Is het heus tien jaar
geleden dat ik hier, op een om privéredenen altijd heuglijke dag, mijn eerste
schreden zette op het pad der bloggologie? De spreekwoordelijke dag van
gisteren ervaar ik nu ook weer niet, maar het posten van een tekstje, met een
zekere regelmaat, doet het tijdsbesef kennelijk een beetje vervagen.
En, mensheid, wat er
ondertussen allemaal niet is veranderd! Vier jaar geleden babbelde ik wat in de
rondte over een crisispakket van de nabijgelegen frituur, dat inmiddels met
10% opgeslagen blijkt. De inflatiecorrectiepen laat zien dat er kort tevoren een
tussenverhoging is geweest van 5%.
Venezolaanse toestanden? Natuurlijk niet. Het zou even populistisch
zijn om individuen op te voeren aan
wie de wet het kennelijk toestaat honderd crisispakketten per uur te kopen.
Over zulke dingen begin ik dus beter niet.
Nee, terugkijken en reflecteren op metaniveau, dat zou wel het
minste mogen zijn. Wel heb ik daar minder puf voor
dan toen ik vijf jaar geleden
zo’n tussenstop maakte.
Nog steeds heb ik volgens
mij moeite met bloggen, omdat het uitnodigt tot confidenties. Ik onderken
tegelijk iets wat niet anders te benoemen valt dan als een verslaving. De
aandrift om iets te doen met de kwantiteit van taal die dagelijks het gewaande
timmermansoog passeert, dat dan maar bewijzen moet geconcentreerd te lezen. Minstens
herken ik me in Marc van Oostendorp, die niet lang geleden om goede redenen stopte met
dagelijkse postings – en die inmiddels is hervallen.
Dat wil niet zeggen dat ik zijn tempo zou kunnen volgen, laat
staan een kwaliteit bieden die constant is. Maar de prikkel om iets de virtuele
ether in te smijten is me bekend. Het is voor mij wel zaak om niet te snel te
opereren (‘kort
op de bal te spelen’), al pakt te veel arbeid en herziening evenmin erg
gunstig uit voor mijn gestel.
Ook blijf ik gefascineerd door
effecten van taal en verkeer ik graag in de illusie door een blog te zijn
opgenomen in een circuit, dat per definitie internationaler is dan dat van
boeken die bij tijd en stond onder mijn naam verschijnen. De wens een
smeltkroes te zijn, die vooral mijn poëzie gekenmerkt heeft, gaat op internet
gemakkelijker in vervulling.
Of zit dat heterogeniteitstrekje
ingebakken in taal? Maxim Februari memoreerde:
Een redacteur van een
literaire uitgeverij sprak me ooit toe over het gebruik van Germaanse en
Romaanse woorden. Volgens hem moest je in Nederlandse teksten een juiste balans
tussen de twee zien te vinden, een juiste afwisseling van robuustheid en
melodie. Zijn lievelingsvoorbeeld haalde hij uit het Engels: de beroemde eerste
zin van Keats’ gedicht ‘Endymion’: A
thing of beauty is a joy for ever. Daarin heerst een
werkelijk volmaakte harmonie. Thing, Ding, ding is Germaans. Beauty, beauté:
Romaans. Joy,
joie:
Romaans. Ever,
immer:
Germaans.
Ophouden dus met somberen
over verengelsing
en helemaal met het naspeuren en terechtwijzen van germanismen, anglicismen en
gallicismen? Ik weet wel, mama mama, dat die redacteur – het
openingshoofdstuk van – De glanzende
kiemcel heeft gelezen. S. Vestdijk had het daar over Saksisch in plaats van
Germaans, en hij zei dat we als Hollanders het verschil niet konden navoelen.
Van één Engels woord vind
ik het niet leuk dat het gangbaar is geworden, omdat het een
compleet mensbeeld met zich meetrekt dat mij niet ligt. En het erge
is, in de klas van de gourmande , vol acht- en negenjarigen, is het een normale aanduiding,
onder elkaar, voor elkaar, over elkaar: loser.
(De spelling is anders.)
Mijn allereerste
Honingpot-posting bestond uit poëzie
die in Onze Nietzsche zou belanden.
Dat bleek mijn laatste
boek te zijn waarover met enige goede wil te zeggen was dat het
dichtkunst herbergde. Inmiddels heb ik het genre verraden. Maar het was op voor
mij.
Wat meer van een afstand probeer ik, precies zoals literatoren op
leeftijd van wie ik nooit veel moest hebben, hapsnap wat laaglandse gedichten
te volgen. En uit vakidiotie vooral teksten daarover,
een behoorlijke klus omdat het merendeel over kanshebbers op long- en
shortlisten gaat.
Thans lees ik woorden temmen
van Kila
& Babsie, dat poëzie voor een groot publiek ontsluit. Het
enthousiasme spat van de pagina’s, de uitleg is van een helderheid waarvan ik
alleen kan dromen.
Toch ben ik, zoals het een oude zeur betaamt, ook teleurgesteld.
Kila & Babsie zetten namelijk aan tot het schrijven van poëzie. Daar ben ik
tegen! Niet alleen vanwege de postume concurrentie, maar ook omdat zo’n drang naar
mijn overtuiging alleen van binnenuit kan komen (waarbij in mijn poëtica dat
innerlijk wordt afgelegd). Ze sluit wel aan bij de populariteit van
schrijfscholen en cursussen creativiteit allerhande.
En bij een trend waarbij er, gestimuleerd door het internet waar
zelfs gekken als ik een blog kunnen beginnen, meer wordt gezonden dan ontvangen.
Een twitterisering van complexe materie? Dat sluit dan weer aan bij het
literatuuronderwijs, in het
zogeheten Curriculum Nu waar een meningenformat voorkruipt voor kennis.
Maar daar heb ik al over gedramd.
Natuurlijk kan goede voorlichting een hoop ellende voorkomen. Kila
& Babsie geven die, zij het dat hun voorbeeldgedichten nogal eensluidend
zijn. Van het zich verwonderende type, met details van de bijgeschoolde
observator die tragikomisch zijn, in een taal waar weinig spanning op staat
want ‘oooh’
impliceert. Niet voor niets kent de Nederlandse poëzie meer dan één gedicht
over het waargebeurde verhaal dat er speelgoedbeesten uit een scheepslading
raakten en over oceanen dreven.
Dat maakt de keuze van Kila & Babsie natuurlijk wel aantrekkelijk.
Verder frappeerde het me dat ze eerst hun eigen indruk bij de geselecteerde
gedichten geven. Alsof ze willen zeggen dat elke lezer gelijk is, want even
kwetsbaar en onzeker. Ik geloof niet dat dit helemaal klopt, maar die implicatie
rijmt met een fris artikel
dat Marieke Winkler over podiumpoëzie publiceerde. Dit ooit
verdoemde genre, zegt zij, stelt nu de literatuurwetenschap voor
identiteitsproblemen.
Ingewikkeld is dat Winkler daarbij Tom Lanoye, als schrijver van
het Gedichtenweekgeschenk, tot exemplarisch voorbeeld promoveert. Meteen al het
gebruik van spreektaal, dat hem van papieren dichters zou onderscheiden, zit
ook bij Faverey en jongere, uitputtend geanalyseerde hermetici. De voorkeur voor
evenementen boven bundels lijkt me evenmin van gisteren (wat me van Poetry
International bijstaat is de verbazingwekkend geringe opkomst van betalend
publiek).
Winkler spant zich in om bij Lanoye een genuanceerde, diepere
poëtica bloot te leggen. Ze gebruikt daarvoor zijn beeld van de toverbal, dat
het statische en het eeuwige zou relativeren en, net als bij een wat schematische
versie van het postmodernisme, een ‘betekenisgevend centrum’
ontberen zou.
Maar als ik het trefwoord ‘toverbal’ loslaat op mijn files, dan
blijkt die zowel bij Jacq
Vogelaar voor te komen als in de titelsong van Pipo de Clown. Zou Lanoye dus werkelijk
een upgraded performer als verhuller zijn, zoals Winkler voorstelt? Ik weet ook
niet of Lanoye zijn populariteit aan poëzie dankt. En indien ik moet vorsen
naar zijn traditie van een schrijverstype, dan schiet me de metabewuste kunstmiddenstander
te binnen, zoals die benoorden de rivieren door Gerard Reve uitgevent is.
Ik wil geloven dat ‘oraliteit’, waaraan poëzie uiteraard haar
ontstaan dankt, een revival doormaakt, maar mij overtuigt het niet om daar de acceptatie
van het banale in te ontdekken. Laat staan slam te zien als voorhoede of
tegengeluid. Kila & Babsie geven nota bene een fraaie performance
van Martijn Teerlinck als voorbeeld, dat tegelijk kan dienen als
instructietekst over hoe restloos poëzie te maken.
Tot nader bericht kennen gedichten een biotoop van het schrift.
Waaraan een aantal liefhebbers behoefte blijft hebben omdat ze een
betekenis gevende witregel onmogelijk kunnen horen.
Een tastbaarder ontwikkeling vind ik dat Antoon Coolen heden
een ‘Brabantse schrijver’ genoemd wordt. Wellicht komt dat door het
aanhoudende identiteitspolitieke gekrakeel, waar ik als witte hoogopgeleide man
beter over zwijg, maar ik voel daar meer gewicht in dan er aan podiumpoëzie
wordt gegeven. Dus hoe kostbaar ‘de momentane magie van het
orale woord’ en ‘exclusieve authenticiteit’ ook voor de huidige instituties mag
zijn, zonder context slaat dat woord dood.
Precies die context heeft op mijn weblog van stonde af grotendeels
ontbroken. Schrijven beschouw ik althans als een openingszet van een partij waarvoor
tegenstanders nodig zijn. De Honingpot
heeft kennelijk niet de toon of de vertrouwdheid die verleidt tot reacties. Ik
krijg ze wel, maar mondeling en per mail.
Langzamerhand ben ik ervan overtuigd geraakt dat hier iets fout
loopt. ‘Vroeger’ weet ik de publieke stilte aan het feit dat ik niet op Facebook
zit (of op Academia.edu of zoiets, dat mailen kan dat ik
‘gementiond’ ben). Inmiddels lijkt me dat ik domweg geen goede
barkeeper ben. Dat is ook wel een opluchting, want hoe in het openbaar, met
inachtneming van alle verschillen, een goed en scherp gesprek gaande te houden
zonder bezopen te raken?
Toen De Honingpot begon,
was de opiniërende
poëzienieuwssite De Contrabas dé
speler in het virtuele veld. Nu lijkt Tzum
dit te zijn – dat ogenschijnlijk
afstandelijker opereert. Vreemd genoeg was ik als onmiskenbare polemist beducht
voor de animositeit, die soms terug
opspeelt. En ik weet nog altijd niet of het fenomeen van de woedezoeker,
dat vanzelfsprekend steevast anderen betreft, werkelijk voorbehouden is aan
internet.
Misschien is mijn onderkoelde verslaving aan postings te danken
aan stilte, die een fijne illusie kan scheppen van onverstoorbaarheid. Het zou
me zelfs niet verbazen wanneer ik, met een poging tot datadeterminerende blik,
amper bezoekers heb. Mijn publiek zou dan wel uit Nederland komen en vervolgens
uit België, waar ik leef, maar deze naties hebben het moeilijk tegen runners up
als de Verenigde Staten, Frankrijk, Oekraïne.
De
Honingpot als zalige prooi van zoekmachines!
Alle reden dus om per direct deze onderneming te stoppen. Maar
juist de laatste tijd ben ik optimistisch en strijdlustig gestemd, waarover
aanstonds meer. Eerst, conform de geplogenheid bij mainstream media en bij mijn
vorige jubileum, een overzicht van de meest gelezen postings:
15
mei 2012, 27 opmerkingen
|
|
|||||||||
24
jun. 2014, 2 opmerkingen
|
|
|||||||||
30
jun. 2016, 1 reactie
|
|
|||||||||
9
mei 2011, 1 reactie
|
|
|||||||||
5
mei 2010, 36 opmerkingen
|
|
|||||||||
26
mrt. 2010, 4 opmerkingen
|
|
|||||||||
3
jan. 2015, 2 opmerkingen
|
|
|||||||||
12
mei 2017
|
|
|||||||||
19
mei 2016, 2 opmerkingen
|
|
|||||||||
27
jan. 2012, 4 opmerkingen
|
|
|
Nog steeds zijn de populairste teksten op dit blog vooral door anderen
geschreven. Interesse weet ik zelf blijkbaar het meest te wekken met in
memoriams, alsof ik een insider ben.
Wel is dit een ranglijst met wat volgens mij unieke hits heten. Meer
treffers dan sommige gemelde tekst kregen:
-
Nico
Het zal toch niet zijn dat surfers hiernaar terugkeren in de hoop er
comments aan te treffen? Daarom ook nog maar even de favoriete zoektermen:
marc kregting
|
|
|
||||||||
Honingpot
|
|
|||||||||
honingpot
kregting
|
|
|
||||||||
Louvre
|
|
|
||||||||
bertram mourits
|
|
|
||||||||
Ridder
|
|
|||||||||
jeroen mettes
|
|
|
||||||||
dehoningpot.blogspot.com
|
|
|||||||||
het is
makkelijker met zijn zestigen
|
|
|
||||||||
www.dehoningpot.blogspot.com
|
Voilà, nu heb ik aan elke administratieve plicht voor de
eeuwigheid voldaan. Opdat het hoofd leeg kan raken voor het evalueren van een merkwaardige
stemming: het optimisme. Ook ik (naast mijn Instagram-collega
Leonardo di Caprio vanzelfsprekend) betrap me daarop wegens de aanhoudende
klimaatbetogingen door scholieren. Temeer daar ze zo’n beetje zijn gestart
in België, waar de plastic
zak nog heel gewoon is. En waar zelfs overwegend jonge artiesten in de rubriek Doodgewone dingen
van De Standaard Magazine haast steevast
iets met auto en vliegtuig vermelden bij wat ter wereld zoal voor geluk zorgt.
Of overschrijdt die
oprechte voorkeur alle landsgrenzen? Wilders noemde bij wat hij na 12,5 jaar
isolatie mist als
eerste: autorijden! Trump
had het daar ook over, na honderd dagen stennis trappen. Het kan dus
dat dat mijn verbazing voortgebracht wordt door mijn fietsocentristische
bril. Vanuit dat parallel universum herinner ik me van autoritten alleen
nog het afspelen van muziek. Hoe verder je buiten het centrum kwam, hoe beter het
geluid de verplaatsing leek te begeleiden.
Nieuwe poging. Ten minste
is België
toch wel zeker Olympisch kampioen in marathonrelativeren, uitstellen tot gisteren,
afschuivend wegkijken, compromiszwachtelen, en wortel trekken uit een kwadraat.
Misschien is het dus niet eens een erg groot wonder dat de jongeren hier, zelfs
in de hoedanigheid van spijbelaars/brossers, door hun niet-onderhandelbare eis
van structuurverandering brede steun krijgen. Eindelijk!
Dus werken bitse
reacties contraproductief. Ze zijn even onthutsend als onthullend
in hun diagnose van hypocrisie die, hoe kan het ook anders, bij de ander
zit. In mijn recentste
– zwaar gesubsidieerde – kaskraker had ik nog geen oplossing hoe de impasse
kon worden doorbroken waarin karikaturen van twee partijen (hypocrieten versus
moraalridders) elk debat onklaar maakten. Had ik domweg te lang het voorrecht
gehad over de conflictstof na te denken? Nu zijn het twee
jonge meisjes die de
indruk wekken gewoon te doen. Desnoods
voelen anderen zich genoopt om in de bres te springen tegen bijkomende onrechtvaardigheden.
Aardkloot en atmosfeer hebben zich in de recente geschiedenis nu eenmaal
zo ontwikkeld, dat de jongeren met hun één-minuut-voor-twaalf-houding het
gelijk aan hun zijde hebben. Dat verlost hen van pathetisch
machismo en van eindeloze middel-doelafwegingen. Bovendien bepleiten ze
iets wat werkelijk elke (toekomstige) aardbewoner aangaat. In het klimaat is er
geen protocol. Begrijpelijke maar per saldo ietwat dwaas aandoende verboden van
schoolbazen en politici om te demonstreren, kunnen met een gerust hart naast zich
neer worden gelegd.
Ik ervoer die bevrijdend aanvoelende lichtheid afgelopen week,
toen ik met het taalkundig
genie in zo’n mars mee mocht. Politieke partijen die langs de kant van
de straat de jongeren probeerden te masseren (Ecolo, logischerwijs, maar plots
ook PTB/PVDA)
liet men begaan. Zoals ouders dat wel kunnen doen met drukke kindjes.
Van het zogenaamde zwakke geslacht wordt de wereld beter. Het knappe is ook dat actieplannen moeiteloos worden bijgesteld zonder de schijn van opportunisme. Deze meisjes stellen er juist een eer in een handreiking aan de tegenstander te doen.
Da’s toch een andere houding dan van mijn witte hoogopgeleide middenklasse
die zich vooral aan het wapenen is. Bijvoorbeeld tegen teksten die, getuigend
van overbekend klinkende centrismen, niet hoeven te worden gelezen.
Hilarisch dunkt me verder dat gratis marketingadvies
aan de klimaatjongeren inzake het momentum overbodig lijkt. De
Zweedse Greta Thunberg, bij wie de revolte werkelijk begon, heeft lak aan meer of minder
goed bedoelende communicatiewetten. Ze glimlacht niet eens bij haar
toespraken en bij het verstrekken van de ik-boodschap spreekt ze namens
iedereen, klaagt expliciet ‘jullie’
aan. Of wordt haar dit vergeven vanwege haar Asperger die ze zelf
relateert aan haar vasthoudendheid?
Het spijt me verschrikkelijk, maar bij zulke voorbeelden lukt het
me niet de bloglier nu al aan de wilgen te hangen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten