Stop met terugkijken! Bijna een maand naar de Filistijnen met
lijstjes van niet geheel onverwachte namen. Maar toch, de veelvuldige lof voor Luister
van Sacha Bronwasser doet me besluiten die roman zelf te lezen. Bijna grimmig
begin ik eraan, aan mij ontsnappen al aanmerkingen terwijl ik me vermaak. En
doorlees en doorlees.
Een Parijs-boek, waarvan de kiem ligt in Bronwassers
verblijf anno
1989, als prille twintiger, de vormende tijd. Ook haar stonden bij het
schrijven in eerste instantie toenmalige
aanslagen niet meer bij. Het decor doet vertrouwder aan dan wanneer personages
hadden rondgelopen door Amsterdam, dé plaats van handeling in Nederlandse literatuur.
Was in Nootebooms roman Rituelen
herinnering een hond die gaat liggen waar hij wil, in Luister vertegenwoordigt het dier angsten die buiten de supermarkt
geduldig op je wachten. Klinkt even logisch en wonderbaarlijk.
Alleen het detail van de ‘headbone connected to the highbone’
enz, toegeschreven aan de destijds razend populaire of hippe serie The Singing Detective, kan ik niet
thuisbrengen. Google brengt me de ‘Skeleton Dance’, maar
dat is een instrumentaal kinderwerk uit de jaren twintig van Walt Disney. Dan
maar de serie laten draaien en stuiten op ‘Dry Bones’.
De vijf delen van Luister schakelen telkens een
werkelijkheidsniveau dieper, trekken een scherm weg, totdat je als lezer, die
de ongemakkelijke intro over de aanslagen
van Islamitische Staat achter zich dacht te hebben gelaten, voelt waar het
op uitdraait en een hoop opstart.
Des te erger dat de gehaaide kunstenares in dit boek op de
toppen van haar succes kennismaakt met een cultuurbegeleidster die zich
voordoet als intieme vriendin. ‘Het spleetje tussen haar tanden geeft haar iets
van een kind.’
Dus ja, het naturalistische scenario, waarvoor men zou
moeten leren te berusten, wordt bewaarheid.
Opmerkelijk, Bronwassers boek verscheen bij Ambo-Anthos, dus
niet bij een klassieke fictie-uitgeverij uit onze Parijse jaren.
*
Om assonanties heb ik altijd moeten lachen – de kitsch en
het gemak! In zijn Duitsland 1923
schetst Volker Ullrich de tegenstelling tussen absurd rijk en arm echter zeer
effectief door bij de getroffenen onder meer ‘stoephoeren’ te
situeren. Minder had toch ‘straatprostituees’ overtuigd. Wel raadpleeg ik de
vertaling, dus wat schreef Ullrich eigenlijk zelf? Volgens GoogleTranslate
‘Bürgersteig’, volgens DeepL ‘Straßenhure’ of ‘Pflasterer’.
Overigens meldt Ullrich ook dat een zekere Adolf Hitler anno
mei (in Circus Krone) heeft verkondigd: ‘Duitse landgenoten, word wakker!’ De
rodepotlodist in mij is geneigd achter de d van de imperatief een t toe te
voegen, analoog aan de ideologische
tegenpool: ‘Ontwaakt, verworpenen der aarde!’ En Hitlers vroege medewerker
Rudolf Hess krijgt in Duitsland 1923
een ringel-s (Heß) aan zijn gat.
*
Aan het taalkundig
genie, die een jaar voor haar eindexamen bij het vak Nederlands al
opgezadeld wordt met de APA-stijl,
deed ik All ‘n All van Earth, Wind
& Fire cadeau. De elpee heb ik zelf en draai ik nooit, en de cd is nu voor
haar. In niet-aflatende pogingen mijn kinderen te indoctrineren met wat in de
uitgeverswereld ‘kwaliteit’ wordt genoemd en dat ik wil aanzien voor een breed spectrum.
Goede smaak is voor anderen. Ik weet nog hoe visceraal mijn
afkeer was van Earth, Wind & Fire, conform de polarisatie van de jaren
zeventig die ik had geïnternaliseerd: naar mijn stellige overtuiging was dat
bandje ‘commercieel’ en bracht disco voort.
Het eerste klopt, het tweede niet. Ondertussen had ik niet
in de smiezen dat een
nummer van die elpee de zalige tune was van het radioprogramma De Avondspits (‘brengt je dichter bij de
hits’). Het duurde jaren voordat ik deze funk accepteerde. Over afzienbare tijd
bereikt All ’n All een respectabele
ronde leeftijd, wat allicht leidt tot een ‘50th Anniversary Edition’, ingeleid
door de Volker Ullrich van de funk.
Telkens als liedjes van de elpee me bereiken, al dan niet in covervorm, ben ik verbluft.
En bovenal: wat is dit toch dansbaar. Het openingsnummer liet
nochtans geen misverstand bestaan: ‘As long as you’re near / There’s no fear /
Of a victory’.
*
Al weken wil ik ‘iets schrijven over Gaza’ nu de
dichtbegeerte me heeft aangeraakt, maar ik durf niet, dat stomme Nederlands en
mijn beperkte blik en kennis en ervaring, en wat vermag solidariteit tegenover buitenstaanderschap,
zelfs als Nederlander extra muros die meedeed aan verkiezingen waar AI stemadvies
bleek te hebben gegeven. En nu is het al bijna 2024. Een kalm soort paniek,
zoals eind jaren tachtig op het plein bij Centre Pompidou een digitale secondenklok
aftelde tot het jaar 2000.
*
Het debat over
de stijl van Lale Gül gaat
voort. Dat is fijn en leerzaam, maar zo onderhand mogen er drie dingen worden
vastgesteld. Alle bijdragen komen van ‘autochtone ’meneren, zoals ik er ook
eentje ben. Sommigen onder hen pronken zelfs met het eigen
uitdrukkingsvermogen, wanneer ze Gül tekort vinden schieten.
Ten tweede blijft de stijl onbesproken van anderen, auteurs
die heden als superstilisten in de lucht worden gestoken. Kitschproducenten die
als highbrow gelden, opportunisten die rechters over hun tijd zouden zijn, columnisten
die essayistiek zouden bedrijven, narcisten die voor maatschappijcritici
doorgaan, journalisten die filosofen blijken – en ieder voor zich met veel meer
titels op hun naam dan Gül én met veel minder maatschappelijke relevantie dan Ik ga leven.
Mijn derde en laatste opmerking vooraf is dat haar
sympathisanten met Multatuli afkomen, wat echt te veel eer is. Zelf dus idolaat
van All ‘n All hoor ik daar heus geen
‘Alles
is in alles’.
Steeds overtuigender in het debat is het idee dat neerlandici
niet moeten proberen regels op te leggen. Toevallig zag ik een documentaire over
Little Richard, waarin werd gesteld dat de soundtrack van je leven begint
wanneer je ouders jouw favoriete liedje afkeuren. Correcties kunnen averechts
uitpakken. En taalverandering naturel oproepen?
Hoewel Ik ga leven
volgens mij eer betoont aan taal en een institutie als de bibliotheek prijst,
zouden regels, begrijp ik, Gül en haar bovengemiddelde aantal lezers onverschillig
laten. Dat maakt van de taaldocent een droevige en zure figuur, voor wiens
publiek ‘mattheuseffect’ een woord blijft.
Ik zou benieuwd zijn naar de sociaaleconomische achtergrond
van deze groep onverschilligen. Dat is immers een pijnlijke parameter bij
taal, voor een genuanceerd antwoord op de vraag wie neemt wie serieus. Een
parameter ook die een illusoire ‘elite’ in het leven roept die niet snapt dat
zijn tijd voorbij is en die, bij uit de aderen vloeiende kracht, alleen nog maar
feestvreugde dempt. Uit de evangelische blijheid waarin taal iets heet om mee te
spelen en te dansen.
Maar Earth, Wind & Fire toonde ten overvloede dat het
weinigen gegeven is een dans te ontwerpen. Het lukt al zeker niet wanneer uit
een latere song en stijl het motto ‘Here we are now, entertain us’ regeert, dat
overigens representatief
zou zijn voor mijn generatie. Zelf zeulde ik in mijn Parijse vlaag, bevrijd
van de universiteit, rond met Augustinus’ Belijdenissen
(uitg. Ambo) en moest opnieuw leren lopen door deze taal en haar referenties.
Mijn indruk is dat jongeren nu, bevrijd van middelbaar
onderwijs, de boodschap belangrijker vinden dan de verpakking en dat ze zichzelf
sowieso prima vinden schrijven. En het is waar, hun stijl wijkt niet noemenswaard
af van die in teksten die hun autoriteiten publiceren.
Klinkt dit cultuurpessimistisch, met berusting als
ondertoon? Mijn afgelopen jaar gememoreerde
weddenschap met studenten over de auteursnaam van de roman Ulysses kreeg een verrassende wending.
Ik begon over mijn beloning van 100 euro toen me een ongemakje bekroop dat ik
deelde: iemand zou het toch niet toevallig wél weten?
En zo geschiedde. Nu hoef ik het komend jaar alleen nog tijd
te vinden om dat boek van James Joyce eindelijk te lezen, met de vertalingen
ernaast.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten