In wat voor land leef ik eigenlijk? is een biografie om verdrietig van te
worden. Karin Amatmoekrim portretteert er Anil Ramdas in, wiens leven nogal een
curve vertoonde. Doordat de biografe zo dicht bij haar onderwerp annex
personage blijft dat ze hem permanent ‘Anil’ durft te noemen, voel ik als lezer
dat leven ook bewegen. Pijlsnel richting erkenning en gestaag naar
ontluistering. Bij geen enkele mens is een neergang aangenaam om over te
vernemen, maar bij Ramdas steekt het extra. Volgens mij was hij
hyperintelligent en begaafd, jaloersmakend geëngageerd en kritisch, en hij heeft
de Nederlandse literatuur, wat dat ook moge zijn, verrijkt met klassieke teksten.
Tegelijk ontkom
ik er door In wat voor land leef ik
eigenlijk? niet aan te vermoeden dat Anil Rambas (Paramaribo, 1958 – Loenen
aan de Vecht, 2012) een intellectuele horzel was, vermoeiend ambitieus en
egomaan. En dat die eigenschappen hem niet alleen als persoon uitholden, maar
hem bovenal als publicist onbruikbaar maakten voor het bestel. Zijn
ideologische opvattingen kwamen ook niet langer van pas, zodat ‘gedateerdheid’
een opportuun etiket werd om zijn werk af te serveren. Uitgerekend het artikel
waarin Ramdas zich in 2010 op zijn principieelst toonde, versnelde zijn
ondergang – en blijkt nu razend actueel.
Idealen
Tegenwoordig is postkoloniaal
gedachtegoed ingeburgerd en klinken auteurs vertrouwd die Ramdas als
internationaal georiënteerde wetenschapper in de Lage Landen introduceerde: Edward Said, bell
hooks, Kwame Anthony Appiah,… En natuurlijk Stuart Hall, uit wiens werk hij
begin jaren negentig samen met gelijkgestemden vertaalde. Gedachtegoed en namen
zijn heden ook weer niet onomstreden, maar de zogezegd artistieke klasse stond open voor intellectuele verbreding.
Amatmoekrim noemt uit die tijd de televisie-interviewreeks In mijn vaders huis, waarvoor de gelouterde regisseuse Ellen Jens samenwerkte met Ramdas: ‘Hij
sprak over mannen waar ik nog nooit van gehoord had alsof het wereldwonderen
waren.’
In wat voor land leef ik eigenlijk? stemt mede daarom verdrietig. Nu kloppen kenners
zich op de borst over de vanzelfsprekendheid waarmee Astrid Roemer is onderscheiden met de hoogste literaire
prijzen. Ze werd ook in
Suriname geboren en publiceerde al langer dan de dik tien jaar jongere Ramdas. Maar
rond zijn grootse debuut De
papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992) hing inmiddels het
geurtje van een allochtonenschrijversmarkt. Amatmoekrim meldt dat het belang
van de warm verwelkomde Mustafa Stitou door Ton Anbeek gerelativeerd werd.
Bij Ramdas
speelde mee dat zijn opvattingen werden gesitueerd in een ‘politiek correcte’
hoek. Zo was hij dan wel controversieel, maar sloot zijn agenda in het laatste
decennium van de twintigste eeuw aan bij de tijdgeest, en dus evengoed
bij cultuurindustriële verlangens. Ramdas’ tweede boek De beroepsherinneraar (1996) bevatte bijvoorbeeld een reportage uit
‘het Brabantse dorpje Veghel’ waar zijn nietsontziende oog onder meer ‘vijf
blonde barjuffrouwen’ ontwaarde. En in het VPRO-programma Het blauwe licht kon hij het zich met co-presentator en
boezemvriend Stephan Sanders permitteren om nooit gehoord te hebben van
wielrenner Johan van der Velde. Het duo hing de Ter Braak en Du Perron van de mediakritiek
uit.
Voor NRC voldeed Ramdas aan de vraag toen hij in 1997 lucide de realiteit van immigranten toetste
aan Nederlandse literatuur en romans van Leon de Winter en Joost Zwagerman
midscheeps raakte in hun gemis van zwarte representatie. Die kritiek zou als
addendum kunnen gelden bij De canon onder vuur. Nederlandse literatuur
tegendraads gelezen (1991), een wisselend ontvangen project dat paste in een modernisering en re-ideologisering waarbij westerse vanzelfsprekendheden,
herleid tot hun vooronderstellingen, niet echt evident bleken.
Graag werd een weldenkend deel van Nederland toen even
geconfronteerd met een internationaler blik van een moralist wiens tweede
natuur het leek anderen de les te spellen. En zo valt heden de in beperkte
kring explosief toegenomen waardering voor Roemer, die door Ramdas een
warm hart werd toegedragen, in de plooien van de tijd. O ongrijpbaarheid. Mij verraste dat zijn hartsverlangen áchter
niet te ontkennen feiten als multiculturalisme, kosmopolitiek en migratie lag.
Amatmoekrim vat zijn inzet samen als ‘het verdedigen van de beschaving, het
beschermen van de zwakkeren, het idee om onderbouwd en inhoudelijk met elkaar
van gedachten te wisselen’.
Het misschien wel ontroerendste detail uit de biografie vind ik iets wat die uitwisseling (om het loze begrip dialoog te vermijden) voor Ramdas vanuit zijn perspectief tekende: een fiets. Als student liep hij naar de Vrije Universiteit, hij was dat zo gewend. Pas later kocht hij een blijkbaar oer-Hollandse tweewieler die hij zelfs bij tegenwind gebruikte als ‘blijk (…) van mijn aangepastheid’. Een andere bijdrage zijnerzijds aan de uitwisseling was niet-aflatende kritiek, die zo ondubbelzinnig mogelijk moest worden geformuleerd. Dat kwam goed uit in de jaren negentig, maar werd daarna juist een nadeel.
Zo kan de
biografie voorvallen opdissen waarin twee dingen met elkaar verweven raken. Steeds
ongewenstere opvattingen paarde Ramdas aan een steeds kortere weg naar de
essentie van zijn bijdragen. Minder strategisch, meer oprecht. Blijkbaar
circuleert op het web een Ramdas-interventie uit 2011 waarin hij Grunberg
vraagt: ‘Wat wil je beter maken, wat wil je veranderen?’ Een relevante kwestie,
die zoals Amatmoekrim beschrijft voorkomt uit Ramdas’ idealen. Maar de
consequentheid van zijn kritiek schaadde de ingang van zijn ideeën en
bevorderde de zelfdestructie. Dat alcohol een rol speelde in die negatieve
spiraal dunkt me slechts van anekdotische waarde voor het klimaat als geheel –
en van een extra opdoffer voor de weinigen die hem nog steunden.
Intellectueel
moet het voor Ramdas verschrikkelijk geweest zijn om achteraf, met name rond
het verschijnen van zijn formidabele roman Badal,
te vernemen dat hij op het toppunt van zijn roem een modeverschijnsel zou zijn
geweest. Nu is de laaglandse neiging alles autobiografisch te lezen sowieso
hinderlijk, maar wat Amatmoekrim citeert uit Badal-recensies en
interviews is bij de duinkonijnen af. Die betweter van een Ramdas kreeg de
rekening terug! Arjan Peters memoreerde ‘pronte essays’ – dat adjectief, in een
categorie waarvan ik dacht dat ‘verdienstelijk’ het hoogst haalbare is… Bij OBA live vernam Ramdas de observatie dat
hij ‘in zijn leven te vroeg gepiekt’ had. Sportverslaggever van dienst was
Jürgen Maas, tegenwoordig een respectabel uitgever van boeken in een niche die
mede door Ramdas voor ons taalgebied ontgonnen is.
Onomwondenheid
Ik blufte bij de
stelling geen idee te hebben van wat ‘de Nederlandse literatuur’ behelst.
Tijdens mijn studie in de jaren tachtig kon ik een bijvak Antilliaanse
literatuur volgen. En toen daarna – en dus niet in mei 1968, zoals Bart De Wever beweert – het postmodernisme zich settelde, begon
de gewenning aan centrumloosheid. Kwam ze er ook integraal? Per saldo geloofde
Hugo Brems aan het eind van Altijd
weer vogels die nesten beginnen (2006) dat er zoiets als ‘de Nederlandse
literatuur’ bestond. En nog altijd zijn er in Vlaanderen, waar taal minder
vrijblijvend is dan boven de rivieren, stemmen die de wijsheid over lokale begrenzing in
pacht hebben. Ik vermoed dat Ramdas daar weinig mee op zou hebben.
Het bewijs voor
mijn vermoeden haal ik uit zijn opiniestuk ’Het culturele drama’ uit september
2010, een vingeroefening voor de roman Badal
die maart 2011 verscheen. Voortbordurend op Paul Scheffers ‘Het multiculturele
drama’ waarin hij een cameo had, sprak Ramdas het failliet uit over
volksverheffing van het witte deel van Nederland. Hij maakte komaf met elke vorm
van nationalisme, waarvan de actualiteit zijns inziens meer dan ooit de
producten liet zien – racistische burgers zonder beschaving en culturele kennis,
zoet gehouden door media met arrogant populisme.
Hij redeneerde zo
hardhandig dat hij een spiegel in retour kreeg: wie was er hier nu helemaal een
racist? Behalve dat Ramdas tegen de top van zijn onomwondenheid aanzat, was het
nadeel dat hij het stuk voor het Vlaams-Nederlandse huis deBuren op het
internet publiceerde. Daar vertonen de debatzeden hun eigen dynamiek die lastig
te rijmen zijn met het intellectuele niveau waarop hij was blijven hopen. Amatmoekrim
besteedt kalm en invoelend veel aandacht aan het fiasco waarop ’Het culturele
drama’ dan ook uitdraaide.
Dat Ramdas een
grotere racist zou zijn dan de racisten die hij aanklaagde, vind ik een
voorspelbaar internetverwijt. Het berust op hypocrisie. Nu loopt elk polemisch
stuk risico op een jij-bak, maar bij dit onderwerp is de kans daarop groter.
Zelf onderzocht ik dat eens na een passage over Nigeriaanse
voetballers in een satirische sportcolumn, die collectieve opiniestukken
opleverde die vaak rabiater en zeker absolutistischer waren dan de aanleiding. Beduusd
betrapte ik mezelf toen op rare triomfale gevoelens, en weet ook nog hoe ziedend
bepaalde betrokkenen op me waren dat ik hun weerzin van racisme blijkbaar in
twijfel had getrokken.
En zoals ik later
ontdekte dat de krantencolumn was verwijderd, zo blijkt de zogeheten fittie
rond ‘Het culturele drama’ niet meer te raadplegen. Ook het door deBuren aangemaakte document voor
Amatmoekrim, waarnaar de biografie noot na noot verwijst, is onbereikbaar. Uit piëteit met de
nabestaanden van de twee belangrijkste kemphanen? Behalve Ramdas pleegde immers
ook zijn antagonist Joost Zwagerman zelfmoord, in 2015.
Incapabel
Een kleine
vijftien jaar na dato blijkt Ramdas’ ramkoers in ‘Het culturele drama’ actueler
dan ooit. De voornaamste objecten van zijn woede zijn, net als in Badal, sympathisanten van Geert Wilders.
Hoe hen te
begrijpen en te bejegenen na de spectaculaire verkiezingsuitslag van
november 2023 en na de regeringsonderhandelingen tot en met nu, alles ten
gunste van de PVV? En wat staat België te wachten begin juni? Dan zijn er niet
alleen nationale maar ook Europese verkiezingen, waarvan Mia Doornaert al heeft
voorspeld dat ze ‘een revolte tegen links’ zullen worden, tegen woke en politiek correct en dies meer. En toch ook, sorry, waarom
is in de Lage Landen eigenlijk iedere scheet van Joost Klein wereldnieuws, al
weken, evenzeer bij kwaliteitsmedia?
Ook op talig gebied
is Ramdas hier visionair gebleken. Dat de nieuwe Nederlandse regering de btw op
boeken en andere cultuuruitingen behalve film wil verhogen en ze dus minder
bereikbaar maken voor jongeren en brede lagen van de bevolking, lijkt slechts een
detail. Hij weigerde ‘allochtonen’ als zondebokken op te voeren voor een
kennis- en cultuurgebrek bij ‘autochtonen’. Dat is immers wat terugkomt bij
opinies over tanende schrijfvaardigheid, naar aanleiding van PISA-testen. Amper
nog impliciet worden slechter wordende resultaten toegeschreven aan
nieuwkomers. Ik heb al vaker gesteld dat mijn ervaring is, op een hogeschool, dat
juist de witte studenten de zwakke broeders zijn en ook geen interesse hebben
om hun achterstand in te halen.
En naar
aanleiding van de recente eindexamenvragen Nederlands brak er een debat uit waarin Kluun er een elite van verdacht gewone
lezers en publiekschrijvers te minachten. De in kwantiteit te vatten smaak zou
niet serieus genomen worden (zoals, uiteraard, links nooit naar klachten van hun kiezers zou
hebben geluisterd). Met onvatbare ernst werd Kluun op zijn beurt incapabel geacht voor een diploma.
Achtergrond van
dit debat is dan weer ontlezing vanwege teruglopende leesvaardigheid. Er
bestaat inderdaad leesvoer dat nog het best met fastfood te vergelijken is. Dus
zijn er voorstellen en pogingen om de gezondheid te verbeteren en in het
onderwijs cognitieve en culturele kwaliteit voorop te stellen. Dat wordt
doorbijten, weet elke ouder die groenten en fruit wil laten binnenspelen, en
die allicht ook heeft ervaren dat door het kroost andere kindjes ten voorbeeld
worden gesteld die onbeperkt mogen snoepen. Maar wanneer het lukt zou dit een
vorm van volksverheffing zijn die links al decennia voor onmogelijk houdt maar
die tegemoetkomt aan Ramdas’ hartsverlangen.
Beloning
Hoe zit het met de
taal van Karin Amatmoekrim zelf? Zij werd ook in Paramaribo geboren, en kwam op
jongere leeftijd naar Nederland dan Ramdas. Naar mijn gevoel schrijft ze
soepeler. Een stelling in is In wat voor
land leef ik eigenlijk? dat Ramdas heeft moeten afkicken van academische
taal en leerde persoonlijke passages en anekdotes in te voegen.
Mij valt in de
biografie op dat er in citaten geregeld commentaar tussen blokhaken staat. Soms
is dat uitleg, zoals ‘[langzaam dansen]’ bij het getuigeniswoordje slowen. Maar meestal is het ‘[sic]’, wat
een taalfoutje aanwijst. Daarmee zet Amatmoekrim fijn hoog in. De schoolmeester
in mij weet wel dat sic een wat hatelijk signaal is en leerde dat de
jij-bak op de loer ligt. Amatmoekrim corrigeert in haar dikke boek dan ook
allerminst systematisch. Ook vind ik Ien Angs kwalificatie ‘megalomanisch’,
voor de ontbolsterende studenten Ramdas en Sanders, veeleer verhelderend dan
fout. Bovendien vrees ik dat elke correctie verbleekt bij iets wat Amatmoekrim,
of haar redacteur, heeft laten staan op pagina 182, regel 9.
Ook toont In wat voor land leef ik eigenlijk? een
recente taalverandering. Jeugdvriend Emile heet ‘de personificatie van wat het
lichaam vermocht’ en Ramdas zelf geldt als ‘de personificatie van de ontheemde
mens’. Ze klinkt stijfjes, terwijl ik ontzag heb voor de toegankelijkheid
waarmee de biografie deze complexe materie in stijl weet te vatten. En waarbij
me nog iets opviel.
In een boek over copywriting stuitte ik op zogeheten taalversterkers,
waarnaar wetenschappelijk onderzoek bleek gedaan. Het idee was dat door extra
evaluatieve woordjes je negatieve boodschap beter aankomt, behalve wanneer
overdrijving de overhand neemt. Amatmoekrim richt zich op het positieve en
heeft het bijvoorbeeld dan over ‘betoverend mooie en intelligente vrouwen’
(Essed en Ombre), ‘extreem welbespraakt’ (Ramdas zelf).
Dat Peter van
Ingen echter ‘sympathieke krullen’ heeft en Pieter Hilhorst als vriend
expliciet ‘trouw’ wordt genoemd, verklaar ik uit een andere draad door dit boek
en die ook alweer verdrietig stemt. Ze gaat over loyaliteit en
geestverwantschap. Vanuit dat perspectief vermeldt Amatmoekrim verder Stephan Sanders
en Sjoerd de Jong van NRC. Maar dan
houdt het zo’n beetje op en zijn er twee aanpalende fenomenen waarvan ik niet
goed weet of ze typisch zijn voor Ramdas.
Het eerste zou
vijandschap kunnen heten. Dan doemt de niet geheel serene Joost Zwagerman op, bij wie de pandoering
uit 1997 op ideologische tekorten bleef nazinderen en die in 2011 zelfs de
griezelige site The Post Online
inschakelde om een treinincident met Ramdas te becommentariëren. Naarmate zijn
antipode schrillere taal bezigde, kon Zwagerman gevoeliger klappen uitdelen.
Tegelijk moet hij zich gesterkt hebben geweten door een centrale positie in het
bestel. Hij had macht en kon via diverse mediakanalen opereren, met als
dieptepunt een optreden in het televisieprogramma Pauw & Witteman, zonder wederwoord.
De droge effecten
van zo’n machtspositie maakt de biografie pijnlijk. Voor de lancering van Badal had Ramdas zijn hoop gesteld op Adriaan
van Dis en Bas Heijne maar die hadden ‘geen tijd’. Achteraf is het een geluk
bij een ongeluk dat Manon Uphoff toen inviel, die met afstand het beste bracht wat er over deze roman verscheen. Ook blijkt
Thomas Vaessens bij de Badal-presentatie
gesproken te hebben, wat op dat moment niet alleen getuigde van ruimhartigheid
en lef maar ook indruiste tegen wat de neerlandistiek gewoon was (en is?) door mee smaak te bepalen.
Twee jaar tevoren
had Vaessens in zijn studie De revanche
van de roman Zwagerman behandeld als voorbeeldauteur. Hij was niet de eerste
of de laatste die dit oeuvre verwende met academische aandacht. Ook Van Dis en
Heijne mogen zich daarop verheugen en ontvingen al deftige prijzen. Anil Ramdas
mocht het bij leven stellen met de E. du Perron-prijs, toch meer een maatschappelijke dan een
artistieke beloning. Hopelijk geeft de biografie aanleiding om boven de
poedelstatus uit te raken.
Achteraf
Toch wel kolderiek
dat naar de twee kemphanen postuum een prijs is vernoemd in hetzelfde, onevident
geworden genre: de Anil Ramdas Essayprijs en de Joost Zwagerman Essayprijs. En
sinds dit blogstuk zijn er al twee langere teksten over Ramdas verschenen, van Kees
Snoek en van Astrid
H. Roemer.
De komposttaal geeft maar één uitsluitsel: verhuizen! Nederland is te klein voor sommige schrijvers die het begrepen hebben dat een biertje, bonnetje, koffietje, boekje, lezertje en tje nog aan toe, geen leven hebt in Houtland. En dan de genetische aanleg voor pedant, arrogant, verlegen, geestig, intelligent, vervelend, klein, kleiner, krankzinnig zelfbewust, daardoor gevangen in een emmer vol slijmerige slangen die om je heen kronkelen, wat je moet zeggen en schrijven. ANIL RAMDAS kon niet uitbreken. Hij had levenslang. Hij weet als schrijver dat niemand een hand tussen de tralies zal steken of het was een mes en géén sleutel. Hij keert de rug. Had Ramdas in Portugal, Parijs, Madrid gewoond dat had hij zichzelf een perspectief gegeven. Helaas, de egomaan kwam niet op het idee de egotist te portretteren, te verhuizen uit de taaloverlast van zijn zelfgekozen gevangenschap.
BeantwoordenVerwijderenLees vooral: Dirk Van Hulle …De kladbewaarders
BeantwoordenVerwijderen