maandag 18 maart 2019

Naar Zinzendorp




Aan het eind van J.Z. Herrenbergs roman Nederhalfrond wordt een personage, werkzaam als docent en groepsbegeleider op het John Lennon Marktcollege, uitgeroepen tot ‘het symbool van… de neerlandicus’. Wat betekent dat in hemelsnaam?
Over het nut van de neerlandicus bestaat momenteel weinig consensus. Aan opinieafdracht nochtans geen gebrek de laatste tijd. Bovendien verscheen er vorige maand een rapport over het belangrijkste dat er in deze stiel gaande is: taalvariatie.
Het rapport stelt terecht dat het niet alleen onwenselijk is zich vast te klampen aan standaardtaal, maar ook dat het steeds onrealistischer wordt ervan uit te gaan. Geschreven taal week al af van gesproken taal, en daarbinnen zouden gebruikers inmiddels een ‘registerkeuze’ doen als uit een ‘kledingkast’. Dat beantwoordt aan het principe van de meervoudige identiteit: taal weerspiegelt wat iemand op één moment tegenover één doelgroep wil zijn.
Nederhalfrond biedt van die idee verbluffende staaltjes. Steeds wordt gesproken in geschreven taal getrokken en andersom, vaak al binnen een zin. Herrenberg heeft die instabiliteit ook aangebracht in de naam van een personage, popicoon Bor von Singlecell t/m Europa.
Van de veronderstelde registergevoeligheid is deze roman echter een zeldzaam voorbeeld. Regel lijkt me hoornhuidigheid. Als ik jongeren De Test Van Note voorleg met een lijst van versteende uitroepen (‘De minister is op weg naar de uitgang. Dit willen we nog even meegeven. Hoog tijd om een tandje bij te steken. Hij houdt de vinger aan de pols van de samenleving. Absoluut!’), dan wordt daar weinig inauthentieks in aangetroffen.
Mij verwart die werkelijkheid telkens weer. Het rapport over taalvariatie maakt melding van ‘digitale geletterdheid’, en ik vrees dat hiermee geïnstitutionaliseerd onvermogen wordt bedoeld. Copypaste is immers navolging die bepaalde taal bevestigt zonder varianten te wegen. Niet iedere digital native beseft, ervaren verantwoordingsgezinde docenten geregeld, taal van een ander te citeren.
Met het traditionele beeld van de lappendeken (cento) voor een tekst kan uitsluitend hyperbewust worden omgegaan; men ziet draden die de verstaander afwikkelt. Nu kun je voor taal beter spreken van een kant-en-klare saus. Alleen het ironieteken kan markeren dat die saus soms nog een klont bevat.
Dominant is de taal van de marketing, waaruit ook laattwintigste-eeuwse communicatieneerlandici verdreven werden. En zo schiep Niemand een dynamische standaardtaal, vol gemeenplaatsen en suggesties van gepassioneerde uitwisseling.
Ik geloof soms mijn ogen niet. Na onze ervaringen met kanaaltrein dienden we vanzelfsprekend een klacht in, die reacties oplevert waarin taalvariatie inderdaad de boventoon voert. Na de verrassend familiaire aanhef ‘Beste Marc’ gaan ‘u’ en ‘je’ door elkaar, is er copypasting uit andere documenten en waarschijnlijk, leve Google Translate, uit andere talen, wordt er doorverwezen naar irrelevante informatie, doen lange, nevengeschikte zinnen mededelingen die geen ander verband hebben dan de adem die ze uitblaast,…
Manifest is dat een medewerker van de klachtendienst een format aanvult. Maar er ontstaat zo’n ratjetoe dat het bij een groot bedrijf als Eurostar ondenkbaar zou zijn dat dergelijke teksten het huis zouden mogen verlaten. Behalve wanneer het honorabele management, dat de medewerker zal ‘aansturen’, hetzelfde taalgevoel heeft.
De pertinent volgende vraag om kwaliteitscontrole van ‘het gesprek’ in gradaties tussen slecht en uitstekend maakt de grap compleet. Taalcodedoorbreker Gerard Reve heeft jaren gedaan om teksten te componeren van zo’n heterogeniteit. Zijn boeken moeten onleesbaar zijn geworden, zonder uitleg over de hinkstapsprongen tussen registers.
Inderdaad is taal, gelukkig, voortdurend aan verandering onderhevig, maar tegelijk hangen ook professionele gebruikers hun aandeel midden in de zojuist met weinig eetlust getoonde saus. (Zij doen dat in metaforenland met een blinde vlek.)
Het taalvariatierapport noemt zichzelf een ‘visietekst’, wat in mijn wereldbeeld vooronderstellingen lostrekt over een neoliberalisme. Een rapport doet verslag. Daarvan is in expliciet ideologische tijden opgemerkt dat het niet objectief hoeft te zijn, evengoed selectief. In een visietekst wordt echter iets neergelegd, waardoor lijkt dat dit tenminste gezamenlijk gebeurt en toch voorzichtig-beslist. Wat alsnog objectiever oogt, duwt in een richting. Hetgeen in het onderhavige rapport, door taalkundigen dus, steun krijgt van een term als ‘implementatieplan’.
Bij Herrenberg toont registergevoeligheid of ‘situationele taalvariatie’ zich als intertekstualiteit. Zijn roman levert voor het popicoon een datumoverzicht van een Tour de Pays-Bor, waarbij telkens een grote Nederlandse stad wordt vermeld. De drie finale locaties vallen dan uit de toon: Rommeldam, Zinzendorp en Hoefbeek. De laatste is Herrenbergs verzonnen dramadecor. De eerste is erfgoed als bedenksel van Marten Toonder. Zinzendorp komt uit het proza van Kees Ouwens, waarmee deze in en met literatuur, variërend op Marsman, Zeist herstichtte.
Wat een neerlandicus uit te richten heeft met Nederhalfrond is dus ongewis. Het gevoel ontstaat dat in Herrenberg alles citaat is, dan wel toespeling. Tijdens het lezen groeide mijn verlangen naast de roman ‘iets gewoons’ te consumeren. En zo deed ik extra ijverig naspeuringen voor mijn studie naar ‘de jaren zeventig’ en trof het liedje ‘Friet met mayonaise’ door een zekere Mike Vincent (1974).
Vincent heeft een Brabantse tongval die me richting geboortecontreien slingerde. YouTube gaf er een grappige entourage bij, met spencers, dus voelde ik me een hele piet dit te hebben herontdekt – ik (Kregting 1965) moet destijds hooguit negen geweest zijn.
Het liedje gaat over de charme van eenvoudig voedsel, dat lichaam en geest meer genoegen schenkt dan spul met ingewikkelde Franse namen. Zo’n stelling is populistisch, wat dat ook concreet moge betekenen, maar handig om het beeld van de pretentieuze jaren zeventig scherper te stellen. Toch zingt Vincent voldoende te hebben aan een hoofdschotel. In een ‘chique tent’, bediend door ‘een gerant’, voelt hij zich misplaatst. Dat past aardig bij de ecologische boodschap van soberheid door de Club van Rome rond die tijd.
Tegelijk richt de ontelitarisering van Franse gastronomie een nieuw cliché aan. Zijn favoriete eten haalt Vincent namelijk bij ‘den Bels’ en bevindt zich in ‘een tentje’ (ooit vielen me verkleinwoorden op bij Doe Maar-songteksten van Henny Vrienten, zo overweldigend in aantal dat bescheidenheid begon te tollen).
De overtuigingen zou ik hoe dan ook kunnen toetsen aan culinaire ideeën van een Fransman zelf, die recent in literatuur zijn vereeuwigd. In Eduard Louis’ roman Weg met Eddy Bellegueule (2014) is de vader een vroeg werkloos geraakte fabrieksarbeider die consequent van ‘vreten’ spreekt. En dus niet zoals zijn zoon later, inmiddels hoogopgeleid, ‘het avondmaal gebruiken’.
Ik kies zelf geen partij in dat debat. Ik wil slechts die spanning laten zien, dat lijkt me ook mijn taak als wetenschapper.
Wel begon me, galant associërend over aardappels, de melodie van Vincents liedje bekend voor te komen, in tegenstelling tot de tekst. Aan dat verschijnsel heb ik eens een boekje gewijd (Kregting 2004), dus vreesde ik het zoveelste losse draadje te hebben opengewerkt.
Totdat de verlossing kwam: dit was niets meer of minder dan ‘Gigi Amoroso’. Van Dalida, vooraan in mijn hoogculturele onbewuste, met een single die doodleuk zeven minuten duurde.
Frankrijk had de mosterd dus gehaald in Brabant! Een bewijs voor de Stelling van Eus (2019) dat media zoveel aandacht aan het eigen centrum besteden dat razend interessante buitengebieden onontgonnen blijven.
Toch vreemd dat het Amoroso-liedje ook uit 1974 bleek te stammen (Michaële, Lana Sebastian & Paul Sebastian). Dit leerde nazicht op Wikipedia, daarbij vermeldend dat ‘Friet met mayonaise’ er een bewerking van was, eveneens gebracht door Johnny Hoes (1974, sic). Veel later deed Wendy van Wanten (1998) weer de Franse versie.
Het wordt nog vreemder bij vergelijking van de varianten. Hoes blijkt Vincents bewerking bewerkt te hebben. Commercieel en misschien ook auteursrechtelijk leep schoof hij het refrein naar voren en snackte in de coupletten. Een zoekopdracht naar de lyrics van het Nederlandse origineel levert bovendien zinnen op die niet door Vincent zijn gezongen. Tenzij hij, ten gunste van dezelfde commercie, een korte én een (niet meer terug te beluisteren) lange versie heeft uitgebracht.
De vervanging van de kreet Gigo Amoroso door Friet met Mayonaise vind ik knap. Aan de ene kant is dit een spel dat veel kinderen doen met popliedjes in vreemde talen, overwegend het Engels. Dan resteert er grammaticale of semantische nonsens. Maar Vincent laat een volwaardige variant verschijnen, die een wereldbeeld vertoont.
Hij citeert niet, parafraseert niet, alludeert niet – het Brabants lied bleek een vrolijke plundering. Is dat voor neerlandici ook een manier om te dealen met Herrenbergs intertekstualiteit? Ergens in zijn roman staat: ‘Contracten worden tot contracties in de ure des doods.’ Welja, daar was het gedicht Werkster van Gerrit Achterberg, en daar viel de overrompeling theoretisch te dekken met het etiket travestie. Maar meteen voert Herrenberg dan ene Beumer op, aan wie Achterberg evenzeer een beroemd gedicht wijdde dat op zijn beurt refereert aan Werkster.
Snaveltje toe dan? Da’s nooit verkeerd, tenzij om zich welgedaan te laten ondersproeien door een taaldouche. Die zou mijn zicht beperken dat in Nederhalfrond werktuiglijk tweemaal deze zin dacht te hebben ontwaard: ‘De neerlandicus keek verstoord voor zich uit onder een vlakke hoek’. Cursief en in romein.
Overigens schijnt Herrenberg in zijn vrije tijd positie te kiezen in de verdediging van Liverpool, onder de naam Virgil.

4 opmerkingen:

  1. Waarde Marc. Dank voor de rijke bespiegeling, die ik zeker nog een keer moet lezen. Je pikt aardig wat op. Mijn boek is zeker niet uitsluitend 'toespeling en citaat', maar ze zijn wel door de tekst geweven. Dat je dezelfde zin twee keer hebt gelezen, is correct. Die tweede keer, cursief, gemonteerd in een nieuwe context, geeft aan dat er sprake is van gelijktijdigheid. De zin uit Achterbergs 'Werkster' heb ik in de 3e druk van mijn roman nog verder gewijzigd: 'des doods' is nu 'des noods'... Hulde voor de waarneming van enkele fijnheden. Je bent de eerste.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. P.S. Op p. 44, in een scène met Piet Beumer, staat een zin uit Achterbergs 'Beumer & Co'...

    BeantwoordenVerwijderen
  3. Na de bevestiging van de duo-aanwezigheid van de zin ‘De neerlandicus keek verstoord voor zich uit onder een vlakke hoek’, kwam mijn net terug in beweging geraakte brein wederom tot stilstand. Bij dat ‘vlakke hoek’ namelijk. Dat volgens Google de locatie was van een zeeslag tussen koloniaal Nederland en Indonesië. Volgens Van Dale betekent in de wiskunde vlakke hoek dat deze zich ophoudt in een plat vlak. Dus zonder derde dimensie, gedoemd tot de pagina? Het leven van een neerlandicus is geen lolletje.

    BeantwoordenVerwijderen
    Reacties
    1. Zeer fraai geassocieerd! En zeer interessant.

      Waarom ik die 'vlakke hoek' zo benadruk heeft er binnen de verhaalsituatie mee te maken dat Chris van der Moer, de neerlandicus, niet omhoog wil kijken om iets niet te hoeven zien waarvan hij weet dat het hem pijn zal doen. Later doet hij het toch, en dat zorgt dan ook voor een heftige reactie...

      Verwijderen