Exact een jaar
geleden voltooide Wessel te Gussinklo De Weergekeerde Bloem. Zo leert althans de ondertekening van deze roman: Noord-Beveland, 17 augustus 2016. Wanneer begon hij eraan te werken?
Een rare vraag misschien, maar het boek zou gaan over zijn verbroken
vriendschap in de jaren zestig met Kees Ouwens (1944-2004). En na diens
uitvaart publiceerde Te Gussinklo een afscheidsrede waarin hij memoreerde dat ze elkaar eindeloos thuisbrachten
terwijl de roman tot tweemaal toe beweert dat ze elkaar louter zagen in de
studentenkamer van Ouwens – die in De
Weergekeerde Bloem Marcel van Beek heet, mogelijk naar de bundel Als een beek (1975).
Grofweg stelt de
roman een dubbel verraad aan de kaak. Marcel hecht geloof aan de bewering van
zijn vriendin Lisette dat Hajé Gerritsen, zoals Te Gussinklo’s alter ego heet,
avances heeft gemaakt naar haar. In de roman is de toenaderingsrichting echter
omgekeerd, maar Hajé verklapt dat niet aan zijn vriend. En in eerste instantie
had Marcel hem zijn vriendin doodleuk aangeboden.
Ook stelt De Weergekeerde Bloem Hajé voor als
mentor in het schrijversvak wiens oeverloze monologen razendsnel in een roman worden
geplagieerd door de sponsachtige debutant Marcel. Bovendien krijgt dit Gewaand bezit terstond een ‘homoseksuele
uitgever’, die Hajés voorspelling waarmaakt: de man, met het voorkomen van een kameel, valt hooguit voor Van Beeks engelachtige
uiterlijk. Deze had wel volhardende pogingen gewaagd bij literaire tijdschriften
die hij, als alles, nauwlettend volgt, terwijl Hajé al een hoofdstuk
voorpubliceerde van een roman.
Hier geeft de
literatuurgeschiedenis van Ouwens De
strategie (1968) en van Te Gussinklo het onvoltooide De expeditie. Een halve eeuw later wordt het decor van Ouwens’
debuut nogmaals zichtbaar (Helenaheuvel, het landhuis). En wanneer in De Weergekeerde Bloem Hajé zich ten slotte wil wraken door in een
bordeel Lisette te bestellen, verschijnt ‘een plomp uitgevoerd boerenmeisje’.
Zij zou de fameuze ‘naakte meid’ uit De strategie
kunnen zijn.
Is De Weergekeerde Bloem een tragedie of
komedie?
Marcel heet dan
wel ‘de beginneling, de nieuwkomer’, maar ook ‘de begenadigde’. Evenzo beseft
Hajé dat hij een afwijkende stijl heeft (‘Zinnen die elastisch rekten,
vertragend, over bijzinnen en tussenzinnen, streepjes hier en daar, haakjes
soms, en dan weer kort en snel zoals de beelden, de voorvallen het ingaven’)
die principieel verschilt van het ‘onderwijzersproza’ van zijn vriend. Maar Gewaand bezit beschouwt Hajé technisch
als voorbeeld. Marcel wordt nota bene opgevoerd als fanate lezer die wil leren,
zijn vriend denkt juist autonoom te laveren.
De Weergekeerde Bloem pendelt dan ook tussen nederigheid en arrogantie:
‘En je schreef dezelfde woorden, dezelfde zinnen, je schreef zelfs betere als
[sic] die andere bewonderde en succesvolle schrijvers, maar bij hen gloeiden de
zinnen op door die kleine wending in de tekst, het ritme in de zinnen, dat was
hun adem, dat waren zijzelf’.
Marcels souplesse
steekt. In amper drie maanden voltooit hij op 23-jarige leeftijd zijn
debuutroman, ‘alsof het al klaarligt, ik hoef het alleen maar op te schrijven’.
Volgens Te Gussinklo’s versie zou er een fragment uit voorgepubliceerd zijn.
Daarvan is mij niets bekend, wel dat Ouwens’ tempo nog hoger lag, getuige zijn
historische ondertekening die wél begin en eind indiceert: oktober - december 1967. Ik kan de bron niet meer vinden, maar het
schrijven van De strategie zou zes
weken hebben gevergd. Zelf had Te Gussinklo drie maanden nodig, toen hij als 22-jarige
De expeditie voltooide. Dat moet in 1963 gebeurd zijn.
In De Weergekeerde Bloem zijn beide
personages zo geobsedeerd door literatuur dat ze permeabel worden.
Ouwens’ titel
valt tijdens Hajés oraties over het vak driemaal. Deze neemt zich voor krachten
te beschrijven die op een individu inwerken en waarop het reageert: ‘De
strategieën daarin, het pareren, het judoën; al die pogingen tot overweldigen,
alles heeft een reden, betekent iets.’ Over beelden en voorstellingen bij
honger, dorst, macht en seks beweert hij een verhaal te kunnen maken: ‘Daar zit
een intrige in, een strategie.’ En over onechte mensen die, juist bij hun
meeloperij tegen ‘führertjes en duces en andere dictatortypjes’, niet eens in
de smiezen hebben hoe machtsbelust ze zelf zijn, adviseert Hajé: ‘die strategie
met rollen en beelden, de handigheid, het talent daarvoor, daarover zou je
moeten schrijven’.
Tussendoor doemt
een andere Ouwens-roman op, uit 1994. Dat gebeurt wanneer Hajé smaalt over
zelfverklaarde vernieuwers die van de zin ‘hij ging de trap af’ een grafisch
kunstwerk maken. Ze laten van links naar rechts telkens een regel verspringen
‘een, twee, drie, vier…’ Onderdrukt triomfaal maakt De Weergekeerde Bloem melding van Marcels writer’s block. Na zijn
debuut raakt deze plotgewijs niet verder dan een man die gaat wandelen, plus
inderdaad iemand die een trap afkomt. Ouwens kende het probleem – naast al de
euforie die hij bij tijd en wijle in fenomenale taal wist te vangen.
De Weergekeerde Bloem geeft enige biografische bijzonderheden: Ouwens zat eerst op ‘de
pedagogische academie’ (destijds: de kweekschool) en stond af en toe als
vervanger voor de klas. Daarna studeerde hij psychologie. Om precies te zijn
stond hij ingeschreven, volgde geen college en deed geen tentamens. De
geprangde ouderkind-verhoudingen in zijn oeuvre concretiseren Te Gussinklos
personages met zijdelingse getuigenissen over een koesterende moeder en
‘dwingerige gewelddadige vader’ die hem meermaals in elkaar geslagen heeft,
waarbij moeder zou hebben gesmeekt ‘het hoofdje’ te ontzien.
In hoeverre de
waarheid hier gestand wordt gedaan, kan ik niet beoordelen. Te Gussinklo
springt op andere, verifieerbare momenten zowel zorgvuldig als slordig om met
de geschiedenis. Zo foetert Marcel dat hij de debutantenprijs ‘toch niet
gekregen’ heeft. De Reina Prinsen Geerligsprijs ging destijds naar Een warm hemd voor de winter van Hans
Vlek, en Ouwens moest het doen met een eervolle vermelding. Anderzijds
verzwijgt De Weergekeerde Bloem dat
Ouwens simultaan met De strategie de
dichtbundel Arcadia uitbracht. Mogelijk
probeerde Te Gussinklo zo de balans in de vriendschapsconcurrentie beter te bewaren
– proza tegen proza!
Onduidelijk voor
mij is dan weer dat de invloed van Reve en Hermans op de jonge Ouwens
uitentreuren wordt belicht, maar niet die van Witold Gombrowicz. Diens vertaler
wordt wel, indien mijn decoderingen kloppen, in het redacteurspersonage van
Paul van het tijdschrift De
Prosector als
ruggengraatloos neergezet.
Bij de
presentatie van Gewaand bezit laat Te
Gussinklo Marcel de invloed noemen van Nabokov. Ik kan alleen bedenken dat deze
niet de favoriet was van Maarten ’t Hart, die evenmin heel erg dol was van
Gombrowicz. Ik kom ineens met ’T Hart op de proppen omdat Marcel in De Weergekeerde Bloem een vriend Maarten
krijgt toegeschreven volgens wie holle, geconstrueerde boeken zijn als
‘kroonluchters die niet kunnen branden’. Die vergelijking stamt toch werkelijk
van een decennium later.
Ronduit onnavolgbaar
is De Weergekeerde Bloem over de rijpheid
van de twee auteurs. Het was namelijk Ouwens die vóór zijn debuut aan
tijdschriften had bijgedragen. Aan Podium
in 1965 (als C. Ouwens en als Cees Ouwens) en 1966, en in 1967 aan Barbarber en De Gids. Het gangbare relaas dat de piepjonge Te Gussinklo zijn
romanfragment uit De expeditie had
gepubliceerd in Maatstaf en Literair
akkoord krijg ik niet bevestigd, althans niet daar en evenmin hier.
Volgens mij ter
beschikking staande bronnen op internet kwam Te Gussinklo tijdschriftgewijs
juist na Ouwens. In 1969 had hij ‘De kleine welp’ in De
Gids, met deze auteursinformatie: ‘Geb. 1944. Studeerde enige jaren
psychologie. Debuteert in dit nummer met een fragment uit de roman De kleine
welp.’ Ik vind het mooi dat dit geboortejaar evenmin klopt, want van Ouwens
is.
Inderdaad noemt deze vlak na verschijnen van De
strategie in een interview met Lidy van Marissing zijn drie jaar oudere vriend als geestverwant.
‘Hij is 28. In “De Gids” verschijnt een romanfragment van hem. Verder is
er nog niets van hem gepubliceerd. Hij is de enige schrijver die met hetzelfde
bezig is als ik.’
Voor mij blijven Wessel
te Gussinklo en Kees Ouwens congeniaal. Sowieso lijken de auteurs op elkaar in
hun extremisme: you love them or hate
them. Ik meen dat ze writer’s writers worden genoemd, wat dat ook moge
betekenen. Hun valt hooguit erkenning ten deel van zogeheten vakjury’s.
Mij beviel De Weergekeerde Bloem buitengewoon. Te
Gussinklos aparte, al aangehaalde stijl is best te volgen. Zwenkingen in de
taal lopen parallel aan die in Hajés gemoed. Misschien lucht me dit extra op
wegens wat er in de Lage Landen inmiddels voor literatuur doorgaat. Kort
gezegd, zonder in herhaling te willen vallen, is door de invasie van journalisten en
wetenschappers, pakweg sinds de jaren negentig, die non-fictie bedrijven ten
koste van het essay, stijl geen doel op zich meer maar voertuig voor informatie
en lezerscoiffering. Afwijkend stileren vergroot het risico op de rol van risee
wegens vermeende pretenties.
Ik meen dat die
taal wat existentiëler van aard is. De
Weergekeerde Bloem typeert Marcel door hem steeds zowel voeten als keel te
laten schrapen. Toch is hij zelfs voor Hajé niet altijd verstaanbaar, laat
staan begrijpelijk. Het spraakresultaat van Marcels soms radicale introversie
stond ooit al aangeduid in De strategie:
‘”K, k, k”, zei ik.’ Taal moet op het lichaam worden veroverd. En wie de
stijl van De Weergekeerde Bloem pulserend noemt, constateert een onregelmatige hartslag tegenover alle
fenomenen van de wereld.
In die zin is de
vernedering waaraan Hajé/Te Gussinklo zich blootgesteld voelt begrijpelijk.
Waande hij zich eind jaren zestig al uit zijn tijd gevallen, de omstandigheden
zijn niet verbeterd. Toen in 2001 commercieel interessante schrijver-netwerkers
een bordkartonnen toneelstuk opvoerden bij uitgeverij Meulenhoff door voor hun zelfstandigheid naar een
ander concern te gaan, bleven de meeste belangrijke auteurs, zoals Ouwens, bij dit fonds. Zij
kregen daar natuurlijk ook meer ruimte dan voorheen. Maar de naam van Te
Gussinklo (of Wim van de Woestijne, et cet) werd, voor zover ik me herinner,
niet eens genoemd.
Is zijn werk
louter stilistisch te precair? In De
Weergekeerde Bloem onderscheidt Marcel nota bene ‘creatief proza’ van
‘essayistisch proza’, tot ontsteltenis van Hajé. En wellicht kunnen nuances in
de stemming louter feilloos worden weergegeven door een combinatie van de twee.
Toch lijkt het laatste prozatype onder de druk van de markt bezweken. En omdat zowel
Ouwens als Te Gussinklo het niet van een spectaculaire plot moeten hebben, mag
ik hopen dat hun teksten ergens toch blijven voortredeneren.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten