Uit samengestelde
voornaamwoordelijke bijwoorden kan in België ‘er’ wegvallen. Het heeft even
geduurd voordat ik de systematiek doorkreeg en mijn rode potloodje opbergen
kon. Slordigheid noch personificatie regeerde. Een recente headline weet
bijvoorbeeld: ‘Anonieme performer getuigt: “Fabre is als praline met rattenvergif in”.’ Hier staat het voorzetsel moederziel alleen efficiënt
te zijn.
Iets van deze gewoonte moet
zijn overgewaaid naar Nederland. Achter in een achteloze zin kan daar een
voorzetsel aan komen sukkelen, dat was losgeraakt van bijwoordelijke
bepalingen. Alsof de spreker tot slot alle stukjes verstrekt waarmee een
correcte frase bijeen kan worden gelegd. Zo verklaarde afgelopen weekend de
coach van PSV: ‘Aziz en
Guti ben ik uiterst tevreden over.’
Is dat exclusief
spreektaal? Ooit verbreidde zich de merkwaardige uitdrukking ‘Daar is niks mis
mee’. Ze verloor haar koplamp: ‘Niks mis mee’. Misschien heeft de
ruimte van Twitter met dat beperkte zicht te maken. De ultieme formule in dezen
is hoe dan ook: ‘Blij mee’.
Wat belandt daarvan in literatuur, dé plek waar
registers botsen of in elkaar vervloeien? In Diepe aarde
laat Maria Vlaar een egocentrische papa
bekennen: ‘(…) ik genoot echt wel van hoe Masha en George samen over de vloer
kropen met houten autootjes die zij voor hem kocht (…)’. Ondanks jaren
gewenning in België mis ik in dit zinsfragment ‘er’, om precies te zijn tussen
‘genoot’ en ‘echt’. Of is dit een spreekgedachte? Zeker ben ik (er) niet (van).
Tekstbestanden op
de computer geven rust, omdat je voortdurend kunt surfen naar woordenboeken en
feiten controleren. In bijschriften zijn voor de auteur typeletters bovendien leesbaarder
dan welk handschrift dan ook. Da’s niet te onderschatten bij suggesties,
zeker wanneer je besmuikt poogt een onmogelijk beeld te signaleren, anders dan
met een kringeltje.
Bij mij staat de
computer, een desktop, op een bureau. Rug, schouders en nek laten zich al vrij
snel gelden. Een pak papier is gezonder om te redigeren. Je krijgt er bovendien
meer afstand tot de tekst door, en dus minder kans op schermblindheid.
Wel komen er naslagwerken
om je heen te liggen, voor de controles. Minder praktisch buitenshuis. Op
windgevoelige plaatsen, in het bijzonder op het strand, heb ik sowieso
afgeleerd te redigeren; vele treinen hebben smalle opzettafeltjes waarop het
pak papier schuift, wat bij een scherpe bocht ongewenste gevolgen heeft. Toch
maar thuisblijven dan, in ruimtes die meer uitnodigen tot ontspannen dan een
studeerkamer?
Ik ben afgunstig op
Nikki Dekker die in een generatiebundel onthulde: ‘Tieten zijn twee zichtbare
hompen die je overal met je meesjouwt – die je zelfs als boekensteun kunt
gebruiken wanneer je op je rug op de bank ligt te lezen’.
Rivieren van Martin Michael Driessen vind ik een van de
tamelijk geweldigste Nederlandse literaire boeken van de laatste jaar. [Opdracht:
herschrijf deze zin.] Ik vraag me wel af hoe dicht de redacteur op deze
verhalenbundel zat. Het fijne vind ik dat ze doorgecomponeerd is, wat meer
overlegrondes vergt. Door steeds nieuwe tips en ideeën
kan een auteur eigen tekst gaan doorgronden en dan onderdelen naar elkaar toe schrijven.
Bij de eindes van Driessens drie verhalen veranderen namelijk verteltempo en
tijd steevast. Ze worden drastisch, zoals in lagereschoolopstellen waar tijdens
de ultracreatieve daad buiten de zon kon gaan schijnen of de pols domweg pijn kon
doen.
Een ander bedrijfsongeval
bij zo’n grondige aanpak is dat spellingsdingetjes blijven staan, mogelijk uit het
idee dat er nog een redactieslagje komt. Op blz. 116 staat er over
fruitboompjes dat ze worden ‘gepland’. Krijg nau wat! Toch valt die spelling
met wat bochtige redenaties te verdedigen. In het geheel van teksten per dag
leest een vermoeide persklaarmaker bovendien vaker over plannen (je seg plennen) dan planten. Mij was de fout
ook niet meteen opgevallen. Een wakkere bibliotheeklezer had in de marge het
potlood gehanteerd, met een overigens sympathieke grijstoon.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten