De onvolprezen televisiereeks
Tegenlicht wijdde een aflevering aan ‘de wegwerpmaatschappij’, een deprimerend en zo onmiskenbaar reëel
fenomeen dat het een lemma in het woordenboek verwierf. Anders dan de titel liet
vermoeden was de teneur optimistisch. Kijkers maakten kennis met gedreven
medeburgers in ateliers en fabrieken waarin zogeheten afval een tweede leven begon.
Een lening met onbeperkt krediet.
Tegenover
wegwerpen staan repareren en hergebruiken. In het verlengde daarvan behandelde
de aflevering de mythe van de bewuste zelfvernietiging die aan producten
kleeft. Er bestaat zoiets als het Phoebus-kartel uit het begin van de twintigste eeuw, dat onder
meer Philips zou hebben gepermitteerd gloeilampen met beperkte levensduur op de
markt te brengen. Karel van het Reve trachtte in 1969 dat geloof op zijn beurt te ontkrachten :
Welhaast iedereen draagt enkele ‘historisch-materialistische’
uitspraken met zich mee: ‘Het kapitalistische systeem heeft de neiging bepaalde
uitvindingen tegen te houden als daardoor de winst in gevaar komt’, een mening
waarvan de populaire versie luidt: ‘Philips zou best een gloeilamp kunnen maken die niet kapot gaat, maar
Philips doet dat niet omdat daardoor de verkoop achteruit zou gaan’. In een
Russisch handboek vindt men deze gemeenplaats als volgt geformuleerd: ‘De
monopolies trachten de technische vooruitgang tegen te houden, zij kopen nieuwe
patenten op en begraven vele daarvan in hunne brandkasten’.
In Tegenlicht werd de kartelrealiteit nochtans
nieuw leven ingeblazen, met aandacht voor een erg interessant initiatief in
Frankrijk. Het heet Halte à
l'obsolescence programmée en spant rechtszaken aan tegen grote
jongens die onder de vlag van innovatie telkens nieuwe series lanceren
waaronder oude niet meer blijken te functioneren. Zo ging zelfs Apple bij de
rechter voor bijl.
Ook blijken er in
Frankrijk, voor vijf soorten producten, keurmerken losgewrongen, waarop ‘de
mate van repareerbaarheid’ in een getal onder de tien staat uitgedrukt. Een
index, noemen ze dat met een fijne knipoog naar economische wijsgeerde.
De grootste ontroering ervoer ik toen een betrekkelijk jonge Nederlands expert in circulair winkelen (in het jargon: manager duurzaamheid) de hoop uitsprak dat binnen een jaar of twintig à dertig het woord ‘afval’ uit Van Dale is verdwenen omdat alles een nieuwe grondstof bevat voor hergebruik. Hij vatte die schrapping zelfs als zijn levensmissie op. Bij gebrek aan eigen mening zou ik benieuwd zijn hoe hij Stella Bergsma’s jongste poëzie inschatte waarin afvaldenken een rol speelt.
Of stuk
Bergsma bracht onlangs Meesterwerk
voor de prullenbak (2023), een boek dat niet alleen in de titel, met een fancy
op het voorplat doorgestreept beginwoord, knipoogt naar de wegwerpmaatschappij.
Er zit in het binnenwerk ook een kartellijntje, waardoor je gedichten kunt uitscheuren
en dumpen.
Die zelfrelativering paart Bergsma aan hoogmoed. Op de
pagina waar uitgevers tegenwoordig een FSC-keurmerk zetten over het gebruikte
papier, publiceert zij een kek, rudimentair zelfportretje in stift. De suggestie
van verspilling had ze ook de kop in kunnen drukken door de bundel als e-book aan
te bieden. En natuurlijk kun je een uitgescheurd gedicht evengoed ophangen in
een vergulde lijst.
Ze heeft haar bundel opgedeeld in een lange reeks gedichten
en een ‘Toegift (liedjes)’. Veronderstelt ze weerklank, waarna ze aan het slot
uit haar bol kan gaan met wat mogelijk vertaalde songs zijn voor haar band EinsteinBarbie? Bekent ze zich
expliciet en triomfaal tot podiumpoëzie of zwakt ze pretentie juist af?
Het geheel van teksten wordt voorafgegaan door een openingstelling,
ondertekend en gedateerd, en toch ook als poëzie ogend en klinkend, waarin
Stella Bergsma voorspelt wat er aanstaande is en wat ze daarvoor dus heeft
gedaan:
En als ik niets kon, was ik in ieder geval een dichter
hield ik mijn hoofd scheef in de hoop dat er iets
goeds uit rolde
reeg ik een zelfportret uit letters
als ik niets kon, was ik in ieder geval in jouw
gedachten
al maakte ik daar alles meestal vies
of stuk.
Het openingsvoegwoord belooft een proces. Door het rollen in
de tweede regel zijn de letters, vóór als zodanig benoemd te worden, al kralen
geworden. De ketting ligt dus niet klaar en wordt gemaakt uit de beschikbare,
nabije onderdelen. Een vorm van recycling dus waarbij het resultaat niet
esthetisch perfect hoeft te zijn. Wanneer Bergsma verderop een eigen gedicht eindelijk
goed noemt, dan heeft ze medelijden met lezers die zich voordien ‘een weg
moeten banen tussen al die wegwerp’.
Minst opvallend
In het gedicht ‘Kienholz voor kleuters’ wordt het centrale
beeld gevormd door een ‘boot lek vol bandenplakstickers / het leven hangt aan
elkaar maar ik loop / er zitten scharnieren in me’. Heel wat gedichten in Meesterwerk voor de prullenbak bekwamen
zich bovendien in het oppimpen, waarbij met het voorhandene verval wordt geretoucheerd.
Misschien gebeurt dat zelfs poëticaal:
Wonderwoorden
Sterrenspetters
Spikkelpracht
Spatterzee
Glitternacht
Sprinkelsproeier
Bubbellach
Zeezoet
Glitterdag
Zomerschitter
Zilverrag
Glimgedachten
Zeepzacht
Loomlief
Lentezweven
Tuimeltinkels
Toverleven.
Een rare opmerking van mij, om dit ecologisch op te vatten. Maar
het slotwoord kan gelezen worden als ‘het overleven’. En het gedicht is
minstens dubbelzinnig, omdat het minuscule blinkmateriaal van buitenaf zelf
niet duurzaam hoeft te zijn. Maar het wordt tenminste gebruikt. Van wegwerpen
kan geen sprake zijn zolang Bergsma de dingen en de lichamen versiert en
optuigt. Een programmatische warboel die een loflied op het heden zingt.
Afgaand op de titel gaat slechts één gedicht direct over
afval:
Glasbak
Het was niet mijn bedoeling de haas te doden
zoals het niet zijn bedoeling was om te bijten
ik rolde het dier in een dikke deken
slikte het gif weg
droeg mijn minst opvallende muts met maar vijf
zwaailichten
een fopneus en een opplaksnor
en bracht al het bewijs naar de glasbak.
De haas lijkt op studentikoze wijze gedood met het gif dat
alcohol heet. Daartegen is de ik wel bestand. Die trekt verder alle aandacht
naar zich toe; de voor de gelegenheid te benutten glitter van de
buitenkantelijkheid zit ditmaal in carnavalsattributen. Of het door dat notoir drankovergoten
feest kwam of dat er een privépartijtje is geweest blijft ongewis, maar de ik
heeft in elk geval zoveel gezopen dat het bijpassende aantal flessen, zonder
haas, niet ongemaskerd voor hergebruik kan worden afgeleverd.
Pensioen
Op haar conduitestaat heeft Stella Bergsma minstens één woord.
Haar neologisme ‘sletvrees’
haalde in 2014 Van Dale. Ik betwijfel
of het zin heeft om uit dat woordenboek op termijn ‘afval’ te schrappen, zoals
de duurzaamheidsmanager ambieerde. Zelfs wanneer zich ooit het ongelooflijke
geluk zou aandienen van een wereld zonder, dan zou het nog leerzaam zijn om aan
de hand van verwante begrippen te achterhalen welke ellende eraan voorafging.
Maar over handhaven of verwijderen valt te discussiëren,
zoals Ewoud Sanders – naar aanleiding van een voor betrokkenen zo mogelijk nog
indringender kwestie – toonde in zijn
boek Het n-woord. Hij verkoos de conservatie
van het verworpene, om het begrip van de geschiedenis te vergemakkelijken.
Ik kan me bovendien een derde variant voorstellen: een
update van Het vergeetwoordenboek, de
aflevering waarmee het tijdschrift Raster
licht wierp op relatief recent verdwenen werkelijkheden. Dan zou ‘afval’ vanwege
zijn beginletter een prominent plaatsje krijgen in een
verklarende lijst waar vrij aan het eind ‘vuilnisbakkenschoonmaker’ een
welverdiend pensioen geniet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten