maandag 20 december 2021

Onze wereld is aan het sluimeren

 

 

 

 

Dankzij secundaire literatuur citeer ik uit een oeuvre waarvan me dit dan bekend is:

 

Ontwaken

 

De stoel, de lift, dit tijdschrift: ze zijn niet levenloos

maar rusten gewoon even. De wijk doet haar dutje,

gerangschikt in huizenblokken, trottoirs en bruggen.

Het huis kraakt als het zich omdraait in haar slaap.

De pinautomaat is kunststof dat alleen maar geld gaf

om te kunnen doordromen, de mannen met baarden

zagen het al. Onze wereld is aan het sluimeren,

haar ontwaken zal zich openbaren in brokstukken,

puin, ijzeren staken. Niet uit de bewusteloze treden

van de brandtrap, de comateuze betonplaten. Banken

ziekenhuizen, scholen, het bleken slechts cocons.

Wacht maar tot ze zijn ontdaan van slaap. Ons huis

is een knop, waarin de ontploffing al bloesemt.

 

Ik sprak al eens mijn verbazing uit over een tijdschriftinterpretatie die in ‘de mannen met baarden’ ofwel bankbestuurders of intellectuelen las. Inmiddels is dat inzicht gebundeld in de studie Poëzie als alternatief van Jeroen Dera, als deel van een hoofdstuk over economie, en snap ik er nog een paar bieten minder van. Niet dat mijn gedachten dikwijls bij hoge meneren uit de financiële sector verwijlen, sinds de kredietcrisis van 2008 louter met tegenzin zelfs, maar wanneer ik me al iets bij hun gezicht voorstel dan is het clean-shaven.

De associatie van baard met intellectueel heb ik evenmin direct, maar lijkt me verhoudingsgewijs iets geloofwaardiger. Iemand die zo hard tussen de boeken zit dat hij zich vergeet te scheren? Zoveel macht als Dera durf ik aan hem toch niet toe te schrijven. Uit een recensie op een weinig fijne roman begrijp ik bovendien dat baardigheid, en behaard-zijn in het algemeen, een privilege is voor naïeve wereldverbeteraars die zich juist ter overzijde van de macht bevinden.

En dan zwijg ik nog over stuikende logica: niet elke intellectueel is een wereldverbeteraar, en niet elke wereldverbeteraar is een intellectueel.

Mij blijft een raadsel hoe de link tussen baard en intellectueel ontstond bij neerlandicus Dera. Ik heb mijn computer daarom aan een scan onderworpen en kwam tot een beschamende conclusie: ik heb hier zelf over geblogd. In zijn studie De revanche van de roman sprak Thomas Vaessens namelijk over ‘baardig engagement à la Vogelaar’. Met die naam verschijnt een van de grootste twintigste-eeuwse intellectuelen van de Nederlandse literatuur, maar dan snap ik het nog niet helemaal. Vogelaar droeg alleen in zijn vroege jaren een baard.

Speel ik nu stommetje om zo’n detail uit een gedicht te lichten? Nee, de baardenmannen zitten in de enige zin met de verleden-tijdsvorm, die bovendien een knik aan het betoog geeft. Voordien heerste er tegenwoordige tijd, maar vanaf de mannen moet die modus een proces te benoemen dat, met een schakelende tussenzin in de toekomende tijd, een apocalyps voorspelt.

Het ontwaken van de titel verwijst dan misschien naar de werkelijkheid waartegenover we hebben zitten te slapen en dromen. Bij de baardenmannen staat de daad voorop die voor een gemiddelde bankbestuurder of intellectueel, heerlijk beschaafd, een minder onderscheiden punt is. De mannen met baarden zijn volgens mij geen lieverdjes. Ik wist dat ook zonder scan want kan meezingen met een oud zeeroversliedje:

 

Al die willen te kaap’ren varen

Moeten mannen met baarden zijn

 

Natuurlijk waren die mannen ambachtelijk niet zo ver dat ze, zoals het gedicht beschrijft, op grote schaal in een stad zoiets als een ontploffing konden aanrichten. Die techniek leek voorbehouden aan hun moderne nazaten. Zou ik hen terroristen mogen noemen?

dinsdag 14 december 2021

‘Maar hij was zelf niet zo’

 


 

 

Iets bevalt me niet zo aan De Saamhorigheidsgroep. Vreemd, want het gebeurt me zelden dat ik een roman snel wil uitlezen en dat ook graag doe. Merijn de Boer toont aan de stiel te beheersen, zowel op zinsniveau als in de uitbouw van een plot. Toch resteert bij mij na bijna vierhonderd pagina’s een hol, bozig gevoel.

Dit veelgeprezen boek uit 2020 heeft me kennelijk geraakt. Omdat het idealisme telkens afstoot en omarmt? Of betrapt het me op mijn kleine kantjes, zoals dat in Vlaanderen heet?

De vriendenkring die De Boer beschrijft bij het verbeteren van de wereld anno beginjaren tachtig van de vorige eeuw bestaat net als mijn biotoop uit witte mensen uit de middenklasse. Hun namen laat hij, inclusief uiterlijk kenmerk en beroep, opsommen door zijn centrale personage Bernard, een loner die doet alsof hij met hen sympathiseert terwijl hij louter oog heeft voor één vrouw:

 

Ralf, button, radioloog

Wijnie, rode krullen, hospicedirectrice

Bronno, kabouterbaard, ambtenaar

Olga, forse borsten, secretaresse

Wiebe, neushaar, socioloog

Laurens, bril, leraar

Tristan, staart, portretschilder

Liza, sproeten, verloskundige

 

Verder figureren de alleenstaande psychologe Renate, zijn oude studievriend advocaat Felix en diens vrouw Hester die ‘spirituele cursussen geeft over numerologie, chakra’s, mandala’s en meditatie’.

Tja. Stamt mijn irritatie over De Boers constructie als geheel uit het droge detail dat de groepsleden, net als ik, niet eens auto’s verdragen? Dat leidt in de roman tot potsierlijke gevolgen - inzichtelijk om je eigen onverdraagzaamheid mee te beleven. Wel besefte ik plots dat dit effect wordt aangericht door Bernard die bij samenkomsten zijn auto zekerheidshalve een paar straten verderop parkeert.

Zo ontstaat satire terwijl Bernard bij alle aandacht die hij van De Boer krijgt nooit in dit specifieke voorgevoel wordt beproefd. Tot er iets misloopt, zijn autobezittersstatus ontdekt wordt en de groep hem helemaal niet laat vallen. Toch hebben lezers daar dan tientallen bladzijden mee kunnen lachen én ze begrijpen dat Bernard ‘oprecht van de sociale omgang met de anderen [genoot]’.

Voor mij is zulke satire behaaglijk en houdt zich ver van de militante variant die zulke literatuur evenzeer kan bieden.

Even informeel is De Boers presentatie van de culinaire discipline in de groep. Boter wordt dunnetjes gesmeerd, er is wat oude kaas en witbrood krijgt geen goedkeuring. Waarschijnlijk heb ik door acute vermoeidheid te gehaast gelezen, maar door die soft-focusbril zal soeverein bruinbrood zelfgebakken zijn. Lachen! Zeg eens driemaal ‘moestuin’ en zesmaal ‘onbespoten’!

In de groepsbenadering van alcohol kan ik me (gelukkig, voor een kritischer positie?) al helemaal niet herkennen. De leden nemen water en thee in gigantische hoeveelheden en wanneer ze eens een glaasje drinken is de voorraad zeer beperkt. Iedereen legt zich daar moeiteloos bij neer, en dat is even onbegrijpelijk als idioot.

Om toch een minimum van geloofwaardigheid te scheppen geeft De Boer aan de groepsleden een ultiem kenmerk. De leden hebben ‘bijna allemaal een gereformeerde achtergrond’. Och, natuurlijk! Indien ze katholiek waren geweest, zouden ze roomboter hebben genomen en onophoudelijk genipt van rode wijn en was er amusement in hen gekropen dat vlekte op het populisme waarmee ze zijn opgetuigd.

Het wordt in de roman dan echt banaal wanneer er bij een onverwacht feestelijk moment witte wijn tevoorschijn wordt getoverd. Die fles, een goeie ook nog, was maanden voordien cadeau gedaan, uiteraard door Bernard, en toen opengemaakt maar, onnavolgbaar, niet helemaal leeggedronken. En dus is het spul verzuurd, zij het dat niemand dat proeft. Behalve Bernard, die erover zwijgt.

Van waarheidsgetrouwheid of dieptepsychologie weet ik niets, maar mijn vraag is wel of deze roman überhaupt satire is. En of De Boer zoiets als personages heeft geschapen. Een lovende recensent denkt van niet, en bewijst dat met een veel gruwelijker stelling over de auteursintentie:

 

‘Hij wil een portret schilderen van de linkse idealisten en waar ze voor staan. Het soort dat in de jaren 1970 en ’80 alom aanwezig was: demonstrerend tegen kernwapens, met hun strijdkoren in winkelstraten, als vrijwilliger in Wereldwinkels. Een type dat inmiddels met pensioen is en als actievoerder al lang is overvleugeld door extreemrechtse schreeuwers met hun complottheorieën.’

 

Dit heet volgens mij common sense. Niet alleen vindt het tegenkanting gedateerd. Het bepleit ook een eng realisme. Op klimaatveranderingen zegt het bijvoorbeeld dat de lockdown van 2020 heeft geleid tot ‘slechts’ of ‘een schamele’ 7% minder CO2-uitstoot. En dat ontslaat van een individuele gedragsverantwoordelijkheid, zoals De Boers groep die wel neemt, maar mikt op outsourcing voor ‘innovatie’.

 

De linkse elite

Door het buitenstaanderspersonage Bernard én door de vertellersclichés zijn de verhoudingen in de roman asymmetrisch. Dat versterkt het effect dat ze op de lezer hebben. Wat de groepsleden ook doen (knutselen, dansen, zingen), alles verglijdt onherroepelijk in de put van het belachelijke. Dat levert twee morele suggesties op.

De saamhorigheidsgroep investeert in projecten voor wat destijds probleemloos de derde wereld heette en waarbij de leden tot tranen toe betrokken zijn. Omdat De Boer voor deze ijver zijn ironie handhaaft, wordt hun engagement bij voorbaat bespottelijk. En wanneer de meerderheid beslist om een percentage van een erfenis af te dragen aan hogere doelen, is het idee: groepsdictatuur.

maandag 6 december 2021

Cynisch citeren (2)

 


 

 

Mijn afkoelingsperiode bracht één inzicht: de titel van dit blogreeksje is abuis! Van Langenhove citeerde niet, maar knipoogde (hintte). In mijn tweede taalobservatie bij de Brusselse betoging die Samen voor Vrijheid had georganiseerd gebeurde hetzelfde. Aanstonds op dit podium.

Voor tekstueel knipogen bestaat, naar goede traditie, een term uit het Esperanto: dog whistling. In mijn jeugd heette dat ‘Aesopische taal’. Klinkt verhevener en onalledaagser, maar ja, toen hekelde je bijvoorbeeld met ‘mainstream media’ andere bedrijven dan nu en was ontlening aan het Amerikaans een akte van onbetrouwbaarheid.

En ai, mijn tweede voorbeeld van dog whistling bij de demonstratie wordt even overtuigend als het eerste: wie ongeloof hecht aan zo’n tactiek of überhaupt geen brontekst hoort meeklinken, zal het worst wezen. Een extra handicap bij mijn poging is de duisternis bij de afzender. De samenstelling van de betogers was volstrekt heterogeen.

Over de bizarre gelegenheidscombinatie van mensen die coronamaatregelen verwerpen, is al veel gezegd. Onvergetelijk blijft dan Samenzwevers, de recentste (korte) documentaire van Sunny Bergman. Haar werk kan ik vergezellen van lof en kritiek, maar zelden deed ze iets zo weergaloos: onverdoofd snijden in eigen omgeving.

Uit een yogawereld haalde ze getuigenissen waarin wereldvreemdheid en egocentrisme politiek werd opgeladen, mede omdat de geïnterviewden dit doodleuk benoemden. Van GroenLinks en SP was hun voorkeur vanwege corona gezwenkt naar Baudet – toen nog minder aantoonbaar van het padje af, maar al gedrenkt in zijn omvolkingstheorie.

Hoewel de geïnterviewden het goed met zichzelf getroffen hadden, kreeg ik op een bepaalde manier medelijden met hen. De meesten lieten zich, vermoedelijk ter ontspanning, filmen in ruglig. Die positie oogt kwetsbaar. En zo redeneerden ze ook, gevoed door geruchten. Ik dacht eerst dat ze grappen maakten en dat Bergman experimenteerde met het mockumentary-genre.

Stellingen door de yogabeoefenaars betrokken bleken serieus. Zodat ik op mijn beurt van stuitje tot kleine teen een aandrang kreeg de overeenkomst in hun verhalen te fixeren in een term die ik amper verdraag: ‘privilege’. Wat een isolatielaag van luxe omgaf hun redenaties! Pure binnenpost. Zo kan iedereen zich wel verzetten tegen ‘mainstream media’.

Hun veronderstelde lijfblad zou ook een coming out mogen geven met een aangevulde naam: My Happinez. Ik poneer dat om eindelijk mijn bruggetje te maken naar de tweede taaluiting die me uit (berichtgeving over) de coronademonstratie verblufte. Ze was te vinden op kartonnen borden die de demonstranten droegen: ‘My body, my choice’.

Dat hier weer Esperanto regeert, lijkt me bijzaak. Vooral schrijnt wat de leuze uitdraagt met het eerste bezittelijk voornaamwoord. Het druist in tegen hét vaccinatieprincipe en ontplooit desinteresse voor de buitenwereld. Wie een vaccin laat zetten, doet dat niet voor ‘my’ maar voor ‘your’ body.

Tenzij ik iets volkomen fout heb begrepen, beschermt een gevaccineerde eerst medemensen. Klinkt schijnheilig, maar dat is het allerminst. Hier regeert een welbegrepen eigenbelang, een begrip van Adam Smith (dat hij kon ontwikkelen dankzij de gratis zorg van zijn moeder). Het zet de ander tot iets soortgelijks aan, waardoor je eigen veiligheid, en zo comfort, toeneemt.

Nu zit ik andermaal te ageren, terwijl mijn stelling was dat de taaluitingen op de coronademonstratie knipoogden. O ja. De borden met het opschrift ‘My body, my choice’ werden exclusief gedragen door vrouwen. Nazaten van een generatie bij wie protesteren in het bloed zat, omdat er werkelijk onrecht te repareren viel en structuren verroest waren.

Bij die generatie verenigden vrouwen zich in Nederland bijvoorbeeld onder Dolle Mina. Ze eisten evidente rechten op zelfbeschikking (bijvoorbeeld over iets wat inmiddels in Mississippi geen abc’tje blijkt) en voor die eisen hadden ze slogans, waarvan eentje de geschiedenisboeken haalde: Baas in eigen buik.

Kennelijk doorstond deze uitspraak de tijd tot en met de coronademonstratie, die ernaar knipoogde met een totum pro parte. Meen ik, wiens gewoonlijk nogal verstopte oren de frequentie van dit hondenfluitje opvingen. Maar ook wanneer ik doof ben, leert de werkelijkheid dat de huidige slogan iets kopieert van feministen vóór corona.

Tot overmaat van ramp blijkt een vrouw op de Brusselse demonstratie een verleidelijk aanbod te hebben gedaan: de free hug. Alsnog ‘your body’? Wat bezielde haar? Warmte uitstralen? Een statement maken tegen ‘dictatoriale’ maatregelen die andere medeburgers juist niet ver genoeg vinden gaan? Een impuls volgen?

dinsdag 30 november 2021

Cynisch citeren (1)

 


 

 

De veelbesproken demonstratie tegen het Belgische coronabeleid, gekaapt door Vlaams Belang, trof me zeker ook qua taal. Dan doel ik niet eens op de term ‘dictatuur’, waarin de Lage Landen volgens de overkoepelende organisatie Samen voor Vrijheid veranderen. Of op het begrip ‘vrijheid’ zelf, dat voor mij inmiddels zo onnavolgbaar geworden is dat ik het louter nog wantrouw.

Nee, mij troffen twee grotere verbluffendheden.

De eerste ritmeert de communicatieadviezen die Dries Van Langenhove gaf: ‘Samen voor Vrijheid brengt mensen samen bla bla tegen bla bla over alle grenzen heen bla bla’. Nou mag het digitale wapen dat hier wordt ingezet dan wel Telegram heten, de afkortingen die dat medium in zijn analoge tijd te zien gaf waren van een andere aard dan Van Langenhove met ‘bla bla’ presenteert.

Voordat ik dat uitleg, moet het me in mijn functie van schoolmeester van het hart dat de spelling niet klopt. Het is ofwel ‘de blabla’, als zelfstandig naamwoord ofwel, zoals Van Langenhove hier wil doen, ‘blablabla’ als tussenwerpsel. Maar goed, waarop hint hij?

Als Hollands kind, ongeveer ten tijde van de Guldensporenslag, hoorde ik mijn vader schamperen over ‘blablafiguren’ wanneer mensen wel erg vaak het woord namen. Achteraf ontdekte ik dat het dan vaak academici betrof. Maar toen was me van Gruppo Sportivo al de song ‘Blah Blah Magazines’ bekend, waarmee gemakkelijke want namedroppende muziekkritieken werden bespot uit veredelde roddelbladen.

Ik denk niet dat bij Van Langenhove die betekenissen meetrillen. Voor een bondgenootgenootschap in aanzwelling zoekt hij volgens mij wel de goede verstaander met behulp van hoon. Of ben ik echt te wantrouwig geworden dat ik in ‘bla bla’ van zijn communicatieadvies Greta Thunberg hoor? Rond Glasgow CO26 drukte zij daarmee meer dan eens haar afkeer uit voor klimaatpolitiek zonder daden.

Mocht ik wel degelijk goed hebben verstaan wat Van Langenhove deed, dan zou zijn strategie geheel de tijdgeest volgen. Hij herexploiteert zijn ideologische tegenpool Thunberg, met een even brutale vanzelfsprekendheid als waarmee de nieuwe versie van Windows in een hoekje van het scherm, naast de temperatuur, nu ook beurskoersen vermeldt.

De containerterm voor zulke herexploitaties is volgens mij neoliberalisme. En wie zich daartegen zou verzetten wordt automatisch ‘hypocriet’. Want wie kan zich aan de wereld onttrekken, en wie is zelf een haar beter? Die indruk krijg ik althans ogenblikkelijk, maar wil daar even verder over nadenken. Volgende keer hopelijk meer dus, samen met mijn tweede ergernis aan de coronademonstratietaal.

Maar dat het hypocriet-oordeel zo makkelijk in me opkomt, zal eventuele volgers van dit blog en lezers van mijn studie over opinisme niet verbazen. Naar mijn overtuiging is de jij-bak (‘wat je zegt ben je zelf’) al jaren hét argumentatiemiddel. Wel heel efficiënt produceerde ik er dan ook voor mijn komende boek, een encyclopedie van de val, een lemma over.

Uiteindelijk heb ik het toch maar geschrapt. Ik zal er deze post mee afsluiten, als zogeheten deleted scene:

 

Hypocriet, De. Figuur die overuren maakt bij debatten op het internet. Nu steevast de ander, ooit een prototypisch katholieke gestalte. Ik vermoed dat de oorsprong moet worden gezocht in de omgang met het geweten, welks bestaan krimpt in een veranderende, van conflicterende belangen uitpuilende wereld. Om die allemaal te counteren moet het geweten inspanningen doen die grenzen aan het onmogelijke. Lui als de hypocriet eigenlijk is, arbeidt hij zonder ophouden omdat de werkelijkheid hem dwingt tot de notoire improvisatie. Frappant is dat hij zich in de praktijk bewust is van en handelt naar de onmogelijkheid van zijn onderneming, maar tegelijk in theorie het geweten boven alles plaatst als leidraad. En dat vooral ook ventileert, in zacht aangeblazen taal die hij nodig heeft voor zijn voornaamste activiteit: het goedpraten. Daarmee is de tegenspraak vlees geworden. In de taalventilatie zit een aantal eigenschappen van de hypocriet: moralistisch, ideëel, betrokken. Dat laatste uit zich in de term ‘heus!’, die hij bezigt wanneer men twijfelt aan zijn oprechtheid. Men moet de hypocriet vertrouwen, hij meent het, heus. Zo niet, dan ligt pathos op de loer, edele verontwaardiging. Hij is betrapt en gaat in de tegenaanval. Met zijn halfvolle geweten detecteert hij ‘principes’ bij de ander en laakt de onbuigzaamheid daarvan. Van zalvend wordt de stem schril, maar niet als die van de geprangde Nina Simone in ‘I’m just a soul whose intentions are good / Oh lord, please don’t let me be misunderstood’. De hypocriet ambieert een biografische benadering en moet duidelijk nog door het poststructuralisme heen. Daarom drukt hij taal geregeld naar de achtergrond met wijsheden die zo ruimhartig zijn dat hij zich in de ontstane bomkrater van het zwijgen even ritueel als bewonderenswaardig blijmoedig kan opstellen. Zijn geestelijke en opzichtig beleden standpunten manifesteren zich aldus ook beter, in een direct altruïsme. De ander komt dan zozeer tot zijn recht, dat de hypocriet zelve oplost tot er niet meer van hem rest dan een façade. Bij de openbaarheid die hij sowieso betracht, wordt hij een tragische figuur, die medelijden wekt om de uitkomsten van zijn niet-aflatende inzet. Alles en iedereen wordt beter dankzij hem en zijn huiveringwekkende goedheid, behalve hijzelf. Gunt hij het zichzelf niet of durft hij het niet? Misschien floreert hij bij of zwelgt zelfs in de glorie van anderen.

maandag 22 november 2021

If it's not open

 

Met klimaatverandering en milieu associeer ik in het Nederlands inmiddels twee termen, die elk hun geschiedenis hebben.

Tegen verspilling is er ‘recupereren’. Een ethische activiteit. Desnoods op creatief-artistieke wijze hergebruik je wat voorheen zou worden weggegooid. Uit de praktijk van die gedachte leerde ik in België het woord ‘recupmateriaal’ kennen. Aan de grondstofstatus ontsnapt niets.

Voordien was ik in mijn woonland bij politieke analyses op ‘recupereren’ gestuit. Daarvoor leek de waardering wel niet erg groot. Het heette schaamteloos of goedkoop dat ideeën van anderen voor het eigen karretje gespannen werden.

Uit mijn geboorteland, nog een paar eeuwen eerder, herinner ik me dan weer wielerreportages waar heerlijk gedetailleerd gebabbel van Jean Nelissen opklonk. Als hij een renner zag ‘recupereren’, dan pufte die atleet na een inhaalsolo uit in het wiel van een collega. Deze betekenis blijkt echter niet exclusief Noord-Nederlands.

Tot slot vermeldt Léon Werth in zijn tweedewereldoorlogsboek Adieu Parijs een nieuwe dimensie van ‘recupereren’. Hij ontwaart een geknapt elastiek rond eigendom als burgers profiteren van de chaos en het geweld door zich spullen toe te eigenen. In het Nederland uit de bange jaren veertig heette dat volgens mij ‘organiseren’.

Grappig dat Werth al de betekenis kent van grondstoffenhergebruik. Des te vreemder dat we heden nog klungelen met producten, door er, aangemaand door Black Fridays, eindeloos nieuwe aan te schaffen. Dat er überhaupt winkels durven te bestaan met 1 eurowaar van zogeheten prijsvechters, de kiloknallers onder de ondernemers!

Dit zeg ik onvermijdelijk vanuit een ruimer budget dan velen die zulke winkels aandoen en het zich niet kunnen permitteren om meer geld neer te tellen voor gecertificeerde waar (bio, groen). Toch zou je hun de vraag kunnen stellen wat de lol is aan een plastic flutlampje dat na een uur de geest geeft.

Die vraag dringt zich op vanwege het tweede woord dat ik met het klimaat verbind: ‘urgent’. De nood is domweg te hoog; ook voor mijn taalallergie die deze term niet verdraagt. Natuurlijk hoort ‘urgent’ van oudsher bij spoedingangen en problemen die voorrang verdienen. Maar blijkbaar heb ik er iets anders mee, iets spiegisch dat een trauma doet vermoeden.

Misschien dit. Toen ik me in literatuur begon te verdiepen, was ‘urgent’ een paswoord waarmee autoriteiten van mijn generatie het belang van die teksten verdedigden. Raar vind ik dat ik dit, volkomen ijdel, met hen eens was over mijn eigen boeken, maar niet overtuigd raakte van andere literatuur, recent en historisch, die hun stellingen moesten bewijzen.

Teksten die dus, Vlaams-politiek, ‘gerecupereerd’ werden.

Dat ik heb besloten een dikke huid te kweken voor ‘urgent’, ligt aan desastreuze ontwikkelingen die onze planeet doormaakt. Uit de inleiding van de bloemlezing Zwemlessen voor later (2020) door de Klimaatdichters: ‘De urgentie die we voelen komt voort uit een verlies en het verdriet, de angst en de woede die daarmee gepaard gaan’.

Ook wetenschappers geven het urgentiesein. Wanneer er tabellen en grafieken bij worden geplaatst is dat prettig streng. Maar door een interview kreeg ik de indruk dat er iets aan voorafgaat, waarvan de relevantie me ontgaat: ‘een gevoel van urgentie’. Reduceert dat juist de onomstotelijkheid niet? Of maakt ‘voelen’ deel uit van een strategie die dan nooit retorisch is?

donderdag 11 november 2021

Een grote achtender

 


 

 

Eindelijk schiep beeldend kunstenaar Anne Semler (*1947) een aparte ruimte voor het woord. Haar verhalenbundel Imbosch vernoemde ze naar een heuvelachtig idyllisch natuurgebied van nog geen 15 vierkante kilometer aan de zuidoostkant van de Veluwe waar ze geboren werd en, grotendeels, haar jeugd doorbracht. Ik weet alleen niet of ik van verhalen mag spreken.

De teksten zijn ultrakort en registreren een gebeurtenis die, zoals dat heet, een onuitwisbare indruk heeft achtergelaten. Samen doorlopen ze in de derde persoon chronologisch de jeugd van Anna, de hoofdpersoon aan wie Semler een betekenisvolle variant op haar voornaam geeft: de papieren versie spiegelt zichzelf, zodat er tegelijk een Inbosch ontstaat. Dat hoort misschien wel bij het genre. Met enige regelmaat geeft het hier de nevenschikking ‘Anna is xx[jaar] en…’ De eerste leeftijdsaanduiding in de bundel is tien, en de laatste achttien. Vormende jaren dus, of in ieder geval de tijd waaraan herinneringen het sterkst zijn.

Aan het grillige geheel brengt dit tellen een basisritme, het begin van eenheidsschepping. Net zoals in Imbosch losse woorden dat bewerkstelligen die, om de zoveel pagina’s opduikend in diverse corpsen, grijstinten en hoeveelheden, de registraties als het ware picturaal onderbreken. Die kerntaal legt niet zozeer uit, maar doet iets met een mythische geografie. Meer dan eens valt bijvoorbeeld het woord ‘Kouwerik’, en ‘Varkenslaagte’, en ‘Hindenberg’. Alsof het herhaald uitspreken Semlers geheugen activeert. Of zijn het vlaggetjes op de stafkaart van het jeugddomein dat Imbosch her en der ook met foto’s laat zien?

Subtiel wijkt Semler van conventies af. Kijk maar naar de openingszin: ‘Een klein, blond meisje in een zomerjurkje bekijkt voor het eerst in haar leven heel aandachtig de voorjaarsbloesem van een paar kromme, dunne bomen die naast het kippenhok staan’. Ik heb alles onderstreept wat volgens de oer-Hollandse kunst van het weglaten overbodig zou heten. Aandachtig bekijken, het staat er, is echter het programma. Daarbij hoort evenmin de laaglandse kunde van het morele oordeel. Nee, Semler legt zo nauwkeurig mogelijk iets vast, ‘zonder romantiek of sentiment’, zoals het in haar bio staat. Aandacht geven is kennis vergaren, een proces dat nooit zou mogen stoppen. Voor Anna heeft Semler het ene bijvoeglijk naamwoord na het andere nodig, dat haar precisie vergroot. Toch blijft Imbosch een dunne bundel en lijkt benoemen niet per definitie uit te monden in direct begrip.

Dat kippenhok uit de openingszin krijgt lading aan het eind van de betreffende registratie, doordat er een haan de kop wordt afgehakt en vervolgens, zoals ook stedelingen weten, wegrent, ‘een spoor van bloed op gras en dennennaalden achter zich latend’. Een mooi beeld voor de verhalen zelf, die soms gruwelijk zijn maar ook feestelijk en die altijd hulpeloos naar de bron willen. En een bloedspoor keert letterlijk terug in een verhaal over intrusie. Adelijken uit de stad komen met rijke vrienden jagen, eten een deeltje van de buit, laten de overgrote dode restanten achter, net als een edelhert, ‘een grote achtender’, dat door minstens één kogel is geraakt en na drie dagen spoorzoeken dankzij ‘bloeddruppels op bosbesstruiken’ eindelijk in een kuil wordt gevonden, brullend van de pijn. Het krijgt alsnog een genadeschot. En in het slotverhaal is het de inmiddels achttienjarige Anna zelf wier bloed stroomt wanneer een herdershond haar in het bovenbeen bijt.

maandag 8 november 2021

Druppendheden

 

 

 

Zo ben je even van de wereld afgewend en blijkt er van allerlei voorgevallen.

Over de naam van dit weblog hangt plots straling van een film die Honey Pot heet, gemaakt door het controversiële kunstcollectief KIRAC. Ditmaal heeft het een studente filosofie bereid gevonden haar lichaam experimenteel uit te besteden aan een rechts-radicale filosoof die al gepromoveerd is. De filmtitel verwijst naar een spionagetechniek om mannen te chanteren.

Ik weet niet, mij klinkt het James Bond-achtig, en nu is daar dus een laaglandse variant van. Zelf voel ik vooralsnog geen aandrang na de trailer de film te bekijken. Uit plaatsvervangende schaamte voor het mannelijke object, maar ook voor de studente filosofie wier wetenschappelijke methodes me treurig stemmen.

Dus zelfs na een lawine niet-Twitter-opinies, van links tot rechts, kan ik niets vinden van Honey Pot. Hooguit bevreemdt het te snappen dat in het plaatje van mijn blog Winnie the Pooh met zijn kop nu ook beklemd is geraakt in een geslachtsdeel.

 

En dan. Friture Kombuis is niet meer, sinds een maand of wat. Ons jaarlijkse bezoek aan Oostende was sinds corona onderbroken. Toen we vorige week eindelijk terug waren, was de opengeklapte mossel verdwenen die als uithangbord diende (en door Honey Pot ook al dubbelzinnig wordt).

Een geheimtip was dit restaurant zeker niet. Grootstedelingen konden er hun authenticiteitsidee op kwijt. Het afscheid van Friture Kombuis blijkt al bezongen. Ook hebben we aan tafel BV’s gezien. Hoe vaak zaten we daar immers uit de zee te schransen – een beter woord is er niet?

Toch bracht de Koningin der Badsteden evenzeer iets nieuws, uitgerekend bij een bakker waar we ook al jaren komen. Maar liefst drie soorten koffiekoeken bleken ‘ingezegend voor Sint-Hubertus’. De anijs die er volgens de vakliteratuur in schuilgaat proefden we niet, maar veranderden we met onze buikjes vol, anders dan Winnie, dan minstens in superjagers?

 

In zee vingen we, ter hoogte van Mariakerke, Pillage of the Sea van Rosa Barba. Dit beeld kadert in de tentoonstelling Beaufort 2021. Door de vloed konden we niet dichtbij komen; ik werd geïntrigeerd door een stapel platte stenen. In werkelijkheid bleek het om zakken van textiel te gaan, volgegoten met beton. Ik bleek niet de eerste die er halt bij had gehouden.

Op de zakken staan namen van wereldsteden die, onder de huidige ontwikkelingen van het klimaat, onder water zullen lopen. Eens te meer een gepast kunstwerk bij het begin van Glasgow COP26, met wat goede wil vanuit Oostende over de Noordzee te bereiken per boot, via de monding van de Clyde.

Minstens zo relevant toont Pillage of the Sea zich voor het klimaatplan van de Vlaamse regering, die elektrische auto’s wil voorschrijven. Waarom worden deelauto’s niet verplicht, waar is het breekijzer van rekeningrijden? Waarom niets over salariswagens die vervuiling blijven bevorderen? Desnoods te vervangen door speed pedelecs, toch?

Wéér maatregelen die rijken kunnen bekostigen, en misschien zelfs de middenklasse niet meer. Laat staan het precariaat dat op (wegbezuinigd) openbaar vervoer is aangewezen en hautain ‘in het zak wordt gezet’. Bijna simultaan raakte nota bene onderzoek van Oxfam bekend dat zo voorspelbaar pijnlijk is dat ik het copy-paste. De rijkste 1 procent van de wereldbevolking stoot twee keer zoveel CO2 uit als de armste helft. Dat betekent dat zo’n 70 miljoen mensen dus twee keer zoveel uitstoot veroorzaken als de armste 3,5 miljard mensen.

 

Wie zullen uiteindelijk waar wonen? Pillage of the Sea refereert aan Algiers, Bangkok, Rio de Janeiro, Miami, Jakarta, Havana, Koeweit-stad, Madras, Manila, Dublin en Buenos Aires. Met wolkenkrabberij zullen vermogenden allicht de voeten droog kunnen houden, maar de overgrote rest?

Als hobbyfiloloog ben ik bovendien gegrepen door bijkomende informatie bij het kunstwerk: ‘De titel – letterlijk vertaald als “plundering door de zee” – verwijst naar een gedicht van Emily Dickinson. De zee maakte het haar onmogelijk om nog woorden voort te brengen, en beroofde haar zo letterlijk van haar woorden. Tegelijk roept het een onmogelijk denkbeeld op van een plundering van de zee, die niemand toebehoort.’

Google geeft me echter geen Dickinson-tekst en verwijst onverbiddelijk terug naar dit beeld vlak bij Oostende. In gedicht 1267 zegt het Amerikaanse genie wel: ‘Accept the pillage / For the progress’ sake’ (in de mij beschikbare, tweedelige vertaling van Peter Verstegen: ‘Aanvaard de roof maar / Je kwam er verder door’).

Daarmee volg ik de oude nummering van Thomas H. Johnson. Hij had onder 1470 ook een kwatrijn dat de recentere editie van Ralph W. Franklin herordent op 1504 en dat afgaand op mijn boekenkast onvertaald bleef:

 

The Sweets of Pillage, can be known

To no one but the Thief –

Compassion for Integrity

Is his divinest Grief –

 

Ik durf hier zelfs niet aan te beginnen. Die komma na vier woorden! Dat vernietigende ‘no one’ dat het optimistische ‘known’ weergalmt! Een pot mosselen voor wie dit in het Nederlands weet om te zetten.

 

En toch en dan. In hoeverre verschilt een vertaler van een dichter? Een andere Peter toont zich in 2050, jaar waarin Rosa Barba’s beeld allang onder water zal staan, het lekkerste uit de zee vergiftigd naar de consument toe komt en het hoofd van Winnie is losgeweekt. Uit die dystopische bundel van Verhelst gaf een recensie dit voorbeeld:

 

Je staat bij het water maar er is geen water.

 

Je kijkt in licht maar er is geen licht.

 

Zo sta je in de branding, de zon
stijgt uit de zilverige verte op,

 

het licht is te fel en uit de verte
komt als een glazen vouw een golf.

 

Zo totaal spoelt de zon over je heen
en vloeit de golf in een zucht uit.

 

In licht kijk je maar het is geen licht.

 

Bij het water sta je maar het is geen water.

 

Faverey in de eenentwintigste eeuw!

Door de Honey Pot-berichtgeving las ik ‘vouw’ eerst even als ‘vrouw’, maar hier metaprovoceert geen camera en waarschijnlijk is de studente filosofie al Master, onderweg naar een proefschrift, terwijl ze, voetjes los op een verandarand, de blues zingt over de doctor met borstharen als bassnaren.

En wat er ook voorvalt, één ding blijft, steeds en steeds weer.


Naschriftje

Ontdek dat Paul Rigolle ook in Mariakerke, bij minder hoog water, Barba’s beeld heeft gezien en beschreven. Voor Dickinson geeft hij dan een link naar een artikel dat de ‘Pillage of the Sea’ bij Franklin determineert op 1456A. Die editie kan ik echter niet raadplegen en het exacte nummer staat evenmin op een overzichtslijst. Wel relateert het artikel deze Pillage aan ‘a delivered syllable’, dat volgens mij verwijst naar een ander gedicht, een relatief bekend kwatrijn: ‘Could mortal lip divine / The undeveloped freight / Of a delivered syllable, / ’T would crumble with the weight.’

zondag 31 oktober 2021

Lemma’s

 


 

 

Afval. Woord voor een cryptogram, met ‘voltooid’ in de omschrijving. Buiten deze denksport gaat het om niet-gebruikte restanten, meestal met betrekking tot spullen, vaak ook tot eten, soms wegens onopgeloste bijverschijnselen van uitvindingen (kernenergie), heel soms met betrekking tot mensen (oudere werklozen die arbeidsbemiddelingsbureau Werkse! had ondergebracht bij ‘het granieten bestand’).

Hol. Niet helemaal hetzelfde als put, al was het omdat een val in een hol niet strikt verticaal hoeft te zijn. Je kunt er zelfs in kruipen, en bewegingen dan onder controle hebben. Wat ook weer niet wil zeggen dat een hol aanzet tot zelfredzaamheid. Het blijft dus opletten, zeker met het Duits. Daar betekent Höhle hol en Hölle hel. En dan zwijg ik nog over het laatste, onvoltooide verhaal van Franz Kafka dat vertaald is als ‘Het hol’ terwijl het ‘Der Bau’ heet en door de tekstbezorger is afgesloten met een punt (die van bovenaf lijkt op een put).

Omstoten. Er bestond een spel waarin flessen water omver moesten worden gekegeld. Ik weet niet meer of je dan een bal tegen het glas trapte of gooide, of dat je als eigenaar van een fles zelf het water liet weggutsen, net zo lang totdat je een opdracht had vervuld. Volgens mij moest je een aantal keer rennen tussen twee dingen, maar welke? En wanneer was het spel voltooid? Het vond in elk geval plaats op warme dagen en veroorzaakte gelukzaligheid. Vooral de ploink waarmee de fles tegen de vlakte ging, de boog waarmee het water de hals verliet, je kleren natmaakte. Alles lekte.

Pijler. Behoort tot de Nederlandse woorden waarvan ik de spelling altijd moet nazoeken. (Ik vind ‘peiler’ ook veilig ogen, dat wil zeggen gestoeld op leeservaring, en aangezien ik elk lemma eerst aus einem Guss voltooi had ik het, eerlijk gezegd, weer fout gedaan.) Dus, wanneer je een pijler onder iets wegtrekt, valt de hele zooi om. Duidelijk. Daarnaast is mij verteld dat de economie rust op twee pijlers: geloof en vertrouwen. Dat vind ik eng. De mythische rechter Samson, langharig uit volksgebod en bepaald bokslustig met de ezelskaak, trok tijdens een totaalevenement tenminste nog gewoon pilaren of zuilen omver in een poging de onderdrukker te vernietigen. Wel stierf hij zo in dezelfde beweging mee.

Vogelvrij. Waartoe mensen verklaard kunnen worden en dan, schreef Roland Barthes, behoren tot een allochtone bende. Met hen hoeft niet gesproken te worden door de staat, er is ook niets aan de knikker in de samenleving. Wanneer de bende autochtoon blijkt, noemt deze geneeskrachtige taal haar echter een gemeenschap – een kooi vergeleken met de vogelvrij verklaarden. Meer dan vijftig jaar later neemt Teju Cole het begrip gemeenschap op in zijn actualisering van Flauberts onvoltooide Dictionnaire des Idées Reçues: ‘Dient vooraf te worden gegaan door “zwarte”. Blanken moeten het bij gebrek aan gemeenschap hebben van hun eigendommen.’ Hoe dan ook vervallen de uitgestotenen in de moed der wanhoop.

zaterdag 23 oktober 2021

En dan nog dit

 


 

 

Zware tijden voor mensen die nooit veel zorgen hebben gekend en plots menen dat ‘de onschuld verloren is gegaan’ – sinds ze kennisnemen van berichten en opinies over hun identiteit.

Afgelopen werd via een sociaal medium bijvoorbeeld duidelijk dat in De Efteling, de laatste jaren toch al niet erg gunstig in het nieuws, niemand minder dan Holle Bolle Gijs aan bezoekertjes die hem van afval voorzien ‘seks’ toewenst (terwijl hij in slecht Engels zonder mondkapje ‘thanks’ probeert te zeggen).

Het moet ook mogelijk zijn media zelf van binnenuit door te lichten. Vandaag had het zalige Karels Crypto in De Standaard maar liefst drie vragen waarvan het stereotypiteitsgehalte zou kunnen worden gewogen.

Ik som ze hier op, en om onverhitte beoordeling mogelijk te maken zal ik de antwoorden in de comment zetten: 

 

L wijdbeens in het knollenveld (11 letters)

N Duitse bepleistering (9 letters)

O ‘Ze hebben me in mijn land op diefstal betrapt’, zei de Saudiër… (8 letters)

 

 


vrijdag 15 oktober 2021

That’s why!

 

 

 

Onlangs zag ik de film Beyond Sleep (2016) van Boudewijn Koole, gebaseerd op Nooit meer slapen. Deze roman uit 1966 graasde ik, net als de rest van Hermans’ oeuvre, zo’n dertig jaar geleden af. En hoe het precies gebeurde is me nog een raadsel, maar na de film herlas ik dat ene boek.

Door de datering ontdek ik nu dat precies een halve eeuw Beyond Sleep scheidt van Nooit meer slapen. Toevallig in de cultuurindustriële hoogconjunctuur? Hermans zou daar misschien iets kwalijks in hebben ontmaskerd. Maar mij trof de film anders.

Op een gegeven moment loopt hoofdpersoon Alfred Issendorf, gespeeld door Reinout Scholten van Aschat, door het desolate Laplandse landschap een beetje voor zich uit te zingen. Niks voor die roman, lijkt me, maar een schot in mijn hart. Er weerklonk een van de mooiste nummers uit de Nederpopgeschiedenis. Het is exclusief geschreven door Jan Akkerman, werd met geweldige import-Poolse soul gezongen door Kaz Lux en heet ‘Naked Actress’.

Waar het op sloeg wist ik niet, maar wat een ontdekking! Alleen blijkt het allang opgemerkt, door Luc Brouns. Hij wijst ook op de passage uit het nummer die het in de filmplot moet legitimeren:

 

You know: I once watched a y dying.

Do you know why he had to die?

Because he was a y. That’s why!

 

Beetje flauw, natuurlijk. Wanneer er nu iets uit Nooit meer slapen bijblijft is het wel de plaag van insecten. En dan gaat het nog om muggen. Vliegen zoemen er slechts om het hoofd van Alfreds sherpa Arne, nadat deze de dood heeft gevonden.

Toch ben ik blij door de film ‘Naked Actress’ te hebben teruggevonden. Het nummer dateert uit de jaren zeventig, en is jonger dan het boek en ouder dan de hoofdrolspeler die het zingt (de regisseur heeft exact dezelfde leeftijd als ik).

In Nooit meer slapen zelf speelt één liedje, geafficheerd als achtergrondmuziek: ‘Skating In Central Park’ van The Modern Jazz Quartet. Dat is tamelijk contemporain, uit de film Odds Against Tomorrow (1959). Ik geloof niet dat het enige interpretatie op gang brengt. ‘Naked Actress’ doet dat evenmin voor de film, al zien we in het begin kabouter Alfred verwoed hakken in een landschap dat een bloot vrouwenlichaam blijkt. Moeder natuur, meent Brouns.

Met wat vliegwerk kan ik Akkermans nummer kleven aan de roman en aan Hermans’ manier van werken in het algemeen. Dan speel ik de regel ‘Perfection! That’s what I’ve got to find’ uit tegen de correcties en aanvullingen die de auteur in zijn boeken bleef binnenbrengen. Hij kon zijn fikken niet thuishouden!

Des te krankzinniger om in mijn editie uit 1979, die dan al tweemaal herzien is, een bizarre spelfout te ontwaren. Het betreft de scène waarin Alfred ten einde raad rauwe vis eet, ten overstaan van een doorsnee watervogel die Hermans aanduidt ‘een jong eentje’ (p. 210). Of snap ik de clou weer eens niet? Wittgenstein?

Het is vaker opgemerkt: stilistisch toont deze auteur zich niet erg verfijnd. Sommige hedendaagse lezers zullen bovendien moeite hebben met de ampele inzet van het n-woord en onbesmuikte personageoordelen over het zwakke geslacht, die in mijn puberjaren ‘vrouwonvriendelijk’ heetten en nu de sjibboletterm ‘misogyn’ torsen.

vrijdag 8 oktober 2021

No way to delay

 

 

 

 

Onlangs bracht de Britse band The Specials een reeks historische covers onder de titel Protest Songs 1924-2012. Wat een geweldig project! En hoe verbluft wist ik me er een versie aan te treffen van Frank Zappa’s ‘Trouble Every Day’.

Dit nummer kwam in mijn leven door de zalige live-elpee Roxy & Elsewhere (1974), waar toetsenheld George Duke – opa vertelde het ooit al – met gilletjes de gitarist in Zappa opzweept tot een grootse solo. Later leerde ik een coverversie kennen, ook live, van het Nederlandse supertrio Sjako! rond Wout Planteijdt. Pas in laatste instantie ontdekte ik het origineel, dat me bovendien vooral deed denken aan The Velvet Underground. Zappa bracht het op zijn debuutelpee Freak Out! (1966). Dat schudde ik slechts presidentieel de hand, blijkt achteraf.

Heden dus een verrassende, stomende rockversie van The Specials. Allereerst ben ik van mijn melk omdat dit gezelschap me uit de jaren zeventig-tachtig bijstaat als ska-band. Wel toonde het zich altijd maatschappelijk betrokken, zoals in ‘Ghost Town’, maar ook in de Livingstone-cover ‘A Message To You, Rudy’ en vooral in een oude Dylan-bewerking ‘Maggie’s Farm’ die duidelijk is toegeschreven naar de IJzeren Dame.

Verrast ben ik toch omdat het Zappa nummer, voor zover ik het beluisterde als niet-instrumentaal, over inactiviteit lijkt te gaan. De ik-figuur kijkt en hoort en ziet slechts. Daarop besluit het refrein gedecideerd:

 

So I'm watchin' and I'm waitin'

Hopin' for the best

Even think I'll go to prayin'

Every time I hear 'em sayin'

That there's no way to delay

That trouble comin' every day

No way to delay

That trouble comin' every day

 

Nu heb ik mezelf er al vaker op betrapt als literatuurmannetje absoluut doof te zijn voor songteksten, maar dan nog: wat heeft dit met een protestlied uitstaande? The Specials leiden me terug naar het origineel van Trouble Every Day’ dat een schokkende ontdekking oplevert: dat Zappa’s liveversie het leeuwendeel van de tekst skipt (rotwoord, maar beter dan ‘censureert’). Een enorme lap, die in het tweede deel van het origineel zit waar vierregelige coupletten plaatsmaken voor ademloos gesneer zonder gefixeerde vorm.

Op het moment dat de woede de overhand neemt, begint op Roxy & Elsewhere echter de gitaarsolo. En na dat lange instrumentale deel wordt het nummer weggedraaid, wat Zappa’s even verwarde als complexe opstandigheid smoort plus de grimmige tempoversnelling aan het slot van het origineel.

Hmmm, de liveversie heet ‘More Trouble Every Day’.

The Specials kiezen voor een middenweg, door een fragment halverwege te schrappen. Aldus neemt hun ‘Trouble Every Day’ expliciet stelling tegen racisme – een strijd die deze band van begin af voert. Anno 2021 verdwijnen zo wel bijtende Zappa-zinnen als:

 

Well you can cool it, you can heat it

'Cause, baby, I don't need it

Take your TV tube and eat it

'N all that phony stuff on sports

'N all those unconfirmed reports

You know I watched that rotten box

Until my head began to hurt

From checkin' out the way

The newsmen say they get the dirt

Before the guys on channel so-and-so

 

Die eenduidigheid vergroot allicht de opstand die The Specials prediken. Is die noodzakelijk? Ik denk van wel, altijd eigenlijk, maar nu zeker. Naast racisme waait het onrechten. Niet te negeren, ook niet in welvarende landen die ‘ongelijkheid’ op de agenda beweren te zetten.

Tussen al die topics domineert voor mij de sluipende vernietiging van onze planeet, maar dat schijnt lastig in muziek te vertolken. Dagelijkse dalles is wellicht voelbaarder, bij de schuldsanering en aan het lichaam, helemaal in contrast met anderen die dankzij slimme, gewettigde bankconstructies aan kapitaalvermeerdering kunnen doen.

Wat dat aangaat hebben The Specials voor hun project in eigen land plots de wind mee, nadat er een voorspelbaar nieuwsfeit de mensheid bereikte: de Pandora Papers. Juist in Engeland werd er profijt getrokken door een politieke prominent, niemand minder dan Tony Blair.

De ex-premier speelt ook een hoofdrol in de kakelverse, fascinerende documentaire Blair & Brown: The New Labour Revolution, over het als ‘Lennon en McCartney van de Britse politiek’ geafficheerde duo, waarin hij de eeuwig lachende babyface blijft die de socialistische ziel verkoopt (zoals in die tijd Kok en Schröder dat zouden doen, die daarna evenzeer zouden overstappen naar het bedrijfsleven). Bij dat proces fungeert boezemvriend Gordon Brown als antipode, de vroegoude eeuwige student-intellectueel, een beetje Michael Zeemanachtig.

In het eerste deel van de reeks tonen de makers zich, namens de geschiedenis, alvast opmerkelijk negatief over Blair. De vroegere Labour-leider Neil Kinnock noemt hem zelfs ‘Bambi’. En altijd weer moet het ongrijpbare begrip ‘verandering’ (change) het fundament leggen voor immoraliteit, waarin bijvoorbeeld een vakbond die opkomt voor zwakkeren een dinosaurus wordt.

Da’s nog eens Trouble Every Day!

Door hun rockversie weven The Specials een gitaarrifje dat me bekend voorkwam. Het bleek gewoon gekopieerd uit het origineel van Freak Out!, waarmee ik nooit echt heb kennisgemaakt. Misschien is het daarom dat het rifje mij krachtiger herinnert aan een stukgedraaid David Bowie-nummer dat in verband is gebracht met The Rolling Stones maar veeleer door deze Zappa kan zijn geïnspireerd: ‘Rebel Rebel’.

Hoe toepasselijk, die titel! (Hopelijk tot zondag in Brussel, bij de eerste grote klimaatmars na corona.)

woensdag 29 september 2021

Oversteektaal

 


 

 

Onlangs zei Marjolijn van Heemstra in De Standaard Magazine: ‘Ik merk om me heen dat iedereen weer gestresseerd is.’ Een opmerkelijke zin voor een Nederlandse. Of is in mijn geboorteland het werkwoord stresseren inmiddels ingeburgerd? Dat kan, maar ik heb het de afgelopen twintig jaar toch wel erg vaak louter in België gehoord.

Mijn vermoeden is dat interviewster Jozefien Van Beek, uit België, bewoordingen heeft samengevat en even vergat dat ze met de directe rede werkte. In dat geval zou Van Heemstra zoiets hebben gezegd dat om haar heen ‘iedereen weer vol stress zit’ of dat ‘iedereen weer gestrest is’.

Meer dan een vermoeden is dat uiteraard niet. Ik kan me evengoed indenken dat Van Heemstra een poging tot beleefd tegemoetkomen deed, door taal van haar Zuid-Nederlandse gesprekspartner te gebruiken. Dat hoor ik menige Noord-Nederlander hier doen, meer of minder virtuoos. Vaak erger ik me dan, omdat het zelden naturel klinkt.

Zelf maak ik me soms ook schuldig aan zulke halfhartige pogingen mee te spreken. Ik vrees sowieso de afgelopen decennia van toon te zijn veranderd. Zoals ik Belgen die de omgekeerde beweging op de kaart maakten hoor kampen met een hardere g en zo.

Waaraan erger ik me dan precies? Weer valt slechts een vermoeden uit te spreken. Ik denk dat de buitenkantelijkheden van die taal me te opzichtig zijn. Of behagend en gemakzuchtig. Mede uit de wetenschap dat voor Jan Hanlo zijn gedicht ‘Ontboezeming in het Antwerps’ een bron van zorg en studie bleef. Waarover hij zijn correspondenten bleef lastigvallen. Per brief.

Dit was natuurlijk lang voordat dankzij internet zulke problemen veel sneller op te lossen zijn. Ook is het Antwerps, hoe standaardtalig het door radio en televisie moge lijken, een dialect (Brabants), terwijl de oversteektaal die ik bedoel grotere regio’s bestrijkt die, meer of minder bewust, een koloniale strijd voeren. Uitzoomen is nog niet zo makkelijk.

Momenteel lees ik onder meer de roman Levenshonger van Marie Kessels, geschreven vanuit een Poolse die in het Nederlandse vleesverwerkende bedrijf PerfektKost de kost verdient. Daar werken veel Polen, en ene Julien die met ‘een stem als een beierende klok’ graag met iedereen babbelt en klinkers laat gonzen en medeklinkers rollen, totdat iemand ‘hem om leuk te doen aan[sprak] met “onze Belg”, omdat hij kennelijk met een accent praat’.

donderdag 23 september 2021

Onder geen voorwendsel

 

 

 

Soms wachten notities op een aanleiding. Nu een mediafiguur, om hem moverende redenen, de term Holocaust tussen aanhalingstekens plaatst, duik ik in mijn archief. Terug naar de bron.

In Ewoud Kiefts mooie studie Het verboden boek. Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme was me een woord opgevallen ‘waar nog wat over moest worden uitgezocht’. Aangezien ik mijn persoonlijk voorzitter, secretaris, penningmeester, bestuur en adviesraad ben, vrees ik die klus alsnog zelf te moeten klaren.

Welnu, vrij in het begin citeert Kieft uit de Nederlandse vertaling van Hitlers beruchte boek, dat opende met jeugdherinneringen:

 

‘Toen ik nog een jonge wildebras was, had mij niets zo dwars gezeten als het feit, dat ik nu juist in een tijd was geboren, waarin kennelijk enkel nog voor grootgrutters of rijksambtenaren monumenten werden opgericht. De golven van de historische gebeurtenissen schenen al zo tot kalmte te zijn gekomen, dat het wel leek, alsof de gehele toekomst werkelijk niets anders meer bood dan die befaamde „vreedzame competitie der volkeren”, wat dus wou zeggen een eeuwigdurende kalme, bezadigde, wederkerige begapperij, waarbij het alleen tot de spelregels behoorde, om zich onder geen voorwendsel met geweld te verdedigen. De staten begonnen steeds meer te gelijken op ondernemers, die elkaar wederzijds het gras voor de voeten wegmaaiden, elkaar de klanten en de opdrachten afsnoepten, en trachtten, zich op alle manieren ten koste van de anderen te bevoordelen, en dat alles dan begeleid door een even luid als onbetekenend geschreeuw.’

 

Grappig vond ik het te ervaren dat de spellingscontrole van mijn tekstverwerkingsprogramma op deze zinnen dezelfde reflex vertoonde. Het zette bij het copypasten (mijn hyperlink hierboven werkt inmiddels niet meer) van het citaat precies onder dat ene woord een rood slangetje: begapperij.

Wat had vertaler Steven Barends hier gedaan? Ik isoleerde het zinnetje waarin het woord staat uit het Duitse origineel (nog wel muisklikbaar): ‘Die Wogen der geschichtlichen Ereignisse schienen sich schon so gelegt zu haben, daß wirklich nur dem "friedlichen Wettbewerb der Völker", das heißt also einer geruhsamen gegenseitigen Begaunerung unter Ausschaltung gewaltsamer Methoden der Abwehr, die Zukunft zu gehören schien.’

Toen ik de spellingscontroleur op Duits instelde bleek er, naast uiteraard het ouderwetse daß, weer exact één woord rijp voor een rood slangetje: Begaunerung.

Tot zover, bijna. Mijn stelling was dat Barends een neologisme van Hitler had beantwoord met een neologisme. Verder had ik minimale opmerkingen bij Kiefts boek in het algemeen.

woensdag 15 september 2021

zeker geen DOCH uitspreken

 

  

 

Ingeleid door Louis Paul Boon en, tenzij ik me vergis, met waardering van Robberechts en Vogelaar – dit voorrecht kende Jozef Vantorres debuut de kavijaks uit 1973. De flap berichtte dat hij een arbeider uit Zeebrugge was, 41 jaar, afkomstig uit een straatarm gezin van dertien kinderen. In de lopende tekst waren hun bijnamen op te vissen: de peine, de poze, de woste, de bille, de miete, de bylle, de boeda, de beer, de piften, de rosten, de nete, de baron en toetie.

Al die onderkasten smeken om cursiveringen, om in lange alinea’s en passages tussen haakjes basaal overzicht te forceren. Des te meer valt op dat voor een van de kinderen de verteller ook de naam Jenny heeft – of een toespeling? Zij blijkt misbruikt door de vader, die in het boek consequent de generaal heet. En dan is er nog de moeder en allen wonen onder één gammel dak vlak bij zee.

Feitelijk bevat de kavijaks drie uit de kluiten gewassen novelles met dezelfde personages. Aan het slot van de laatste, ‘Daisy’, presenteert Jozef Vantorre zich onder eigen naam, na een boek lang de piften te zijn geweest. Vergelijk dat eens met een recent opgewarmd autonomistisch statement dat je de auteur niet mag verwarren met de personages! Wel komt dit slotdeel op mij kitscherig over, en wijkt het af van wat de achterflap hooghartig een ‘in primitieve stijl geschreven autobiografie’ noemt.

Het gezin blijkt namelijk bewuste, bovengemiddelde taalgebruikers te herbergen wier spreken dergelijke schrijftaal aanricht. Bij sommige termen wordt dan ook gemeld: ‘wij zeggen’. En bij een andere term klinkt de verontschuldiging dat het ‘een heel lang woord’ is, alsof dat moeilijker is. Zo ontstaat een waterscheiding tussen ‘algemeen Beschaafd Nederlands’ en kaviaktaal (ritssluiting versus tirette, franks versus tiesten). Het bedroeft de piften dat een broer in technische zaken altijd Franse woorden gebruikt, dus bougie ipv ontstekingskaars.

Zo wordt de duistere mededeling helderder, waarom dingen ‘kavijaksgezind’ kunnen zijn. Hoewel ik bij dit gezin in eerste instantie moest denken aan de familie Flodder, bleek dat verband onhoudbaar. Niet alleen omdat bij Vantorre geen eer te behalen valt voor stedelingen, maar vooral omdat taal voor de kavijakkers bepalender is, scheppender.

Bij dat vruchtbare gebabbel mag niet worden vergeten dat sommigen auteur zijn. De familie houdt een logboek, waaraan de nete een hilarisch gedicht bijdraagt, de beer zonder een blad voor de mond te nemen een opstel over zijn baantje in de bouw levert, terwijl de piften over hetzelfde onderwerp langer en melancholieker bericht (en daar het verheven nimfje Daisy introduceert dat het slotdeel zal kleuren).

Tijdens de oorlog, die het grote middenstuk van de kavijaks beslaat, werpt de beer zich op als genius van een bewogen brief die van een ‘dankbare moeder in nood’ is. Daarmee trekken de kinderen langs boeren om gratis voedsel te bemachtigen; de woste kan die tekst zo bewogen brengen, dat haar ‘de Nobelprijs voor briefvoordracht’ mag worden toegekend. Het is ook de beer die met gevoel voor registers het familiegesnaai in kostbaar Duits oorlogsmaterieel alvast even commercialiseert in het logboek: ‘Voor het onschadelijk maken van munitie, wend [oeps] u tot de gespecialiseerde ontmijningsbrigade, von kavijaks, kwaliteitsuitvoering’.

Wanneer de successen in deze sluwe toe-eigening groeien, schrijft de pas zesjarige toetie een Zeedrifterslied dat euforisch is en gekruist rijm laat zien. Het WNT biedt uitkomst voor die zelfdefinitie. Natuurlijk! De zee laat haar emoties zien, die toetie verklaart: ‘Alles kwam lijk door god gezonden’. Zeedrifters zijn bekender onder de naam strandjutters. Voor hen alleen daden? Bij Vantorre niet dus. Daden schieten sowieso tekort voor ‘een echte kavijakker’ bij de instandhouding van een gemeenschap, die zich beperkt tot het gezin.

Grappig vind ik dat het daarin bevestigd wordt door taal van derden. De buitenwereld spreekt van bijhaalders, slokkers, kapers. Virtuoos of genuanceerd klinkt dat niet. Er is toelichting nodig, een docerend vertalen. De verteller ziet het gezin ‘als een abstract schilderij, iets dat door buitenstaanders moeilijk te begrijpen is, of verkeerd begrepen wordt’. Dus hebben de kavijakkers dan wel kennis van een oeroude wet van strandjutters (Wie het eerst zijn hand op de buit kan leggen, heeft ze), bij het handelen hebben ze een morele code die veelvoudiger is en die individu tegenover de gemeenschap definieert: