Bij de recentste toekenning van de P.C. Hooft-prijs, voor
het genre van het essay, lijkt er iets te zijn misgelopen. De wereld heeft
vernomen dat de eer gaat naar Bas Heijne, volgens mij door een administratief
slordigheidje.
Daarmee wil ik Heijnes capaciteiten niet betwisten. Aan
zijn recentste
boek Staat van Nederland is een
interview toegevoegd met de scoop dat zijn ‘zijn naam al jaren rondging’. Wel liggen
zijn teksten mij niet zo erg, ik vind ze eigenlijk al meer
dan een decennium hetzelfde punt maken, maar ze bereiken ook België geregeld, waar
ze als kritisch-realistisch gelden. En Heijnes collega’s vinden hem de beste.*
Waarom denk ik toch dat de prijs per abuis aan hem
is toegekend? De afhandeling wordt overgelaten aan een stagiaire die met wat copy-and-paste het dossier gewicht moet geven. En dit jaar zal het een
hamerstuk geweest zijn. Zo evident dat het bestuurslid van de prijs even niet
op de naam kon komen.
‘Dé columnist van NRC
Handelsblad’.
Misschien past het wel bij Maxim Februari dat hij door
zo’n misverstand wordt gepasseerd. En draagt hij het wederom op zo’n waardige wijze, dat het
beter wordt zijn verhaal door te vertellen. Hij is de enige columnist die ik volg
vanwege zijn onthechtheid die het toestaat een professionele omgeving samen met
zichzelf te beoordelen zonder verlies aan solidariteit.
Zijn columnbundels
Park Welgelegen en Ons soort mensen waren dan ook, zoals dat
heet, gebeurtenissen. ‘Er staat iets op het spel.’ Waarschijnlijk wijkt
Februari’s werk hierom af, omdat hij zich een echte onderzoeker betoont.
Zou een andere schrijver in het Nederlandse taalgebied
genres zo vernieuwd hebben? De zonen van
het uitzicht herzag de roman, God.
Een collage de bloemlezing, Een pruik van paardenhaar & Over het
lezen van een boek het doctoraat, De
maakbare man de autobiografie… Daarom beschouw ik Februari als een
oer-essayist. Dit lijkt een scheldwoord, maar ik bedoel het complimenteus.
Dat het naar klinkt, komt misschien door de stortvloed
van ‘literaire non-fictie’, van schrijvers aan wie eigenlijk die naam niet
toekomt maar die veeleer het honorabele vak van journalist of wetenschapper beoefenen.
Die het allemaal wel erg goed weten.
Mijn compliment geldt een beweeglijkheid die opportunistisch
noch snobnomadisch is. Door essayistiek lopen dan ook twee lijnen: studie en
moraliteit. Ergens, hopelijk niet in het oneindige, snijden ze elkaar in een
punt dat de waarheid heet.
Ik begrijp niet dat voorafgaand aan de toekenning van de
recentste P.C. Hooft-prijs er, nota bene in een column, twijfel is
gezaaid over de relevantie van het essay voor de huidige tijd. Romans en
desnoods poëzie zouden voorrang mogen krijgen.
Op basis waarvan is die bewering gedaan? Volgens mij bestaat
er consensus dat Multatuli een zeer groot literair schrijver was. En in de kern
is hij een essayist die fictionele technieken op
de koop toe neemt.
Hij is niet de enige. Op het gevaar af namen te vergeten:
Carry van Bruggen, J. van Oudshoorn, Til Brugman, W.F. Hermans, Paul Rodenko, Christine
D’haen, Willy Roggeman, Jan Hanlo, Sybren Polet, Tip Marugg, K. Schippers, J.F.
Vogelaar, Kees Ouwens, Jacob Groot, Pol Hoste, Frans Kellendonk, Charlotte Mutsaers,
Patricia de Martelaere, Joris Note, Anneke Brassinga, Dirk van Weelden, Bindervoet & Henkes, Marie
Kessels…
Naar mijn overtuiging is er, ondanks of dankzij de
non-fictie, nog steeds toekomst voor het genre. Bijvoorbeeld Netwerk in eclips van Samuel Vriezen benut de heterogeniteit die goede boeken aankleeft maximaal. Er zijn ook blogposts en comments in verwerkt, bij
mijn weten voor het eerst in een essay, dus het boek is zelfs formeel al mee.
Volgens Vriezen moet voor vernieuwing (de impliciete
definitie van het ambacht van de essayistiek) het primaat van de krant opgegeven
worden, samen met de droom een centrum te veroveren. Wie nu denkt dat hij ‘een
ouderwetse avant-gardist’ is, met dito clichés over ‘de marge’, vergist zich. Tenzij
die persoon wordt bezien als een individu dat in onderzoeksnetwerken gemeenschapsdienst
verricht.
De ideale blog volgens Vriezen spreekt informeel, en is
dus een podium voor uitwisseling. Het geeft bovendien de mogelijkheid een hyperlink
aan te brengen, naar een zijspoor. Ook daarin floreert essayistiek, waarbij de
rol van de lezer me veel bepalender lijkt dan bij proza of poëzie.
Uit het te raadplegen deel van het juryrapport voor Heijne: ‘Hij schrijft als een denker én denkt als
een lezer.’
Verder puilt Netwerk
in eclips in montaigneaanse geest uit van de citaten, waarop de
auteur-verzamelaar kan voortdenken. Als een architect bijvoorbeeld de noodzaak
van originaliteit bepleit, reageert Vriezen:
‘Om deze opvatting van originaliteit te kunnen waarderen
moet je af van elk idee dat originaliteit een al dan niet wenselijke eigenschap
van een werk of oeuvre is. Liever: origineel is diegene die in staat is om het
eigene van zijn situatie te begrijpen – waarzonder overleving niet mogelijk is.
En elke situatie, in welk premodern, postromantisch, experimenteel of eventueel
volstrekt traditioneel paradigma gelegerd dan ook, is iets eigens dat begrepen
moet worden, dat je enkel tot je schade niet begrijpt. Originaliteit is dan een
universeel gegeven – dat misschien door zekere takken van het romantisch denken
gethematiseerd is, maar daarmee niet enkel aan die artistieke opvattingen
vastzit. (…) Bij originaliteit gaat het er niet om dat ik iets zeg wat nog niet
is gehoord. Het gaat om de mogelijkheid om een stem van buiten te horen. Deze
stem van buiten is niet mijn stem; het is ook niet een stem die het Buiten of
de Stilte of het Niets zelf toebehoort en hoorbaar maakt, maar een stem die spreekt
over onze situatie en in onze taal; alleen, op een vreemde manier. Vreemd
tenminste voor diegene die het vreemde in zijn eigen taal kan – wil – horen.’
De P.C. Hooft-prijs pretendeert godzijgeprezen
kwaliteitsoordelen te vellen – zoals de columnist al zei: zonder nominaties,
stemmen of weddenschappen. De oer-Hollander in mij is ondertussen benieuwd naar
wat Heijne ‘met het geld gaat doen’. Hij schijnt het te moeten investeren in
een bijzondere uitgave.
Spannend was zijn project Kleine filosofie van de volmaakte mens,
dat verhoudingsgewijs wetenschappelijk was. Mag er ter gelegenheid van PCH een
tikkeltje meer essay in?
*Maarten Dessing vermeldt voor Septentrion dat sociologische feit eveneens, plus het ontbreken van commotie nadat bekend was geworden dat de P.C. Hooftprijs naar Heijne ging. Maar dit onderstreept dat er geen literaire kritiek meer bestaat. En dat controverses alleen nog anekdotisch kunnen zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten