Aan het eind van J.Z.
Herrenbergs roman Nederhalfrond wordt
een personage, werkzaam als docent
en groepsbegeleider op het John Lennon Marktcollege, uitgeroepen tot ‘het symbool van… de neerlandicus’. Wat betekent
dat in hemelsnaam?
Over het nut van de
neerlandicus bestaat momenteel weinig consensus. Aan opinieafdracht nochtans
geen gebrek de laatste tijd. Bovendien verscheen er vorige maand een rapport over het
belangrijkste dat er in deze stiel gaande is: taalvariatie.
Het rapport stelt terecht
dat het niet alleen onwenselijk is zich vast te klampen aan standaardtaal, maar
ook dat het steeds onrealistischer wordt ervan uit te gaan. Geschreven taal week al
af van gesproken taal, en daarbinnen zouden gebruikers inmiddels een ‘registerkeuze’
doen als uit een ‘kledingkast’. Dat beantwoordt aan het principe van de
meervoudige identiteit: taal weerspiegelt wat iemand op één moment tegenover één
doelgroep wil zijn.
Nederhalfrond biedt van
die idee verbluffende staaltjes. Steeds wordt gesproken in geschreven taal
getrokken en andersom, vaak al binnen een zin. Herrenberg heeft die
instabiliteit ook aangebracht in de naam van een personage, popicoon Bor von
Singlecell t/m Europa.
Van de veronderstelde registergevoeligheid is deze roman echter een
zeldzaam voorbeeld. Regel lijkt me hoornhuidigheid. Als ik jongeren De Test Van Note voorleg met
een lijst van versteende uitroepen (‘De minister is op weg naar de uitgang. Dit
willen we nog even meegeven. Hoog tijd om een tandje bij te steken. Hij houdt
de vinger aan de pols van de samenleving. Absoluut!’), dan wordt daar weinig inauthentieks
in aangetroffen.
Mij verwart die werkelijkheid telkens weer. Het rapport over
taalvariatie maakt melding van ‘digitale
geletterdheid’, en ik vrees dat hiermee geïnstitutionaliseerd onvermogen wordt
bedoeld. Copypaste is immers navolging die bepaalde taal bevestigt zonder varianten
te wegen. Niet iedere digital native beseft, ervaren verantwoordingsgezinde docenten
geregeld, taal van een ander te citeren.
Met het traditionele beeld van de lappendeken (cento) voor een tekst kan uitsluitend hyperbewust
worden omgegaan; men ziet draden die de verstaander afwikkelt. Nu kun je voor
taal beter spreken van een kant-en-klare saus. Alleen het ironieteken kan markeren
dat die saus soms nog een klont bevat.
Dominant is de taal van de marketing, waaruit ook laattwintigste-eeuwse communicatieneerlandici verdreven werden. En zo schiep
Niemand een dynamische standaardtaal, vol gemeenplaatsen en suggesties van gepassioneerde
uitwisseling.
Ik geloof soms mijn ogen niet. Na onze ervaringen
met kanaaltrein dienden we vanzelfsprekend een klacht in, die reacties oplevert
waarin taalvariatie inderdaad de boventoon voert. Na de verrassend familiaire
aanhef ‘Beste Marc’ gaan ‘u’ en ‘je’ door elkaar, is er copypasting uit andere
documenten en waarschijnlijk, leve Google Translate, uit andere talen, wordt er
doorverwezen naar irrelevante informatie, doen lange, nevengeschikte zinnen
mededelingen die geen ander verband hebben dan de adem die ze uitblaast,…
Manifest is dat een medewerker van de klachtendienst een format aanvult.
Maar er ontstaat zo’n ratjetoe dat het bij een groot bedrijf als Eurostar
ondenkbaar zou zijn dat dergelijke teksten het huis zouden mogen verlaten.
Behalve wanneer het honorabele management, dat de medewerker zal ‘aansturen’,
hetzelfde taalgevoel heeft.
De pertinent volgende vraag om kwaliteitscontrole van ‘het
gesprek’ in gradaties tussen slecht
en uitstekend maakt de grap compleet.
Taalcodedoorbreker Gerard Reve heeft jaren gedaan om teksten te componeren van
zo’n heterogeniteit. Zijn boeken moeten onleesbaar zijn geworden, zonder uitleg
over de hinkstapsprongen tussen registers.
Inderdaad is taal, gelukkig, voortdurend aan verandering
onderhevig, maar tegelijk hangen ook professionele gebruikers hun aandeel midden
in de zojuist met weinig eetlust getoonde saus. (Zij doen dat in metaforenland met
een blinde vlek.)
Het taalvariatierapport noemt zichzelf een ‘visietekst’, wat in
mijn wereldbeeld vooronderstellingen lostrekt over een neoliberalisme. Een
rapport doet verslag. Daarvan is in expliciet ideologische tijden opgemerkt dat
het niet objectief hoeft te zijn, evengoed selectief. In een visietekst wordt echter
iets neergelegd, waardoor lijkt dat dit tenminste gezamenlijk gebeurt en toch voorzichtig-beslist.
Wat alsnog objectiever oogt, duwt in een richting. Hetgeen in het onderhavige rapport,
door taalkundigen dus, steun krijgt van een term als ‘implementatieplan’.
Bij Herrenberg toont
registergevoeligheid of ‘situationele taalvariatie’ zich als intertekstualiteit.
Zijn roman levert voor het popicoon een datumoverzicht van een Tour de Pays-Bor, waarbij telkens een
grote Nederlandse stad wordt vermeld. De drie finale locaties vallen dan uit de
toon: Rommeldam, Zinzendorp en Hoefbeek. De laatste is Herrenbergs verzonnen dramadecor.
De eerste is erfgoed als bedenksel van Marten Toonder. Zinzendorp komt uit het proza
van Kees Ouwens, waarmee deze in en met literatuur, variërend op
Marsman, Zeist herstichtte.
Wat een neerlandicus uit te richten heeft met Nederhalfrond is dus ongewis. Het gevoel ontstaat dat in Herrenberg
alles citaat is, dan wel toespeling. Tijdens het lezen groeide mijn verlangen naast
de roman ‘iets gewoons’ te consumeren. En zo deed ik extra ijverig naspeuringen voor mijn studie naar ‘de
jaren zeventig’ en trof het liedje ‘Friet met mayonaise’ door een zekere Mike Vincent (1974).
Vincent heeft een
Brabantse tongval die me richting geboortecontreien slingerde. YouTube gaf er een grappige entourage
bij, met spencers, dus voelde ik me een hele piet dit te hebben herontdekt – ik
(Kregting 1965) moet destijds hooguit negen geweest zijn.
Het liedje gaat
over de charme van eenvoudig voedsel, dat lichaam en geest meer genoegen
schenkt dan spul met ingewikkelde Franse namen. Zo’n stelling is populistisch, wat
dat ook concreet moge betekenen, maar handig om het beeld van de
pretentieuze jaren zeventig scherper te stellen. Toch zingt Vincent voldoende te
hebben aan een hoofdschotel. In een ‘chique tent’, bediend door ‘een gerant’, voelt
hij zich misplaatst. Dat past aardig bij de ecologische boodschap van soberheid
door de Club van Rome rond die tijd.
Tegelijk richt de
ontelitarisering van Franse gastronomie een nieuw cliché aan. Zijn favoriete
eten haalt Vincent namelijk bij ‘den Bels’ en bevindt zich in ‘een tentje’
(ooit vielen me verkleinwoorden op bij Doe Maar-songteksten van Henny
Vrienten, zo overweldigend in aantal dat bescheidenheid begon te tollen).
De overtuigingen
zou ik hoe dan ook kunnen toetsen aan culinaire ideeën van een Fransman zelf,
die recent in literatuur zijn vereeuwigd. In Eduard Louis’ roman Weg met Eddy Bellegueule (2014) is de
vader een vroeg werkloos geraakte fabrieksarbeider die consequent van ‘vreten’
spreekt. En dus niet zoals zijn zoon later, inmiddels hoogopgeleid, ‘het
avondmaal gebruiken’.
Ik kies zelf geen partij in dat debat. Ik wil slechts die spanning
laten zien, dat lijkt me ook mijn taak als wetenschapper.
Wel begon me, galant associërend
over aardappels, de melodie van Vincents liedje bekend voor te komen, in
tegenstelling tot de tekst. Aan dat verschijnsel heb ik eens een boekje gewijd (Kregting
2004), dus vreesde ik het zoveelste losse draadje te hebben opengewerkt.
Totdat de verlossing kwam: dit was niets meer of
minder dan ‘Gigi Amoroso’. Van Dalida, vooraan in mijn hoogculturele onbewuste, met een single die doodleuk zeven
minuten duurde.
Frankrijk had de mosterd
dus gehaald in Brabant! Een bewijs voor de Stelling van Eus (2019) dat media zoveel aandacht aan het eigen centrum besteden
dat razend interessante buitengebieden onontgonnen blijven.
Toch vreemd dat het Amoroso-liedje
ook uit 1974 bleek te stammen (Michaële, Lana Sebastian & Paul Sebastian). Dit leerde nazicht op Wikipedia, daarbij vermeldend dat ‘Friet met mayonaise’ er een bewerking van was, eveneens gebracht door
Johnny Hoes (1974, sic). Veel
later deed Wendy van Wanten (1998) weer de Franse versie.
Het wordt nog vreemder
bij vergelijking van de varianten. Hoes blijkt Vincents bewerking bewerkt te
hebben. Commercieel en misschien ook auteursrechtelijk leep schoof hij het
refrein naar voren en snackte in de coupletten. Een zoekopdracht naar de lyrics van het Nederlandse origineel
levert bovendien zinnen op die niet door Vincent zijn gezongen. Tenzij hij, ten gunste van dezelfde commercie, een
korte én een (niet meer terug te beluisteren) lange versie heeft uitgebracht.
De vervanging van de
kreet Gigo Amoroso door Friet met Mayonaise vind ik knap. Aan de
ene kant is dit een spel dat veel kinderen doen met popliedjes in vreemde
talen, overwegend het Engels. Dan resteert er grammaticale of semantische
nonsens. Maar Vincent laat een volwaardige variant verschijnen, die een
wereldbeeld vertoont.
Hij citeert niet, parafraseert
niet, alludeert niet – het Brabants lied bleek een vrolijke plundering. Is dat voor
neerlandici ook een manier om te dealen met Herrenbergs intertekstualiteit?
Ergens in zijn roman staat: ‘Contracten worden tot contracties in de ure des doods.’ Welja, daar was het
gedicht Werkster van Gerrit
Achterberg, en daar viel de overrompeling theoretisch te dekken met het etiket
travestie. Maar meteen voert Herrenberg dan ene Beumer op, aan wie Achterberg
evenzeer een beroemd gedicht wijdde dat op zijn beurt refereert aan Werkster.
Snaveltje toe dan? Da’s
nooit verkeerd, tenzij om zich welgedaan te laten ondersproeien door een taaldouche.
Die zou mijn zicht beperken dat in Nederhalfrond
werktuiglijk tweemaal deze zin dacht te hebben ontwaard: ‘De neerlandicus keek verstoord
voor zich uit onder een vlakke hoek’. Cursief en in romein.
Overigens schijnt
Herrenberg in zijn vrije tijd positie te kiezen in de verdediging van
Liverpool, onder de naam Virgil.
Waarde Marc. Dank voor de rijke bespiegeling, die ik zeker nog een keer moet lezen. Je pikt aardig wat op. Mijn boek is zeker niet uitsluitend 'toespeling en citaat', maar ze zijn wel door de tekst geweven. Dat je dezelfde zin twee keer hebt gelezen, is correct. Die tweede keer, cursief, gemonteerd in een nieuwe context, geeft aan dat er sprake is van gelijktijdigheid. De zin uit Achterbergs 'Werkster' heb ik in de 3e druk van mijn roman nog verder gewijzigd: 'des doods' is nu 'des noods'... Hulde voor de waarneming van enkele fijnheden. Je bent de eerste.
BeantwoordenVerwijderenP.S. Op p. 44, in een scène met Piet Beumer, staat een zin uit Achterbergs 'Beumer & Co'...
BeantwoordenVerwijderenNa de bevestiging van de duo-aanwezigheid van de zin ‘De neerlandicus keek verstoord voor zich uit onder een vlakke hoek’, kwam mijn net terug in beweging geraakte brein wederom tot stilstand. Bij dat ‘vlakke hoek’ namelijk. Dat volgens Google de locatie was van een zeeslag tussen koloniaal Nederland en Indonesië. Volgens Van Dale betekent in de wiskunde vlakke hoek dat deze zich ophoudt in een plat vlak. Dus zonder derde dimensie, gedoemd tot de pagina? Het leven van een neerlandicus is geen lolletje.
BeantwoordenVerwijderenZeer fraai geassocieerd! En zeer interessant.
VerwijderenWaarom ik die 'vlakke hoek' zo benadruk heeft er binnen de verhaalsituatie mee te maken dat Chris van der Moer, de neerlandicus, niet omhoog wil kijken om iets niet te hoeven zien waarvan hij weet dat het hem pijn zal doen. Later doet hij het toch, en dat zorgt dan ook voor een heftige reactie...