Wanneer bij
experimentele literatuur lezers het altijd verder zouden moeten zoeken, dan wil ik op J.Z. Herrenbergs jongste
boek Opperhalfrond toch eens het omgekeerde
proberen. Ik lees zo gehaast mogelijk, blader niet terug, wuif eventueel onbegrip
gewoon weg. En aan de noodzakelijke herlezing van Herrenbergs eerdere deel Nederhalfrond
uit 2018 begin ik niet eens (de overkoepelende trilogie in wording, Door het Oog van de Cycloon, wordt anno
2023 muzikaal-rationeel gekarakteriseerd als ‘logofonie’).
Waarom? Ik wil trachten
dit boek op te vatten vanuit de evangelische horror die leesplezier heet. Als
puur amusement, als consumptiegoed. En dat blijkt best te kunnen. Opperhalfrond is een proeve van
vrolijkheid, op het baldadige af. Programmatisch dunken me de vele aanhalingstekens,
die Herrenbergs verbluffende taalgevoel tonen. Hij accentueert er de oudbakkenheid
van uitdrukkingen mee. Uitgerekend in een tijd van PISA-proeven, waarin jongeren
zouden kampen met oorspronkelijk spreken, lezen en schrijven.
Herrenberg toont
dus ‘een buitengewoon ontwikkeld zintuig voor registers’, tot en met schijnbaar
maffe afkortingen (HERE: Hulptroep Emotionele Reformatie) die lezers dwingen
positie te kiezen. Dat kan allemaal op een fond van toegankelijkheid.
Voortdurend verlucht Herrenberg zijn betoog met aparte, als zodanig vormgegeven
citaten. Als op een podium. Daarom is Opperhalfrond
voor mij een festival, waarin highbrow passages stuivertje wisselen met
meligheid (‘Zwei Seelen tanken, ach! in meiner Brust’). En waarbij vooral veel
muziek wordt aangehaald. Zoals een ‘vooroorlogse chanson’:
J’attendrai
Le jour et la nuit
J’attendrai toujours
Ton retour
Van dit meesterwerk uit 1938, dat een tweedewereldoorlogsklassieker zou
worden, kende ik een uitvoering door Tino Rossi, maar volgens Google is Dalida dé
vertolkster. Zo’n veertig jaar later heeft haar discoversie inderdaad wel wat. Ze is over the top, net als Herrenbergs boek, waarin een van zijn
hoofdafsplitsingen gesierd wordt door de naam Jezetha van Zanareth tot Hoefbeek
via Delft –zijn persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden worden met een kapitaal
gespeld.
Of is dat
experimenteel? Ik weet het niet. Herrenbergs neologismen vertonen bondigheid
(‘Yvonnes ogen maximeerden’) en serveren traditie (‘een felle blos renoirt haar
wangen’). In een van de metafictionele terzijdes suggereert Herrenberg dat hij
de Kennedy van de literatuur is: ‘ja, ich bin ein
Prosa-Ingeniör’. Dat vak brengt hem tegelijk in de buurt van Paul Rodenko, waarmee
deze autonome critici bijviel die teksten als machines beschouwden. Opperhalfrond doet aan literatuurkritiek, wat ook bijna niet anders
kan met zoveel toespelingen.
Bijvoorbeeld op
de peroratio in Max Havelaar:
En ik dacht: ach, WA’tje daar,
jongere generatiegenoot, Burokoning, tragische weduwnaar, is het dan jouw wil,
hè, dat hier een van je onderdanen zó mishandeld
en uitgeplozen wordt, in naam van Oranje? Dat op 18 februari 2007, bij
Koninklijk Besluit, Mijn deur werd platgetrapt? Poezen en katers jammerend door
de nacht versleept Ik weet nóg niet waarheen, notitieboekjes, handschriften,
computer en toebehoren werden geconfisqueerd, persoonlijke relikwieën lachend
en zingend bepiest door die
onverlaten van jouw barbaarse BNI?
Kan niet
pissen met beleid,
ga dan
zitten als een meid!
Ben je
knallend aan de schijt,
zet dan
maar je benen wijd!
En ál deze mensenschennis in JOUW naam!
Interessant vind
ik één voltooid deelwoord in kleinkapitaal, uitgeplozen. Bij
Multatuli staat er, als bijna laatste woord, uitgezogen.
Dát wordt in Herrenbergs roman even later toegepast op een centrale
afsplitsing die tientallen jaren de Nederlandse Staat lekker zou hebben zitten
uitzuigen (met een uitkering).
Dergelijke
vrolijke literatuurkritiek lijkt me travestie. Als consumptiegoed ambieert ze
effect op oog en oor. Bijvoorbeeld door contrastwerking:
‘Geen enkel utopisch verlangen
dreef de stakkers meer van achter de solokerk van hun pret- en preekschermen
vandaan, de motiverende gewisheid van een schitterende blauwdruk sleurde hen
niet meer schreeuwend de pleinen en de straten op – een uitdijende familie van
vlammende broeders en zusters – in al dan niet moorddadige vredelievendheid.
Leeg dijden zij thuis uit, binnen, groeiden dicht, en hun verminkte
hart restte slechts die ene wens:
‒Ik wil Bolletje!
Mocht Herrenberg ooit op de planken worden gebracht, dan kan de slotuitroep hopelijk worden gedaan door de gebroeders Van de Kerkhof. Wie meent dat ik nu de spot drijf met Opperhalfrond moet ik teleurstellen. Genretechnisch komt het nog het dichtst bij een toneelstuk. Het herbergt vele gesprekken die lezers zouden mogen horen – spitse dialogen, waarin Herrenberg zijn taalgevoel kwijt kan. Hij doet me hierin denken aan Rob van der Linden, inclusief de kinderboekachtige varianten op inquid-formules.
Die dialogen openbaren
een paradoxaal wonder in Opperhalfrond.
Er is zichtbaar gewerkt aan deze tekst, jaar na jaar, maar de taal die eruit
oprijst ervaar ik als likkebarendlekkerfris. Herrenberg heeft de tijd genomen
om woorden zo gedegen te kneden dat ze kakelvers aanvoelen.
Bij een opvoering
van Opperhalfrond, of fragmenten eruit,
zouden acteurs spekkoper zijn. Het boek bevat reeds spreekaanwijzingen, want
Herrenberg cursiveert veel en zet kapitalen in. Handig, om wegwijs te raken uit
retoriek, bedrijfstaal, woordspelingen, bordkartonnen metaforiek, citaten,
bewerkingen, meligheid, pedanterie en vooral veel fijnzinnige en platte humor.
Achter in het boek staat een heus Program, waar onder meer te lezen valt:
‘Het Digitalium genereert
onteigend gelul, een onzinnige rivier, uit zichzelf ontsprongen, die stroomt en
stroomt en stroomt, en weer in zichzelf uitmondt, één blinde, narcistische,
ontmenselijkte waancirculatie van helemaal – Niets.’
Die rivier doet geroutineerde
lezers misschien denken aan de eeuwige verandering van Heraclitus, maar ook aan
Finnegans Wake. James Joyce blijkt een
illuster voorbeeld en wordt een pagina daarna al beknipoogd met The Portrait of Humanity as a Dead Author.
Tevoren had Herrenberg de laatste zeven woorden van Joyce’s mooiste bijdrage aan de
wereldliteratuur ongeveer
geciteerd (volgens mij is het ‘upon’
in plaats van ‘over all the living and the dead’).
Een soortgelijke
vorm van adaptatie, die travestiekritiek nu eenmaal behelst, volgt in het
Program een paar zinnen later:
Het
blauwe Einde zal Mij roden
als ABC
wordt omgezet in Code
In Herrenbergs
lieflijke gehaktmolen gaat hier Gerrit Achterberg, de door waan beproefde dichter die volgens mij voordien
tweemaal wel letterlijk was opgedoken in Opperhalfrond.
Als ik me niet
vergis, bedrijft Herrenberg zelfs travestiekritiek met recensenten. Op de achterflap
van het jongste boek staat: ‘Het werk van een meester die nu eindelijk uit de
schaduw treedt’, toegeschreven aan Piet Joostens op DeReactor. Maar op die site stond over Herrenbergs debuut slechts een zuinig stukje van Max Uria die zich er vooral voor hoedde
enthousiast te zijn.
Wel ben ik
opgetogen de naam van Joostens terug te zien, een bedreven essayist-vertaler.
En redacteur van het tijdschrift yang,
waar Herrenberg in 2000 gastschrijver was en zo zijn publieke schrijversleven
begon, genereus en heerlijk omslachtig.
Mijn dank is groot voor deze slimme analyse. Het theatrale aspect is inderdaad wezenlijk. Wat dat 'paradoxale wonder' van jarenlang schaven en toch dagvers schijnen... ik heb weleens gezegd: Ik ben de traagste schrijver met de snelste stijl... Voor sommige dingen is niet alleen talent nodig, maar ook - domweg - tijd.
BeantwoordenVerwijderenP.S. De grootste adaptatie in OHR is het openingsverhaal 'Doden', waarin een ander, zeer beroemd, verhaal volledig wordt vernederlandst en geactualiseerd...
BeantwoordenVerwijderen