Dankzij secundaire
literatuur citeer ik uit een oeuvre waarvan me dit dan bekend is:
Ontwaken
De stoel, de lift, dit tijdschrift: ze zijn niet
levenloos
maar rusten gewoon even. De wijk doet haar dutje,
gerangschikt in huizenblokken, trottoirs en
bruggen.
Het huis kraakt als het zich omdraait in haar
slaap.
De pinautomaat is kunststof dat alleen maar geld
gaf
om te kunnen doordromen, de mannen met baarden
zagen het al. Onze wereld is aan het sluimeren,
haar ontwaken zal zich openbaren in brokstukken,
puin, ijzeren staken. Niet uit de bewusteloze
treden
van de brandtrap, de comateuze betonplaten. Banken
ziekenhuizen, scholen, het bleken slechts cocons.
Wacht maar tot ze zijn ontdaan van slaap. Ons huis
is een knop, waarin de ontploffing al bloesemt.
Ik sprak al eens mijn verbazing uit over een tijdschriftinterpretatie die in ‘de mannen met baarden’ ofwel bankbestuurders
of intellectuelen las. Inmiddels is dat inzicht gebundeld in de studie Poëzie als alternatief van Jeroen
Dera, als deel van een hoofdstuk over economie, en snap ik er nog een paar
bieten minder van. Niet dat mijn gedachten dikwijls bij hoge meneren uit de financiële
sector verwijlen, sinds de kredietcrisis van 2008 louter met tegenzin zelfs,
maar wanneer ik me al iets bij hun gezicht voorstel dan is het clean-shaven.
De associatie van
baard met intellectueel heb ik evenmin direct, maar lijkt me verhoudingsgewijs iets
geloofwaardiger. Iemand die zo hard tussen de boeken zit dat hij zich vergeet
te scheren? Zoveel macht als Dera durf ik aan hem toch niet toe te schrijven.
Uit een recensie op een weinig fijne roman begrijp ik bovendien dat baardigheid, en
behaard-zijn in het algemeen, een privilege is voor naïeve wereldverbeteraars die
zich juist ter overzijde van de macht bevinden.
En dan zwijg ik
nog over stuikende logica: niet elke intellectueel is een wereldverbeteraar, en
niet elke wereldverbeteraar is een intellectueel.
Mij blijft een
raadsel hoe de link tussen baard en intellectueel ontstond bij neerlandicus
Dera. Ik heb mijn computer daarom aan een scan onderworpen en kwam tot een beschamende
conclusie: ik heb hier zelf over geblogd. In zijn studie De
revanche van de roman sprak Thomas Vaessens namelijk over ‘baardig
engagement à la Vogelaar’. Met die naam verschijnt een van de grootste
twintigste-eeuwse intellectuelen van de Nederlandse literatuur, maar dan snap
ik het nog niet helemaal. Vogelaar droeg alleen in zijn vroege jaren een baard.
Speel ik nu
stommetje om zo’n detail uit een gedicht te lichten? Nee, de baardenmannen
zitten in de enige zin met de verleden-tijdsvorm, die bovendien een knik aan
het betoog geeft. Voordien heerste er tegenwoordige tijd, maar vanaf de mannen moet
die modus een proces te benoemen dat, met een schakelende tussenzin in de
toekomende tijd, een apocalyps voorspelt.
Het ontwaken van
de titel verwijst dan misschien naar de werkelijkheid waartegenover we hebben
zitten te slapen en dromen. Bij de baardenmannen staat de daad voorop die voor
een gemiddelde bankbestuurder of intellectueel, heerlijk beschaafd, een minder
onderscheiden punt is. De mannen met baarden zijn volgens mij geen lieverdjes. Ik
wist dat ook zonder scan want kan meezingen met een oud zeeroversliedje:
Al die willen te kaap’ren varen
Moeten mannen met baarden zijn
Natuurlijk waren die mannen ambachtelijk niet zo ver dat ze, zoals het gedicht beschrijft, op grote schaal in een stad zoiets als een ontploffing konden aanrichten. Die techniek leek voorbehouden aan hun moderne nazaten. Zou ik hen terroristen mogen noemen?
Ik vraag dat
vanwege de pinautomaten in het gedicht, Dera wijst op het enjambement ‘Banken’ én
samen weten we dat in 2001 het financieel-economische centrum van de wereld,
vertegenwoordigd door de twee WTC-torens, tot ontploffing werd gebracht. Het
brein achter deze aanslag was Osama bin Laden, een baarddrager (en, toegegeven,
een intellectueel).
Wel is de inzet
dan niet langer kapitalisme, maar een goddeloos geloof erin. Daarbij wil het
cliché, voor wie althans terrorisme wil verbinden aan islamisme, dat de plegers
van zulke aanslagen eerst zijn geradicaliseerd, een proces dat af te meten zou
zijn aan baardgroei. Uit Bindervoet & Henkes’ fijne studie Dat boek met die kuttitel (2015) begrijp ik zelfs dat ‘haatbaard’ dan wel een gevestigd
scheldwoord blijkt maar matig als taalbedenksel, ‘een kunstmatig opgefokte
plofkip’.
Heb ik nu mijn eigen
persoonlijkste interpretatie op orde? Geen idee, want Dera interpreteerde een voorpublicatie van het gedicht; mogelijk kreeg het in de bundelversie
van Ellen Deckwitz een knip-en scheerknipbeurt. En aan het slot van het
hoofdstuk citeert hij een clowneriegedicht van Tonnus Oosterhoff, dat taal
verhaspelt en zo eindigt:
In dit klein circus is hij directeur,
vormt de directie met zijn vrouw, die
de baard in zich draagt, de broek aan,
met moeite het hoofd boven water.
Als die vrouw dus
zingt zoals ze gekeeld is, dan doet ze dat een toontje lager, terwijl ze toch
de baas is. Temeer daar ze evengoed zelf een baard kan hebben en dan een notoire bezienswaardigheid wordt waar geld mee te verdienen valt.
Macht is een raar
ding. Dat blijkt evenzeer uit een ander, minstens zo grappig gedicht, te vinden
in een hoofdstuk over sekse. Dera citeert er enthousiast een fragment uit. Het
is van Radna Fabias en hij noemt het ‘ritmisch’:
een man is geen brommende bastonen geen lage stem
dikke armen stroeve vingers dikke
huid geen baard een man is geen baard een man is
ook geen vagevuur een man is geen lot
een man is geen huis om in te wonen een man is
geen
bed om op te liggen een man is geen
werkverschaffing een man is geen afleiding een man
is geen arbeidstherapie een man is
geen raspaard een man is meer dan aanbiddende ogen
in een gestolen nacht een man is
geen kofferbak geen zwaailicht een man is geen
diepe buiging voor mijn kruis een man
heeft ook gevoelens
denkt ook na
heeft ook pijn
Alle historisch
gegroeide wanverhoudingen staan hier op hun kop. Begrip wordt gevraagd voor de
zwaarwichtigste speler uit de geschiedenis. Is dit ironie of sarcasme? Stel je
voor dat Fabias ‘man’ had vervangen door het N- of M-woord. Of door ‘intellectueel’ of door ‘moslim’. Ondertussen
is de baard multifunctioneel geworden, zo niet menselijk.
Het slothoofdstuk
van zijn boek wijdt Dera aan poëzieonderwijs op middelbare scholen. Hij wil
zich bevrijden uit stereotiepe leeswijzen, die gericht zouden zijn op analyse (zelf
lijkt Dera betoverd door het enjambement, een paternalistische techniek). Saai
en irrelevant voor het genre dat plots in de 21e eeuw een
monsterverbond zou zijn aangegaan met de wereld, waarin jongeren zeker belang
stellen.
Jeroen Dera meldt
dat zij bij dichters denken aan ‘oude mannen met een bril (vaak ook een
baard)’. Zieners? Wel weet ik zelf amper voorbeelden van die types. Brilsnorren
in overvloed, maar baarden? J.A. dèr Mouw, Jan Elburg, Dirk van Bastelaere,
Hans Vlek... Tijd voor een kerstprijsvraag – de winnaar ontvangt een
pinautomaat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten