Behalve dat
woorden van betekenis veranderen, ontwikkelen de voorwerpen waarnaar ze kunnen verwijzen
zich evengoed. Hoe gaan woordenboeken met die nimmer versagende metamorfoses om?
Ik nam de proef op de som en belde naar de heer Van Dale:
telefoon zelfstandig naamwoord • de m • telefoons, verouderd telefonen
1886 ◻ Frans téléphone, gevormd van Grieks tèle [ver] + -foon
1 toestel om
geluid, m.n. de menselijke stem, over te brengen d.m.v. galvanische stromen,
die in geluidstrillingen worden omgezet
•mobiele telefoon toestel voor mobiele
telefonie
•vaste telefoon toestel voor vaste
telefonie
•in iemands telefoon staan met zijn telefoonnummer in
het adresboek staan dat is opgeslagen in iemands (mobiele) telefoon
•informeel voortdurend op zijn
telefoon zitten er steeds mee bezig zijn, bv. door te sms’en
of te appen
2 aansluiting
op het telefoonnet
•draadloze telefoon = looptelefoon
•publieke telefoon openbare gelegenheid waar
je kunt telefoneren tegen inworp van een of meer geldstukken of na invoering
van een betaalkaart in een automaat
•de rode telefoon rechtstreekse verbinding
tussen de president van de Verenigde Staten en die van Rusland
3 hoorn
waarin telefonisch spreek- en hoorapparaat gecombineerd zijn
•de telefoon opnemen, van de haak nemen, neerleggen
•uitdrukking de hele dag aan de telefoon
hangen voortdurend opbellen
4 telefonische
oproep
•de telefoon aannemen als er opgebeld wordt de
hoorn opnemen en luisteren (en de boodschap overbrengen)
•er is telefoon voor u
6 telefono
Dit lijkt me
redelijk up to date. Bij het eerste betekenisveld ligt de nadruk op het handapparaatje
zoals dat tegenwoordig overweldigend voorkomt. De klassieke telefoon met snoer vertegenwoordigt
slechts één van de vier voorbeelden en staat niet bovenaan.
Het zal aan mijn zogeheten
dada’s liggen dat ik in voorbeeld vier van het eerste betekenisveld een moralisme
proef dat wel achterhaald lijkt. Tegenwoordig immers ‘zit’ iedereen voortdurend
‘op zijn telefoon’. Het is geaccepteerd om – bij vergaderingen, in cafés en
restaurants – in aanwezigheid van anderen de blik te richten op het magische
scherm. Bij die nieuwe sociale code mag er gezwegen worden.
In het tweede betekenisveld
worden digitaal angehauchte jongeren bijgelicht. ‘De rode telefoon’
stamt uit een tijd dat de wereld dichotomisch was ingericht; China had nog niet
de halve wereld opgekocht. Voor de communicatie dienden er verder dingen als
telexen en typemachines. De ‘draadloze telefoon’ is voor latere generaties een
gegeven, geen zombieachtige noviteit die er ooit toe noopte het woordenboek aan
te vullen.
Hilarisch dunkt
me de omschrijving bij ‘publieke telefoon’. Mastodonten noemden die namelijk
een telefooncel. In het westelijk deel van de EU mag dat fenomeen uit het
straatbeeld zijn verdwenen, onlangs heb ik er gezien in Polen, Italië en in Spanje.
Sommige Italiaanse telefooncellen bieden zelfs de mogelijkheid om een fax, e-mail
of sms te sturen.
Het besef dat er
generaties zijn die niet hebben ervaren hoe het voelt om, met name bij ingewikkelde
gesprekken, de wijsvinger door de snoer te wringelen. Hoeveel literatuur zal op
basis van dit simpele ervaringsgegeventje binnen welke tijd als historisch
worden aangemerkt?
Het derde
betekenisveld gaat voort op achterhaalde technologie. Omdat ze in de
voorbeelden staande uitdrukkingen laat zien, is er in het onderwijs wellicht uitleg
nodig. Ik herinner me uit mijn eigen schooltijd tijdens de Engelse les zulke verheldering
bij ‘to turn on the light’.
In het vierde
betekenisveld wordt het voor mij nog interessanter omdat er, voorbij individualisme
op maat, derden bij betrokken raken. Aan een docent het voorrecht te vertellen
dat de telefoon een sociaal medium is geweest, dat zich, onbeweeglijk, bevond
in een ruimte gedeeld met mensen die familie waren. Daarbij hoort het oprakelen
van de gewoonte dat men zachter ging praten of de hand voor de mond hield wanneer
er privékwesties aan bod kwamen.
In deze flashback
valt te monteren dat er tijden zijn geweest waarin mensen niet ‘24 op 24’
bereikbaar waren, laat staan op één nummer. En dat met die tijden pas recent is
gebroken, waarna een paradoxale toestand ontstond die Byung-Chul Han benoemde:
‘Het prestatiesubject is bevrijd van een externe macht die het tot werk kan
dwingen of het zou kunnen uitbuiten. Hij is “eigen baas” en onderneemt
zichzelf. Hoewel er dus geen machtsinstantie en geen externe drang meer is,
leidt dit niet tot echte vrijheid, want het prestatiesubject buit nu zichzelf
uit. De uitbuiter is de uitgebuite geworden. Dader en slachtoffer vallen samen.’
Klink ik nu bejaard?
Toch ben ik volgens mijn identiteitskaart niet zo heel erg oud. Ik herinner me zelfs
een revolutie op telefoongebied, die antwoordapparaat werd genoemd. Daar zaten
cassettebandjes in, die ik helaas weggegooid heb terwijl de opgenomen stemmen me
grenzeloos fascineerden.
Zo liet ik mijn
piano stemmen door één winkel te Arnhem, die daar twee blijkbaar concurrerende
mannen voor had. De ene stotterde, wat zijn ingesproken berichten aan de lange
kant maakte. Wel kon hij tien soorten water van elkaar onderscheiden. De ander viel
vooral op door de kwantiteit van zijn berichten. Zodat ik capituleerde en aan de
deur een nepleren bruin jasje trof dat zei: `Hi there, ik ben Webster'. Binnen
legde hij uit waarom zowel het klimaat van Johannesburg (te droog) als dat van
Durban (te nat) funest was voor piano's.
Terug naar Van
Dale. Het vijfde betekenisveld zal voor jongeren evenmin evident zijn. Voor mij
roept het informatie op (één per oproep) over nummers die ontbraken in het regionale
telefoonboek waarvan elke abonnee jaarlijks de recentste versie in de bus vond.
Het tussenstadium werd, heel even, gevormd door het nationale telefoonboek op
cd-rom. Daarna nam internet het over. Waarbij de ironie natuurlijk wil dat daar
vele nummers onvindbaar zijn geworden* omdat weinigen nog een ‘vaste lijn’ schijnen te hebben.
Van grote
schoonheid vond ik in die prehistorie de wederdienst, wanneer iemand telefonisch
vroeg de naam te spellen. Zelf nam ik steevast de letterverklaringen van mijn
vader over: Karel-Rudolf-Eduard-Gerard-Theodor-Izaak-Nico-Gerard.
Overigens is de zesde
betekenis die meneer Van Dale van ‘telefoon’ geeft mij onbekend. Heb ik iets
gemist? Zijn omschrijving ‘telefono’ blijft hoe dan ook kort. Daarom klikte ik door:
‘foltermethode waarbij de folteraar met vlakke hand
op de oren van het slachtoffer slaat, waardoor het trommelvlies gemakkelijk kan
scheuren’. Hier staat bij dat dit woord een understatement is, wat het begrip zeker
ten goede komt.
Hallo? Hallo!
*Dat rijmt met de recentste zeden. Smartphones blijken niet gebruikt te worden om te telefoneren. Voor communicatie met intimi dient de chat, en met onbekenden de e-mail.
*Dat rijmt met de recentste zeden. Smartphones blijken niet gebruikt te worden om te telefoneren. Voor communicatie met intimi dient de chat, en met onbekenden de e-mail.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten