Vandaag
publiceerde ik elders een
essay over een van Luceberts beroemdste gedichten:
sonnet
ik
mij
ik
mij
mij
ik
mij
ik
ik
ik
mijn
mijn
mijn
ik
Mijn tekst is de uitgeschreven
en herschikte versie van losse aantekeningen die ik had gemaakt voor een
symposium over hoe Lucebert te lezen sinds een biografie
en publiciteit schijnwerpers op zijn dweperige jeugdjaren hebben gericht. Ik
verweefde er wat nagekomen ideetjes in, die de onder mijn ogen groeiende complexiteit
van Luceberts gedicht, gebundeld in apocrief
/ de analphabetische naam (1952), haast inwreven.
In derde
instantie liet ik de Duitse
vertaling door Rosemarie Still onbesproken:
Sonett
Ich
Mich
Ich
Mich
Mich
Ich
Mich
Ich
Ich
Ich
Mein
Mein
Mein
Ich
Verder was er
iets met mijn geheugen, dat me belette een latere Nederlandse variant aan te
duiden. Nu mijn essay is gepubliceerd, weet ik weer welk gedicht ik op het oog
had. Het is van K. Schippers en staat in de bundel Een klok en profil (1965):
Ik heb altijd gedacht
dat dit een sonnet is. Alleen leek me dit een van mijn vele loze waarnemingen,
want wat voegt dat toe aan welke betekenis? Wel grappig dat uitgerekend de zogenaamd
barokke dichter Lucebert een minimaal aantal woorden heeft, terwijl de zogenaamd
uitgespaarde Schippers er veel inkt voor nodig heeft en de basale sonnetvorm
lichtjes verhult door het sextet niet te delen.
Wat surfwerk
leert me dat hij die scheiding in zijn voorlopige verzamelbundel Een leeuwerik
boven een weiland (1980) alsnog aanbracht. Althans in de editie uit 1996:
Dit kopieer ik
uit een artikel
dat deze versie van een lightversekalender plukte en dat andere komma’s ziet die minder lijken op
donderkopjes.
Zo is op een rare,
volgens mij ongewilde manier ook dit Schippers-gedicht met de jaren complexer
geworden. Bovendien stelde het een oplossing in het vooruitzicht, die oorspronkelijk
aldus ging:
De digitale versie
van dit gedicht, en de bundel Een klok en
profil in
het geheel, op de DBNL heeft echter een veel profaner oplossing in petto, met louter heuse tekst:
De inhoudsopgave van de boekversie belooft bij bladzijde 31
keurig een komma. Maar zowel dit leesteken als dat zinnetje zijn in de digitale inhoudsopgave
onvermeld gebleven. Nochtans geeft de DBNL-verantwoording
wel een indicatie.
Heeft een medewerker van het prachtproject dus een grap
uitgehaald, die maar niet ontdekt werd? Was het een suggestie van de dichter? En
hoe komt het toch dat het sonnet te boek staat als oubollig en
übertraditioneel? Zelf begon ik deze jaargang met een blogje waarin
een, naar ik expliciet zei, ongekend vernieuwend sonnet van Jacob Groot werd aangeduid.
Alles blijft kennelijk mogelijk. Later meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten