dinsdag 28 mei 2024

Langzaam dansen


 

 

In wat voor land leef ik eigenlijk? is een biografie om verdrietig van te worden. Karin Amatmoekrim portretteert er Anil Ramdas in, wiens leven nogal een curve vertoonde. Doordat de biografe zo dicht bij haar onderwerp annex personage blijft dat ze hem permanent ‘Anil’ durft te noemen, voel ik als lezer dat leven ook bewegen. Pijlsnel richting erkenning en gestaag naar ontluistering. Bij geen enkele mens is een neergang aangenaam om over te vernemen, maar bij Ramdas steekt het extra. Volgens mij was hij hyperintelligent en begaafd, jaloersmakend geëngageerd en kritisch, en hij heeft de Nederlandse literatuur, wat dat ook moge zijn, verrijkt met klassieke teksten.

Tegelijk ontkom ik er door In wat voor land leef ik eigenlijk? niet aan te vermoeden dat Anil Rambas (Paramaribo, 1958 – Loenen aan de Vecht, 2012) een intellectuele horzel was, vermoeiend ambitieus en egomaan. En dat die eigenschappen hem niet alleen als persoon uitholden, maar hem bovenal als publicist onbruikbaar maakten voor het bestel. Zijn ideologische opvattingen kwamen ook niet langer van pas, zodat ‘gedateerdheid’ een opportuun etiket werd om zijn werk af te serveren. Uitgerekend het artikel waarin Ramdas zich in 2010 op zijn principieelst toonde, versnelde zijn ondergang – en blijkt nu razend actueel.

 

Idealen

Tegenwoordig is postkoloniaal gedachtegoed ingeburgerd en klinken auteurs vertrouwd die Ramdas als internationaal georiënteerde wetenschapper in de Lage Landen introduceerde: Edward Said, bell hooks, Kwame Anthony Appiah,… En natuurlijk Stuart Hall, uit wiens werk hij begin jaren negentig samen met gelijkgestemden vertaalde. Gedachtegoed en namen zijn heden ook weer niet onomstreden, maar de zogezegd artistieke klasse stond open voor intellectuele verbreding. Amatmoekrim noemt uit die tijd de televisie-interviewreeks In mijn vaders huis, waarvoor de gelouterde regisseuse Ellen Jens samenwerkte met Ramdas: ‘Hij sprak over mannen waar ik nog nooit van gehoord had alsof het wereldwonderen waren.’

In wat voor land leef ik eigenlijk? stemt mede daarom verdrietig. Nu kloppen kenners zich op de borst over de vanzelfsprekendheid waarmee Astrid Roemer is onderscheiden met de hoogste literaire prijzen. Ze werd ook in Suriname geboren en publiceerde al langer dan de dik tien jaar jongere Ramdas. Maar rond zijn grootse debuut De papegaai, de stier en de klimmende bougainvillea (1992) hing inmiddels het geurtje van een allochtonenschrijversmarkt. Amatmoekrim meldt dat het belang van de warm verwelkomde Mustafa Stitou door Ton Anbeek gerelativeerd werd.

Bij Ramdas speelde mee dat zijn opvattingen werden gesitueerd in een ‘politiek correcte’ hoek. Zo was hij dan wel controversieel, maar sloot zijn agenda in het laatste decennium van de twintigste eeuw aan bij de tijdgeest, en dus evengoed bij cultuurindustriële verlangens. Ramdas’ tweede boek De beroepsherinneraar (1996) bevatte bijvoorbeeld een reportage uit ‘het Brabantse dorpje Veghel’ waar zijn nietsontziende oog onder meer ‘vijf blonde barjuffrouwen’ ontwaarde. En in het VPRO-programma Het blauwe licht kon hij het zich met co-presentator en boezemvriend Stephan Sanders permitteren om nooit gehoord te hebben van wielrenner Johan van der Velde. Het duo hing de Ter Braak en Du Perron van de mediakritiek uit.

Voor NRC voldeed Ramdas aan de vraag toen hij in 1997 lucide de realiteit van immigranten toetste aan Nederlandse literatuur en romans van Leon de Winter en Joost Zwagerman midscheeps raakte in hun gemis van zwarte representatie. Die kritiek zou als addendum kunnen gelden bij De canon onder vuur. Nederlandse literatuur tegendraads gelezen (1991), een wisselend ontvangen project dat paste in een modernisering en re-ideologisering waarbij westerse vanzelfsprekendheden, herleid tot hun vooronderstellingen, niet echt evident bleken.

Graag werd een weldenkend deel van Nederland toen even geconfronteerd met een internationaler blik van een moralist wiens tweede natuur het leek anderen de les te spellen. En zo valt heden de in beperkte kring explosief toegenomen waardering voor Roemer, die door Ramdas een warm hart werd toegedragen, in de plooien van de tijd. O ongrijpbaarheid. Mij verraste dat zijn hartsverlangen áchter niet te ontkennen feiten als multiculturalisme, kosmopolitiek en migratie lag. Amatmoekrim vat zijn inzet samen als ‘het verdedigen van de beschaving, het beschermen van de zwakkeren, het idee om onderbouwd en inhoudelijk met elkaar van gedachten te wisselen’.

Het misschien wel ontroerendste detail uit de biografie vind ik iets wat die uitwisseling (om het loze begrip dialoog te vermijden) voor Ramdas vanuit zijn perspectief tekende: een fiets. Als student liep hij naar de Vrije Universiteit, hij was dat zo gewend. Pas later kocht hij een blijkbaar oer-Hollandse tweewieler die hij zelfs bij tegenwind gebruikte als ‘blijk (…) van mijn aangepastheid’. Een andere bijdrage zijnerzijds aan de uitwisseling was niet-aflatende kritiek, die zo ondubbelzinnig mogelijk moest worden geformuleerd. Dat kwam goed uit in de jaren negentig, maar werd daarna juist een nadeel.

Zo kan de biografie voorvallen opdissen waarin twee dingen met elkaar verweven raken. Steeds ongewenstere opvattingen paarde Ramdas aan een steeds kortere weg naar de essentie van zijn bijdragen. Minder strategisch, meer oprecht. Blijkbaar circuleert op het web een Ramdas-interventie uit 2011 waarin hij Grunberg vraagt: ‘Wat wil je beter maken, wat wil je veranderen?’ Een relevante kwestie, die zoals Amatmoekrim beschrijft voorkomt uit Ramdas’ idealen. Maar de consequentheid van zijn kritiek schaadde de ingang van zijn ideeën en bevorderde de zelfdestructie. Dat alcohol een rol speelde in die negatieve spiraal dunkt me slechts van anekdotische waarde voor het klimaat als geheel – en van een extra opdoffer voor de weinigen die hem nog steunden.

Intellectueel moet het voor Ramdas verschrikkelijk geweest zijn om achteraf, met name rond het verschijnen van zijn formidabele roman Badal, te vernemen dat hij op het toppunt van zijn roem een modeverschijnsel zou zijn geweest. Nu is de laaglandse neiging alles autobiografisch te lezen sowieso hinderlijk, maar wat Amatmoekrim citeert uit Badal-recensies en interviews is bij de duinkonijnen af. Die betweter van een Ramdas kreeg de rekening terug! Arjan Peters memoreerde ‘pronte essays’ – dat adjectief, in een categorie waarvan ik dacht dat ‘verdienstelijk’ het hoogst haalbare is… Bij OBA live vernam Ramdas de observatie dat hij ‘in zijn leven te vroeg gepiekt’ had. Sportverslaggever van dienst was Jürgen Maas, tegenwoordig een respectabel uitgever van boeken in een niche die mede door Ramdas voor ons taalgebied ontgonnen is.

 

Onomwondenheid

Ik blufte bij de stelling geen idee te hebben van wat ‘de Nederlandse literatuur’ behelst. Tijdens mijn studie in de jaren tachtig kon ik een bijvak Antilliaanse literatuur volgen. En toen daarna – en dus niet in mei 1968, zoals Bart De Wever beweert – het postmodernisme zich settelde, begon de gewenning aan centrumloosheid. Kwam ze er ook integraal? Per saldo geloofde Hugo Brems aan het eind van Altijd weer vogels die nesten beginnen (2006) dat er zoiets als ‘de Nederlandse literatuur’ bestond. En nog altijd zijn er in Vlaanderen, waar taal minder vrijblijvend is dan boven de rivieren, stemmen die de wijsheid over lokale begrenzing in pacht hebben. Ik vermoed dat Ramdas daar weinig mee op zou hebben.

Het bewijs voor mijn vermoeden haal ik uit zijn opiniestuk ’Het culturele drama’ uit september 2010, een vingeroefening voor de roman Badal die maart 2011 verscheen. Voortbordurend op Paul Scheffers ‘Het multiculturele drama’ waarin hij een cameo had, sprak Ramdas het failliet uit over volksverheffing van het witte deel van Nederland. Hij maakte komaf met elke vorm van nationalisme, waarvan de actualiteit zijns inziens meer dan ooit de producten liet zien – racistische burgers zonder beschaving en culturele kennis, zoet gehouden door media met arrogant populisme.

Hij redeneerde zo hardhandig dat hij een spiegel in retour kreeg: wie was er hier nu helemaal een racist? Behalve dat Ramdas tegen de top van zijn onomwondenheid aanzat, was het nadeel dat hij het stuk voor het Vlaams-Nederlandse huis deBuren op het internet publiceerde. Daar vertonen de debatzeden hun eigen dynamiek die lastig te rijmen zijn met het intellectuele niveau waarop hij was blijven hopen. Amatmoekrim besteedt kalm en invoelend veel aandacht aan het fiasco waarop ’Het culturele drama’ dan ook uitdraaide.

Dat Ramdas een grotere racist zou zijn dan de racisten die hij aanklaagde, vind ik een voorspelbaar internetverwijt. Het berust op hypocrisie. Nu loopt elk polemisch stuk risico op een jij-bak, maar bij dit onderwerp is de kans daarop groter. Zelf onderzocht ik dat eens na een passage over Nigeriaanse voetballers in een satirische sportcolumn, die collectieve opiniestukken opleverde die vaak rabiater en zeker absolutistischer waren dan de aanleiding. Beduusd betrapte ik mezelf toen op rare triomfale gevoelens, en weet ook nog hoe ziedend bepaalde betrokkenen op me waren dat ik hun weerzin van racisme blijkbaar in twijfel had getrokken.

En zoals ik later ontdekte dat de krantencolumn was verwijderd, zo blijkt de zogeheten fittie rond ‘Het culturele drama’ niet meer te raadplegen. Ook het door deBuren aangemaakte document voor Amatmoekrim, waarnaar de biografie noot na noot verwijst, is onbereikbaar. Uit piëteit met de nabestaanden van de twee belangrijkste kemphanen? Behalve Ramdas pleegde immers ook zijn antagonist Joost Zwagerman zelfmoord, in 2015.

 

Incapabel

Een kleine vijftien jaar na dato blijkt Ramdas’ ramkoers in ‘Het culturele drama’ actueler dan ooit. De voornaamste objecten van zijn woede zijn, net als in Badal, sympathisanten van Geert Wilders. Hoe hen te begrijpen en te bejegenen na de spectaculaire verkiezingsuitslag van november 2023 en na de regeringsonderhandelingen tot en met nu, alles ten gunste van de PVV? En wat staat België te wachten begin juni? Dan zijn er niet alleen nationale maar ook Europese verkiezingen, waarvan Mia Doornaert al heeft voorspeld dat ze ‘een revolte tegen links’ zullen worden, tegen woke en politiek correct en dies meer. En toch ook, sorry, waarom is in de Lage Landen eigenlijk iedere scheet van Joost Klein wereldnieuws, al weken, evenzeer bij kwaliteitsmedia?

Ook op talig gebied is Ramdas hier visionair gebleken. Dat de nieuwe Nederlandse regering de btw op boeken en andere cultuuruitingen behalve film wil verhogen en ze dus minder bereikbaar maken voor jongeren en brede lagen van de bevolking, lijkt slechts een detail. Hij weigerde ‘allochtonen’ als zondebokken op te voeren voor een kennis- en cultuurgebrek bij ‘autochtonen’. Dat is immers wat terugkomt bij opinies over tanende schrijfvaardigheid, naar aanleiding van PISA-testen. Amper nog impliciet worden slechter wordende resultaten toegeschreven aan nieuwkomers. Ik heb al vaker gesteld dat mijn ervaring is, op een hogeschool, dat juist de witte studenten de zwakke broeders zijn en ook geen interesse hebben om hun achterstand in te halen.

En naar aanleiding van de recente eindexamenvragen Nederlands brak er een debat uit waarin Kluun er een elite van verdacht gewone lezers en publiekschrijvers te minachten. De in kwantiteit te vatten smaak zou niet serieus genomen worden (zoals, uiteraard, links nooit naar klachten van hun kiezers zou hebben geluisterd). Met onvatbare ernst werd Kluun op zijn beurt incapabel geacht voor een diploma.

Achtergrond van dit debat is dan weer ontlezing vanwege teruglopende leesvaardigheid. Er bestaat inderdaad leesvoer dat nog het best met fastfood te vergelijken is. Dus zijn er voorstellen en pogingen om de gezondheid te verbeteren en in het onderwijs cognitieve en culturele kwaliteit voorop te stellen. Dat wordt doorbijten, weet elke ouder die groenten en fruit wil laten binnenspelen, en die allicht ook heeft ervaren dat door het kroost andere kindjes ten voorbeeld worden gesteld die onbeperkt mogen snoepen. Maar wanneer het lukt zou dit een vorm van volksverheffing zijn die links al decennia voor onmogelijk houdt maar die tegemoetkomt aan Ramdas’ hartsverlangen.

 

Beloning

Hoe zit het met de taal van Karin Amatmoekrim zelf? Zij werd ook in Paramaribo geboren, en kwam op jongere leeftijd naar Nederland dan Ramdas. Naar mijn gevoel schrijft ze soepeler. Een stelling in is In wat voor land leef ik eigenlijk? dat Ramdas heeft moeten afkicken van academische taal en leerde persoonlijke passages en anekdotes in te voegen.

Mij valt in de biografie op dat er in citaten geregeld commentaar tussen blokhaken staat. Soms is dat uitleg, zoals ‘[langzaam dansen]’ bij het getuigeniswoordje slowen. Maar meestal is het ‘[sic]’, wat een taalfoutje aanwijst. Daarmee zet Amatmoekrim fijn hoog in. De schoolmeester in mij weet wel dat sic een wat hatelijk signaal is en leerde dat de jij-bak op de loer ligt. Amatmoekrim corrigeert in haar dikke boek dan ook allerminst systematisch. Ook vind ik Ien Angs kwalificatie ‘megalomanisch’, voor de ontbolsterende studenten Ramdas en Sanders, veeleer verhelderend dan fout. Bovendien vrees ik dat elke correctie verbleekt bij iets wat Amatmoekrim, of haar redacteur, heeft laten staan op pagina 182, regel 9.

Ook toont In wat voor land leef ik eigenlijk? een recente taalverandering. Jeugdvriend Emile heet ‘de personificatie van wat het lichaam vermocht’ en Ramdas zelf geldt als ‘de personificatie van de ontheemde mens’. Ze klinkt stijfjes, terwijl ik ontzag heb voor de toegankelijkheid waarmee de biografie deze complexe materie in stijl weet te vatten. En waarbij me nog iets opviel.

In een boek over copywriting stuitte ik op zogeheten taalversterkers, waarnaar wetenschappelijk onderzoek bleek gedaan. Het idee was dat door extra evaluatieve woordjes je negatieve boodschap beter aankomt, behalve wanneer overdrijving de overhand neemt. Amatmoekrim richt zich op het positieve en heeft het bijvoorbeeld dan over ‘betoverend mooie en intelligente vrouwen’ (Essed en Ombre), ‘extreem welbespraakt’ (Ramdas zelf).

Dat Peter van Ingen echter ‘sympathieke krullen’ heeft en Pieter Hilhorst als vriend expliciet ‘trouw’ wordt genoemd, verklaar ik uit een andere draad door dit boek en die ook alweer verdrietig stemt. Ze gaat over loyaliteit en geestverwantschap. Vanuit dat perspectief vermeldt Amatmoekrim verder Stephan Sanders en Sjoerd de Jong van NRC. Maar dan houdt het zo’n beetje op en zijn er twee aanpalende fenomenen waarvan ik niet goed weet of ze typisch zijn voor Ramdas.

Het eerste zou vijandschap kunnen heten. Dan doemt de niet geheel serene Joost Zwagerman op, bij wie de pandoering uit 1997 op ideologische tekorten bleef nazinderen en die in 2011 zelfs de griezelige site The Post Online inschakelde om een treinincident met Ramdas te becommentariëren. Naarmate zijn antipode schrillere taal bezigde, kon Zwagerman gevoeliger klappen uitdelen. Tegelijk moet hij zich gesterkt hebben geweten door een centrale positie in het bestel. Hij had macht en kon via diverse mediakanalen opereren, met als dieptepunt een optreden in het televisieprogramma Pauw & Witteman, zonder wederwoord.

De droge effecten van zo’n machtspositie maakt de biografie pijnlijk. Voor de lancering van Badal had Ramdas zijn hoop gesteld op Adriaan van Dis en Bas Heijne maar die hadden ‘geen tijd’. Achteraf is het een geluk bij een ongeluk dat Manon Uphoff toen inviel, die met afstand het beste bracht wat er over deze roman verscheen. Ook blijkt Thomas Vaessens bij de Badal-presentatie gesproken te hebben, wat op dat moment niet alleen getuigde van ruimhartigheid en lef maar ook indruiste tegen wat de neerlandistiek gewoon was (en is?) door mee smaak te bepalen.

Twee jaar tevoren had Vaessens in zijn studie De revanche van de roman Zwagerman behandeld als voorbeeldauteur. Hij was niet de eerste of de laatste die dit oeuvre verwende met academische aandacht. Ook Van Dis en Heijne mogen zich daarop verheugen en ontvingen al deftige prijzen. Anil Ramdas mocht het bij leven stellen met de E. du Perron-prijs, toch meer een maatschappelijke dan een artistieke beloning. Hopelijk geeft de biografie aanleiding om boven de poedelstatus uit te raken.


Achteraf

Toch wel kolderiek dat naar de twee kemphanen postuum een prijs is vernoemd in hetzelfde, onevident geworden genre: de Anil Ramdas Essayprijs en de Joost Zwagerman Essayprijs. En sinds dit blogstuk zijn er al twee langere teksten over Ramdas verschenen, van Kees Snoek en van Astrid H. Roemer.


2 opmerkingen:

  1. De komposttaal geeft maar één uitsluitsel: verhuizen! Nederland is te klein voor sommige schrijvers die het begrepen hebben dat een biertje, bonnetje, koffietje, boekje, lezertje en tje nog aan toe, geen leven hebt in Houtland. En dan de genetische aanleg voor pedant, arrogant, verlegen, geestig, intelligent, vervelend, klein, kleiner, krankzinnig zelfbewust, daardoor gevangen in een emmer vol slijmerige slangen die om je heen kronkelen, wat je moet zeggen en schrijven. ANIL RAMDAS kon niet uitbreken. Hij had levenslang. Hij weet als schrijver dat niemand een hand tussen de tralies zal steken of het was een mes en géén sleutel. Hij keert de rug. Had Ramdas in Portugal, Parijs, Madrid gewoond dat had hij zichzelf een perspectief gegeven. Helaas, de egomaan kwam niet op het idee de egotist te portretteren, te verhuizen uit de taaloverlast van zijn zelfgekozen gevangenschap.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Lees vooral: Dirk Van Hulle …De kladbewaarders

    BeantwoordenVerwijderen