Het woordje ‘als’
opent vergezichten, door schijnbaar niet-verwante mensen, dingen of ideeën met elkaar
te kruisen. Maar in zijn boek Hedendaagse
antiverlichting veegt Ico Maly er individuen mee op één hoop. Wat een
autoriteit! ‘Politici als’, ‘intellectuelen als’, ‘verlichtingsfilosofen als’:
genoemde personen zijn in dit boek telkens minstens met vier. Hun denkbeelden rijmen
over de eeuwen heen steevast naadloos op elkaar.
Maly, docent
Digital Media & Politics aan de Tilburg University, pleit voor radicale
gelijkheid. Zou het de uiterste consequentie zijn om van individuen dan één smurrie
te maken? Niet helemaal, want Maly openbaart een nogal dichotoom wereldbeeld. Hij
serveert twee smurries. En zoals hij verantwoordt: ‘De nadruk ligt hier op de
ideeën, niet op de dragers van die ideeën’.
Zelf heb ik ontzag
voor boeken met Hedendaags in de
titel (Van Bruggen, Rubinstein, Pessers). Pontificaal stellen ze een diagnose
van de tijd. Maly beweert echter driemaal een ‘bescheiden’ bijdrage aan het
debat te leveren. Hedendaagse
antiverlichting blijkt een verzoeknummer: ‘Wat kunnen we leren uit de
successen en de zwaktes van de global
left en de opmars van de antiverlichting? Wat moeten wij – die dromen van
een democratische samenleving en het goede leven – nu doen? Dat zijn de
belangrijkste en altijd wederkerende vragen die me worden gesteld na lezingen
en debatten.’
Die opmars van de
antiverlichting centreert Maly, niet onverwacht, rond Bart De Wever en de N-VA. Daaraan kleeft
hij gaandeweg rechtsextremistische politici in België, Europa en in de wereld.
Ook wetenschappers in onbetwist rechtse denktanks zijn de klos, wederom in
België, Europa en in de wereld. Het blijken allemaal ‘mensen als’.
Conform zijn overtuiging
voor geëngageerde wetenschap kiest Maly partij. Hij schaart zich bij de global left. Helaas heeft hij daar ook smurriespecificaties
van, toegeschreven aan tegenstanders: ‘gutmenschen,
bakfietsers, poco’s of
cultuurmarxisten. Babyboomers, de linkse kerk, de blue pill people… we
beschikken over een hele reeks synoniemen
om iedereen die opkomt voor
universele mensenrechten te diskwalificeren als naïef en wereldvreemd’. De
geïntimideerde vetjes zijn van mij, die dacht essentialisme achter zich te
hebben gelaten.
Dit boek verwarde
me. Universele mensenrechten kan ik louter bijvallen, de rare taal waarmee Maly ze omringt niet. Volgens hem zit de
wereld op een ‘kantelpunt’ dat ‘uitdagingen’ stelt. Volgens mij regeert hier
geen naïviteit, maar mainstreambevinding of, zoals hij dat noemt, het dominante
discours. Wel betoon ik me onheus, want de verlichtingsmaterie is me
grotendeels onbekend.
Iets in mij
verzet zich ongetwijfeld tegen autoriteitsaanspraken, maar meer nog tegen de
vorm waarin ze zijn gegoten. Moet ik dit boek dan terzijde leggen en door te zwijgen,
zoals dat heet, constructief zijn? Kennelijk ruik ik bloed. Bijvoorbeeld
wanneer er een titel opdoemt die ik wel heb gelezen. Philipp Bloms’ pil Het verdorven genootschap categoriseert Maly
als ‘boekje’. Onderwijl is David Hume bij hem een racist en Rousseau een
compromisfiguur.
Wanneer de omslag
naar het ongeloof precies plaatsvond is niet te herleiden. Maar wat er gebeurde
was dat elke stelligheid van Maly iets willekeurigs kreeg, over verleden én
heden. Naar aanleiding van de gruwelijke foto’s van in VS-kooien opgesloten migrantenkinderen, foto’s die ’nu al iconisch’ zijn,
beweert hij dat ‘Melania (…) zoals een echte middeleeuwse koningin [bemiddelt] bij
Trump om kinderen niet meer te scheiden van hun ouders’.
Minstens vind ik Maly’s
overtuigingsstrategie riskant. Hij tracht te demonstreren dat het beroep dat nationalistische
politici doen op waarden van de verlichting haaks staat op wat filosofen
destijds beweerden. Maar zo’n jij-bak schept verplichtingen voor eigen teksten.
Dan is Maly misschien beter voorzichtiger met een aanklacht tegen ‘huishoudelijk
geweld’, al gaat die een aandoenlijk verband aan met de wisecrack ‘We moeten
van kleins af aan presteren, leren om te scoren en werken aan onze cv.’
Hoe rijk
ondertussen het woordje ‘als’ kan zijn, bewijst Jacob Groot in zijn bundel Verlies me niet. Een paar strofen uit
één gedicht vouwen een waaier open.
(…)
Schoonheid zie ik nu in de keuken als uit de gootsteen komt het teken dat
ik moet gaan
Hoe wil ik wegvloeien als een ander die ik nog niet ken?
(…)
Als van sterren de kers vol lichaam dat barst in de zon uit elkaar tot
de lippen nemen de vloed zoet in zich op en verklaren de vrucht dan
pas voor waar.
In de eerst
geciteerde regel dient ‘als’ een (ontluisterende) vergelijking om meteen daarna
een bijzin in te luiden voor een queeste. Na gruwelijk wit beseft de ik-figuur dat
deze opdracht ijdel wordt. In de slotstrofe fungeert ‘als’ weer als schakel in
een vergelijking die een zelfstandig leven gaat leiden – en van bijzin terug
verandert in een hoofdzin.
De openingszin
heeft voordien in het gedicht een variant gehad. Dat doet de chiasmen-rijke Groot vaak. Zoiets kan als woordspel
worden opgevat, maar gelet op de volharding waarmee het wordt gepresenteerd raakt
het existentieel geladen. Ook de spreker is een variant.
Verlies me niet telt 52 gedichten van uiteenlopende lengte, alsof
het weekberichten zijn. Ze reageren op het ontvallen van twee dierbaren, een
moeder en een geliefde. Tweemaal is althans de ik-figuur verlaten, en het
onderscheid daartussen vervaagt:
Een afwisseling die zich herhaalde in een reeks verwijderingen over
en weer, op dezelfde wijze gepaard met elkaar verbonden in het
beurtelings genomen afscheid
Zo gesteld is
deze poëziebundel er eentje van dertien in het dozijn, conform de kitscherige
titel. Maar voor zover de citaten dat al niet weerlegden is alles juist
bijzonder. De traditie van het sonnet wordt bevrucht met kosmisch vuur, waarin
Groot zijn aanhankelijkheid aan popmuziek weet te paren aan een liturgie van het
prevelen. Ongekend vernieuwend is (mwah, Kregting, autoriteitspretentie!) het
33e gedicht, een sonnet dat begint met ‘Dode zee, je doopt me, Rode
Zee, ik droom door je’.
Bovendien fundeer
ik de biografische achtergrond op niets anders dan halve suggesties in deze poëzie die
ik invul. Met evenveel zekerheid kan ik beweren dat de bundeltitel origineel is,
omdat de ik-figuur door zichzelf wordt verlaten. Hij acht zich dood en afwezig,
is in Maly’s termen dus ‘figuren als’.
Waarom sla ik dat
pad in, terwijl ik me bij Maly naar de uitgang spoed? In mijn beperkte blik maakt
Groot al jaren met afstand de geweldigste poëzie van het Nederlandse taalgebied
– en kijkt de kritiek er doodleuk overheen.
Er is mij kennelijk wat aan gelegen me bij dit oeuvre te profileren als trouwe,
eigengereide lezer.
Om vanuit de positie
van een meervoudige identiteit kennis vergaren, beroept Verlies me niet zich op Heraclitus. En dan niet op diens Panta-rhei-slogan waarmee recent in de Vlaamse politiek nog het onmogelijke
mogelijk werd verklaard,
maar op iets voorwerkelijkers:
Tweeënhalf millennium geleden schreef u in Ionisch superlicht
de zin die als uw grondgedachte geldt en u beroemd maakte maar
duister, zoals u het zelf niet kon zien, lijdend, behalve aan de
hydropsie, aan de dweepzucht, los van de hoogmoed, naar de logos.
Met andere woorden: Ik beriet mich
bei mir selbst. Of: I searched out
myself. Of: Ik ging bij mezelf op onderzoek. Of: Je me cherche
Met andere woorden: wat u gezegd zou kunnen hebben ging zo
verloren in de talen waarin niets wordt uitgedrukt van wat u, had u
het bedoeld, verborg door het mee te delen als een feit: Ik ben degene
die me zoekt. Ik: zoek. Mij. Wie ik niet ken ben ik. Deze, die dit zegt.
De kennis die
uitgerekend de dichter ambieert, wil voorbij de taal raken. Het is goed dat
hij, in tijden dat de utopie een kwade reuk verspreidt, beweert dat nooit iets
volkomen onmogelijk is. Ik denk dat Ico Maly dit met Groot eens zal zijn.
Een wetenschapper
en een dichter – is dat appels met peren vergelijken? Natuurlijk is het de vraag
hoe nuances omgezet kunnen worden in daden. Maar toch, wat een verschil. Als
als.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten