Is het vandaag
niet officieel lente geworden? Prompt ervoer mijn lichaam iets wat het niet
kende. Mij lukte het namelijk niet Thierry Baudets overwinningstoespraak bij de Provinciale Statenverkiezingen aan
te zien. Met alleen geluid ging het net.
Inmiddels wordt
aan Baudets woorden al het mogelijke gewicht verleend. Dat kan een vorm van kritiek
zijn, die onvermijdelijk cultuurindustrieel wordt. Kenners van de menselijke
geest ontwaren in al die achterafcommentaren op de traumatische uitslag
misschien ook rationaliseringen.
Zelf vond ik de speech
simpelweg gênant, vreselijk, enz. Kennelijk bestaat er zoiets als een plebejisch
elitarisme.
Soit, zoals ze in
Noord-België zeggen.
In het ostentatieve
deel van de literaire wereld blijkt consternatie ontstaan over het feit dat Baudet en Hiddema zich
beriepen op (regels uit) poëzie van Herman Gorter en Menno Wigman. Dat begrijp
ik niet. Die consternatie, bedoel ik.
Lezen is
toe-eigenen. Zeker schrijvers weten dat wat ze naar buiten brengen vogelvrij is.
Omdat het wordt geïnterpreteerd, gepoëticaliseerd, in een niche tot slogans gelifestyliseerd,
enz.
Onlangs verscheen
een prachtig documentaireboek
van Marja Vuijsje, Oude dozen, waarin zij laat zien dat teksten zelfs
ongelezen een betekenis kunnen krijgen die verregaand is. Identiteitsvormend, niet
alleen vlak na het verschijnen, ook in retrospectief.
Wat de poëzie van
Wigman overkwam, is dus gangbaar. De consternatie daarover rijmt wel met safe-spacepraktijken die met de beste
bedoelingen ideeën die onwelgevallig zijn op afstand houden. En ze zo bevestigen?
Teksten, kunstuitingen,
en zeker literatuur: ze lenen zich voor toe-eigening in iedere ideologische richting. Voor dat even ellendige als geweldige
vermogen heeft de roman Briljante man van Michael
Tedja een microbewijs in het woord ‘macaberlinerbolhoed’.
Ieder leest
zichzelf.
Zo publiceerden de
dag na deze wat mij betreft deplorabele verkiezingen de jongens van Terras uit de nalatenschap van Raster – het tijdschrift dat zij zich
toe-eigenden – drie ondergangsgedichten van A. Roland
Holst.
Hopelijk is mijn
punt nuchter. Wie het niet bevalt dat taal wordt geïnstrumentaliseerd, kan
beter proberen de democratie omver te werpen en een staat oprichten waarin
uitsluitend contextbehoud van betekenis mag heersen.
Wie selectief
citeert, belandt dan in de gevangenis.
Iedereen zit dus
in de gevangenis. Met vele illustere, soms oneindig extremischer voorgangers.
Hitler die (de zus van) Nietzsche had laten lezen.
Logisch toch?
Dat nu ook Wigmans nabestaanden zich ongelukkig verklaren met de cherrypicking
van Baudet, is beter te volgen dan de collegiale onmin. Solidariteitshalve dan.
Ze citeren van hun geliefde onder meer:
De zon was mij niet opgevallen als hij niet
steeds onderging […]
Vervolgens corrigeren ze Baudet omdat die de zon in de
voltooid verleden tijd had laten verdwijnen. Een andere betekenis, ja. ‘Wigman
besteedde altijd zeer veel zorg aan het ritme van zijn gedichten.’
Ik weet niet of ik het tragisch
of pathetisch vind dat de familie daarvoor een persbericht inzet, waarin ze geen
irritatie of schaamte uit maar zich ‘nadrukkelijk distantieert’. Het zal rouwverwerking
zijn.
Is het kies, laat
staan belangrijk dat ik mijn ambivalente gevoelens hierover publiek maak? Heb
ik tot nu toe iets beweerd dat niet iedereen kan bedenken?
Hmm.
Laat ik op deze
lentedag dan maar volgens de beste cultuurindustriële zeden eens een waarheid proclameren
die volgens diezelfde zeden ‘ongemakkelijk’ kwam te heten: het verbaast me niet
dat Wigmans poëzie voor Baudets karretje te spannen valt.
Disclaimer: mijn
kennis van beide oeuvres is oppervlakkig.
Baudets ideeën vind
ik aan de narcistische kant. Dat viel me aan Wigmans poëzie ook altijd op, al
lengde hij dat narcisme aan met een scheut ironie. Het verkeerde geciteerde
gedicht heet nota bene ‘Afscheid van mijn lichaam’. Toch werd bij Wigman de
draaischijf gevormd door een beperkt aantal spelers: ik, mijn teksten, de
eeuwigheid, enz.
Verder staan me
van hem gedichten bij die in die activiteit een houding tot de ander had die
volgens mij tot de basisbeginselen van Baudet behoort en die ook diens debuutroman demonstreert. Ik voel me bijna verguld om voor de
definiëring ervan eindelijk een bijdetijdse vakterm te kunnen gebruiken: ‘heteronormatief’.
Baudet en Wigman
hebben zeker gemeen dat hun teksten niet zozeer progressief en experimenteel
zijn als wel klassiek en traditioneel. De poëzie schiep daarbij enig voorbehoud,
moet ik toegeven – alsof Wigman het erom deed vormvastheid zo opzichtig te etaleren.
Voorbehoud
ontbreekt bij de politicus dan weer helemaal in zijn opvattingen over cultuur
die ook de overwinningsrede dusdanig reactionair plengde, dat ik onwillekeurig
wachtte op het verlossende, voor mijn part even kakkineus uitgekreten woord
‘GRAPJE’.
Misschien ben ik
te makkelijk in mijn parallelindruk en moet ik Wigmans gedichten herlezen. Ze
zijn momenteel in mijn herinnering armageddonesk, en dat past helaas bij de
doem die Baudet over de samenleving uitspreekt.
That’s life,
folks. Tot zover een stukje dat goedkoop en overbodig is. Het seizoen moet nog
beginnen.
Marc, ik heb behoefte aan enige duidelijkheid. Ongeveer halverwege jouw aardige stukje schrijf je: “het verkeerde geciteerde gedicht”. Bedoel je dat het verkeerde gedicht is geciteerd of dat het gedicht verkeerd geciteerd is? HansB
BeantwoordenVerwijderenOeps, tikfoutje. Ik bedoelde het tweede en heb de e achter verkeerde nu geschrapt. Bedankt voor meelezen.
BeantwoordenVerwijderen