zondag 9 september 2018

De telefoon



Behalve dat woorden van betekenis veranderen, ontwikkelen de voorwerpen waarnaar ze kunnen verwijzen zich evengoed. Hoe gaan woordenboeken met die nimmer versagende metamorfoses om? 
Ik nam de proef op de som en belde naar de heer Van Dale:

telefoon zelfstandig naamwoordde mtelefoons, verouderd telefonen 1886 Frans téléphone, gevormd van Grieks tèle [ver] + -foon 

1 toestel om geluid, m.n. de menselijke stem, over te brengen d.m.v. galvanische stromen, die in geluidstrillingen worden omgezet
mobiele telefoon toestel voor mobiele telefonie
vaste telefoon toestel voor vaste telefonie
in iemands telefoon staan met zijn telefoonnummer in het adresboek staan dat is opgeslagen in iemands (mobiele) telefoon
informeel voortdurend op zijn telefoon zitten er steeds mee bezig zijn, bv. door te sms’en of te appen

2 aansluiting op het telefoonnet
draadloze telefoon = looptelefoon
publieke telefoon openbare gelegenheid waar je kunt telefoneren tegen inworp van een of meer geldstukken of na invoering van een betaalkaart in een automaat
de rode telefoon rechtstreekse verbinding tussen de president van de Verenigde Staten en die van Rusland

3 hoorn waarin telefonisch spreek- en hoorapparaat gecombineerd zijn
de telefoon opnemen, van de haak nemen, neerleggen
uitdrukking de hele dag aan de telefoon hangen voortdurend opbellen

4 telefonische oproep
de telefoon aannemen als er opgebeld wordt de hoorn opnemen en luisteren (en de boodschap overbrengen)
er is telefoon voor u



Dit lijkt me redelijk up to date. Bij het eerste betekenisveld ligt de nadruk op het handapparaatje zoals dat tegenwoordig overweldigend voorkomt. De klassieke telefoon met snoer vertegenwoordigt slechts één van de vier voorbeelden en staat niet bovenaan.
Het zal aan mijn zogeheten dada’s liggen dat ik in voorbeeld vier van het eerste betekenisveld een moralisme proef dat wel achterhaald lijkt. Tegenwoordig immers ‘zit’ iedereen voortdurend ‘op zijn telefoon’. Het is geaccepteerd om – bij vergaderingen, in cafés en restaurants – in aanwezigheid van anderen de blik te richten op het magische scherm. Bij die nieuwe sociale code mag er gezwegen worden.
In het tweede betekenisveld worden digitaal angehauchte jongeren bijgelicht. ‘De rode telefoon’ stamt uit een tijd dat de wereld dichotomisch was ingericht; China had nog niet de halve wereld opgekocht. Voor de communicatie dienden er verder dingen als telexen en typemachines. De ‘draadloze telefoon’ is voor latere generaties een gegeven, geen zombieachtige noviteit die er ooit toe noopte het woordenboek aan te vullen.
Hilarisch dunkt me de omschrijving bij ‘publieke telefoon’. Mastodonten noemden die namelijk een telefooncel. In het westelijk deel van de EU mag dat fenomeen uit het straatbeeld zijn verdwenen, onlangs heb ik er gezien in Polen, Italië en in Spanje. Sommige Italiaanse telefooncellen bieden zelfs de mogelijkheid om een fax, e-mail of sms te sturen.
Het besef dat er generaties zijn die niet hebben ervaren hoe het voelt om, met name bij ingewikkelde gesprekken, de wijsvinger door de snoer te wringelen. Hoeveel literatuur zal op basis van dit simpele ervaringsgegeventje binnen welke tijd als historisch worden aangemerkt?
Het derde betekenisveld gaat voort op achterhaalde technologie. Omdat ze in de voorbeelden staande uitdrukkingen laat zien, is er in het onderwijs wellicht uitleg nodig. Ik herinner me uit mijn eigen schooltijd tijdens de Engelse les zulke verheldering bij ‘to turn on the light’.
In het vierde betekenisveld wordt het voor mij nog interessanter omdat er, voorbij individualisme op maat, derden bij betrokken raken. Aan een docent het voorrecht te vertellen dat de telefoon een sociaal medium is geweest, dat zich, onbeweeglijk, bevond in een ruimte gedeeld met mensen die familie waren. Daarbij hoort het oprakelen van de gewoonte dat men zachter ging praten of de hand voor de mond hield wanneer er privékwesties aan bod kwamen.
In deze flashback valt te monteren dat er tijden zijn geweest waarin mensen niet ‘24 op 24’ bereikbaar waren, laat staan op één nummer. En dat met die tijden pas recent is gebroken, waarna een paradoxale toestand ontstond die Byung-Chul Han benoemde: ‘Het prestatiesubject is bevrijd van een externe macht die het tot werk kan dwingen of het zou kunnen uitbuiten. Hij is “eigen baas” en onderneemt zichzelf. Hoewel er dus geen machtsinstantie en geen externe drang meer is, leidt dit niet tot echte vrijheid, want het prestatiesubject buit nu zichzelf uit. De uitbuiter is de uitgebuite geworden. Dader en slachtoffer vallen samen.’
Klink ik nu bejaard? Toch ben ik volgens mijn identiteitskaart niet zo heel erg oud. Ik herinner me zelfs een revolutie op telefoongebied, die antwoordapparaat werd genoemd. Daar zaten cassettebandjes in, die ik helaas weggegooid heb terwijl de opgenomen stemmen me grenzeloos fascineerden.
Zo liet ik mijn piano stemmen door één winkel te Arnhem, die daar twee blijkbaar concurrerende mannen voor had. De ene stotterde, wat zijn ingesproken berichten aan de lange kant maakte. Wel kon hij tien soorten water van elkaar onderscheiden. De ander viel vooral op door de kwantiteit van zijn berichten. Zodat ik capituleerde en aan de deur een nepleren bruin jasje trof dat zei: `Hi there, ik ben Webster'. Binnen legde hij uit waarom zowel het klimaat van Johannesburg (te droog) als dat van Durban (te nat) funest was voor piano's.
Terug naar Van Dale. Het vijfde betekenisveld zal voor jongeren evenmin evident zijn. Voor mij roept het informatie op (één per oproep) over nummers die ontbraken in het regionale telefoonboek waarvan elke abonnee jaarlijks de recentste versie in de bus vond. Het tussenstadium werd, heel even, gevormd door het nationale telefoonboek op cd-rom. Daarna nam internet het over. Waarbij de ironie natuurlijk wil dat daar vele nummers onvindbaar zijn geworden* omdat weinigen nog een ‘vaste lijn’ schijnen te hebben.
Van grote schoonheid vond ik in die prehistorie de wederdienst, wanneer iemand telefonisch vroeg de naam te spellen. Zelf nam ik steevast de letterverklaringen van mijn vader over: Karel-Rudolf-Eduard-Gerard-Theodor-Izaak-Nico-Gerard.
Overigens is de zesde betekenis die meneer Van Dale van ‘telefoon’ geeft mij onbekend. Heb ik iets gemist? Zijn omschrijving ‘telefono’ blijft hoe dan ook kort. Daarom klikte ik door: ‘foltermethode waarbij de folteraar met vlakke hand op de oren van het slachtoffer slaat, waardoor het trommelvlies gemakkelijk kan scheuren’. Hier staat bij dat dit woord een understatement is, wat het begrip zeker ten goede komt.
Hallo? Hallo!

*Dat rijmt met de recentste zeden. Smartphones blijken niet gebruikt te worden om te telefoneren. Voor communicatie met intimi dient de chat, en met onbekenden de e-mail.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten