Is het format van de bundel dan minder geschikt dan het evenement? Zo werd ik attent gemaakt op het poëzieprogramma Dichteressen na #metoo waarvan de korte aankondiging dat tenminste belooft:

‘De nieuwe generatie dichters staat zelfverzekerd op het literaire podium, geëngageerd en bevrijd van ieder juk. En oh ja, het zijn vaak vrouwen. Een jaar nadat het #metoo schandaal uitbarstte, laat BOZAR vijf dichteressen stevig terugslaan met poëzie. Tijdens de internationale dichtersavond Transpoesie lezen ze voor uit eigen werk, terwijl de Nederlandse, Franse en Engelse vertaling verschijnt op groot scherm.’

Over homogeniserend groepsdenken gesproken! Er werd niet eens geprobeerd een idee te formuleren, laat staan dat er uitleg was over de vijf dichteressen die het mochten invullen. Louter algemeenheden over de actualiteit, over vrouwen en over poëzie, op een toontje dat taal zelf beledigt (‘stevig terugslaan‘, ‘juk‘: materiaal voor mijn omzeillijst). Duister blijft of poëzie hier een spektakel dient of toch als ongewenste intimiteit geldt of als grensoverschrijdend. Er kan, hopelijk correcter dan in Bundels van het nieuwe millennium, geciteerd uit Vanhauwaert:

Wat doen we met het lichaam waaraan
een man zich optrok die zich daarna in
de mond drong en zei ‘je hebt het bij het
rechte eind’.

Met het verkrachte meisje en de mensen
die zeggen ‘zo mooi is ze toch niet’_

Sinds auteurs publiceren is het de hamvraag of hun teksten voorbij de esthetische conventie iets teweeg kunnen brengen. Het antwoord was meestal ontkennend, soms kwam er scepsis, sporadisch hoop. Maar voor deze gelegenheid is de vraag tevoren vermorzeld. Ook stuit het me tegen de borst dat dit programma prestigieus is, uit de koker van organisaties van naam en – het werd al aangeraakt – met aanzienlijke budgetten dankzij belastingbetalers. Bestaat het begrip ‘institutioneel cynisme‘ al?

1 opmerking:

  1. Meer dan een jaar is de naam Stelling hier gespeld geweest als Snelling. Maar waarom?

    BeantwoordenVerwijderen