Iets bevalt me
niet zo aan De Saamhorigheidsgroep.
Vreemd, want het gebeurt me zelden dat ik een roman snel wil uitlezen en dat
ook graag doe. Merijn de Boer toont aan de stiel te beheersen, zowel op
zinsniveau als in de uitbouw van een plot. Toch resteert bij mij na bijna
vierhonderd pagina’s een hol, bozig gevoel.
Dit veelgeprezen boek uit 2020 heeft me kennelijk geraakt. Omdat
het idealisme telkens afstoot en omarmt? Of betrapt het me op mijn kleine
kantjes, zoals dat in Vlaanderen heet?
De vriendenkring
die De Boer beschrijft bij het verbeteren van de wereld anno beginjaren tachtig
van de vorige eeuw bestaat net als mijn biotoop uit witte mensen uit de
middenklasse. Hun namen laat hij, inclusief uiterlijk kenmerk en beroep,
opsommen door zijn centrale personage Bernard, een loner die doet alsof hij met hen sympathiseert terwijl hij louter
oog heeft voor één vrouw:
Ralf, button, radioloog
Wijnie, rode krullen, hospicedirectrice
Bronno, kabouterbaard, ambtenaar
Olga, forse borsten, secretaresse
Wiebe, neushaar, socioloog
Laurens, bril, leraar
Tristan, staart, portretschilder
Liza, sproeten, verloskundige
Verder figureren de
alleenstaande psychologe Renate, zijn oude studievriend advocaat Felix en diens
vrouw Hester die ‘spirituele cursussen geeft over numerologie, chakra’s,
mandala’s en meditatie’.
Tja. Stamt mijn
irritatie over De Boers constructie als geheel uit het droge detail dat de
groepsleden, net als ik, niet eens auto’s verdragen? Dat leidt in de roman tot potsierlijke
gevolgen - inzichtelijk om je eigen onverdraagzaamheid mee te beleven. Wel
besefte ik plots dat dit effect wordt aangericht door Bernard die bij
samenkomsten zijn auto zekerheidshalve een paar straten verderop parkeert.
Zo ontstaat
satire terwijl Bernard bij alle aandacht die hij van De Boer krijgt nooit in
dit specifieke voorgevoel wordt beproefd. Tot er iets misloopt, zijn
autobezittersstatus ontdekt wordt en de groep hem helemaal niet laat vallen. Toch
hebben lezers daar dan tientallen bladzijden mee kunnen lachen én ze begrijpen dat
Bernard ‘oprecht van de sociale omgang met de anderen [genoot]’.
Voor mij is zulke
satire behaaglijk en houdt zich ver van de militante variant die zulke literatuur
evenzeer kan bieden.
Even informeel is
De Boers presentatie van de culinaire discipline in de groep. Boter wordt dunnetjes
gesmeerd, er is wat oude kaas en witbrood krijgt geen goedkeuring.
Waarschijnlijk heb ik door acute vermoeidheid te gehaast gelezen, maar door die
soft-focusbril zal soeverein bruinbrood zelfgebakken zijn. Lachen! Zeg eens
driemaal ‘moestuin’ en zesmaal ‘onbespoten’!
In de groepsbenadering
van alcohol kan ik me (gelukkig, voor een kritischer positie?) al helemaal niet
herkennen. De leden nemen water en thee in gigantische hoeveelheden en wanneer
ze eens een glaasje drinken is de voorraad zeer beperkt. Iedereen legt zich
daar moeiteloos bij neer, en dat is even onbegrijpelijk als idioot.
Om toch een
minimum van geloofwaardigheid te scheppen geeft De Boer aan de groepsleden een ultiem
kenmerk. De leden hebben ‘bijna allemaal een gereformeerde achtergrond’. Och,
natuurlijk! Indien ze katholiek waren geweest, zouden ze roomboter hebben genomen
en onophoudelijk genipt van rode wijn en was er amusement in hen gekropen dat vlekte
op het populisme waarmee ze zijn opgetuigd.
Het wordt in de
roman dan echt banaal wanneer er bij een onverwacht feestelijk moment witte
wijn tevoorschijn wordt getoverd. Die fles, een goeie ook nog, was maanden
voordien cadeau gedaan, uiteraard door Bernard, en toen opengemaakt maar, onnavolgbaar, niet helemaal leeggedronken. En dus is het spul verzuurd, zij het dat niemand dat proeft.
Behalve Bernard, die erover zwijgt.
Van
waarheidsgetrouwheid of dieptepsychologie weet ik niets, maar mijn vraag is wel
of deze roman überhaupt satire is. En of De Boer zoiets als personages heeft
geschapen. Een
lovende recensent denkt van niet, en bewijst dat met een veel gruwelijker
stelling over de auteursintentie:
‘Hij
wil een portret schilderen van de linkse idealisten en waar ze voor staan. Het
soort dat in de jaren 1970 en ’80 alom aanwezig was: demonstrerend tegen
kernwapens, met hun strijdkoren in winkelstraten, als vrijwilliger in
Wereldwinkels. Een type dat inmiddels met pensioen is en als actievoerder al
lang is overvleugeld door extreemrechtse schreeuwers met hun complottheorieën.’
Dit heet volgens mij
common sense. Niet alleen vindt het
tegenkanting gedateerd. Het bepleit ook een eng realisme. Op
klimaatveranderingen zegt het bijvoorbeeld dat de lockdown van 2020 heeft
geleid tot ‘slechts’
of ‘een
schamele’ 7% minder CO2-uitstoot. En dat ontslaat van een individuele gedragsverantwoordelijkheid,
zoals De Boers groep die wel neemt, maar mikt op outsourcing voor ‘innovatie’.
De linkse elite
Door het buitenstaanderspersonage
Bernard én door de vertellersclichés zijn de verhoudingen in de roman asymmetrisch.
Dat versterkt het effect dat ze op de lezer hebben. Wat de groepsleden ook doen
(knutselen, dansen, zingen), alles verglijdt onherroepelijk in de put van het
belachelijke. Dat levert twee morele suggesties op.
De saamhorigheidsgroep investeert in projecten voor wat destijds probleemloos de derde wereld heette en waarbij de leden tot tranen toe betrokken zijn. Omdat De Boer voor deze ijver zijn ironie handhaaft, wordt hun engagement bij voorbaat bespottelijk. En wanneer de meerderheid beslist om een percentage van een erfenis af te dragen aan hogere doelen, is het idee: groepsdictatuur.
Door alles door
de molen van het door Bernard vertegenwoordigde liberalisme te draaien, zodat
dans en derde wereld gelijke grootheden worden, ontsnapt geen detail aan ontmanteling. De groep doet bijvoorbeeld ook graag aan naaktlopen; bij een
sessie in de duinen heeft een vrouw half tegen haar zin gemeenschap met het
haantje van de groep.
De Boers
principieel onkenbare spot richt dan schade aan. Is het conform zijn pagina na
pagina uitgevente wereldbeeld logisch dat er misbruik is? Dat één persoon zich
in een basisdemocratie wel degelijk opwerpt als leider, hoort dat tot de
voorspelbare hypocrisie? En dat er binnen de groep buitenechtelijke relaties
ontstaan, is dat het gevolg van idealisme of juist van kleinmenselijkheid?
En waarop stoelt
deze kritiek? Is het een nuance dat personages hun eigen idealen niet naleven,
of dat evengoed een hardnekkige gemeenplaats à la de-baanbrekende-pedagoog-Rousseau-stopte-zijn-eigen-kinderen-in-het-weeshuis?
Ik vind het
helemaal niet raar dat De Telegraaf,
staat nota bene op de achterflap, deze roman heeft aangemerkt als een ‘geestig,
levendig en historisch beeld van de linkse elite in de Randstad’. Met dat
oordeel wordt er gescoord met een bal die De Boer voor een verlaten doel had
klaargelegd. Links en linksigheid mogen kennelijk weg.
Terecht is opgemerkt
dat voor deze in 1982 geboren auteur De
Saamhorigheidsgroep een historische roman is. Hij moest zich inlezen, kiezen, zich
inleven. Zo raakte De Boer ideologisch in het voetspoor van W.F. Hermans. Naar eigen zeggen drijft hij met
iedereen de spot ‘maar niet vilein’, volgens een fan van het boek wordt van de
personages ‘niemand écht belachelijk gemaakt’.
Dat accentje zegt
het uitstekend.
Voor een correct
begrip: de in de roman beschreven groep komt voort uit de Haarlemse afdeling
van de PPR. Deze Politieke Partij Radicalen beleefde haar succesvolste tijd in de
jaren zeventig en krijgt in de periode van de roman te stellen met interne
verdeeldheid. Een ander feit: De Boers lijfpersonage Bernard stemt op de PvdA,
toen nog geleid door Den Uyl, maar evenzeer wegglijdend (ik herhaal
dat deze roman, met verwante déconfitures, werd geshortlist door een jury
onder leiding van Lilianne Ploumen).
Het boek brengt lezers
naar de nadagen van de revolutie. Anders dan Bernard is zijn grote liefde Liza dan
ook bezorgd over de ‘verrechtsing van Nederland, de groeiende werkeloosheid, de
aantasting van het milieu’. Zelf doet De Boer het via Bernard voorkomen alsof
het nog dagelijks bloemenliefde en barricadenspringen is, conform de clichés die
bij de voorafgaande decennia horen.
Zijn verhaal
speelt heus later. Bij de uitvaart van Olga uit de groep, aan het eind van de
roman, zorgt dat voor een noodsprong. Pas dan krijgen de leden te horen dat ze
‘in de jaren zeventig een actieve dolle mina [was] geweest’. Wat een verrassing
in de lijn van de verwachtingen voor een bekende!
Niet langer valt
te negeren dat buiten de groep grimmigheid regeert. Bij een protest tegen
kernafval in Velsen-Noord staat er: ‘Een man met een leren jas en een
arafatsjaal om zijn nek, tilde een ton waarop het symbool voor giftige stoffen
was geschilderd’. Hier beschrijft De Boer een publieke foto, te vinden door ‘demonstratie velsen-noord’ te googelen.
Het bovenste resultaat heet 1983.
Een ‘groepsgesprek’ (hahaha!) is gewijd aan een Zuid-Koreaanse
Boeing die door de Sovjet-Unie uit de lucht is geschoten. Dit waarheidsgetrouwe
detail kan De Boer hebben ontleend aan Wikipedia, onderwerp Lijst van neergehaalde vliegtuigen in de
burgerluchtvaart: het valt als enige binnen zijn romanperiode
1982-1983.
Het is niet eenvoudig
om personages van de groep van elkaar te onderscheiden, omdat ze allemaal, allicht
naar de spreekwoordelijke dwang, hetzelfde doen en vinden. Maar de
uitzonderingen blijven even vaag. Zo is er Wiebes vrouw Annelies ‘die niet van
fietsen houdt’. Zij gaat een hotelkamerrelatie aan met een gladjanus, Bryan, die
haar autorijlessen betaalt. Aan het eind blijkt hij in sekslijnen te doen en
breekt ze met hem. Waarheen, waarvoor? Geen idee.
De andere
uitzondering is natuurlijk Bernard. Hij doet aan de groep mee om Liza’s liefde
te winnen, en dat doel heiligt alle middelen. Kan ik dan zijn acteerprestaties
naar waarde schatten? Ik besef dat dit een bizarre vraag is, maar misschien wel
een cruciale. Ergens moet De Boer toch op vast te pinnen zijn, zodat hij niet
hoeft mee te lopen in de linksbashing-tocht van collega’s.
Geheel in stijl
is beweerd dat in De Saamhorigheidgroep
‘het vertelplezier van de pagina’s spat’. In dat geval is het met een groot woord,
ik weet het, een vals boek. In feitelijke zin door het omslag met het fameuze PSP-affiche, dat van meer dan een decennium vóór de
beschreven gebeurtenissen dateert. De Boer speelt ook moeizaam met zijn troef
Bernard: diens ultieme motivaties blijven uit.
Horen zeggen
Bij het
positioneren van een boek speelt een uitgeverij een bepalende rol, maar niet
vaak is dat zo zichtbaar als bij De
Saamhorigheidgroep. Dat bleek uit de misplaatste omslagfoto, die
ondertussen wel een naakte vrouw toonde. Ook het triomfantelijke citaat uit De Telegraaf valt op. Het bekrachtigt
een hardnekkig idée-fixe
over (institutionele) macht die altijd bij links zou hebben gelegen.
Explicieter nog
is de uitgeversinvloed uiteraard op de achterflaptekst. Daar lees ik iets waarover
ik meer dan eens heb gepiekerd: ‘De roman speelt zich af in New York, Haarlem
en Jeruzalem’. Is dat niet heel erg droge informatie? Een flap wil toch werven?
Inmiddels dringt het tot me door dat dit ook gebeurt. Alleen het centrale
personage Bernard kent de drie plaatsen en overstijgt elke zweem van
provincialisme waaraan de groep zich dan niet kan onttrekken.
Frappant is ook dat
de flap over De Boer beweert dat hij in deze roman ‘afwisselend satirisch en meeslepend’
schrijft. Zelf heb ik geen echte satire in De
Saamhorigheidgroep kunnen ontdekken. De andere kwalificatie is dan boeiender,
in haar beroep op de suspension of
disbelief die stoelt op een talent voor identificatie, voor solidariteit
wellicht. Ik vraag me dus af of dat klopt.
Aan het begin van
het boek snuistert diplomaat Bernard in New York door zijn bureauladen, stuit
op een schelpenketting en barst in tranen uit. Zoals het in een esthetisch werk
betaamt, legt De Boer aan het slot van de roman uit waar het ding vandaan komt
– het is een geschenk van Liza, Bernards geliefde uit de groep. En wat doet de
man dertig jaar later? Hij zet het op een drinken, ‘balde zijn rechtervuist en
begon de Internationale te zingen’.
Hiermee laat De
Boer niet alleen Bernard verzuipen in de karikatuur. Het strijdlied van de
socialisme, waarvan de openingsregels worden geciteerd uit de
Wikipedia-versie, overlaadt hij bovendien met vrijblijvendheid. Geen wonder dat
de door de wol geverfde kosmopoliet niet weet wat onder een smartphonebericht
een x betekent, een lagereschoolafkorting.
En als toppunt blijft zijn belangrijkste besluit in de roman redeloos.
Bernards geliefde
in de groep betrof een vrouw die hij lang en obstinaat het hof gemaakt heeft en
daarna passioneel bemint. De lezers volgen hem ook wanneer zij van hem zwanger
raakt en er niets of niemand, evenmin uiteindelijk haar officiële vriend, hun
geluk in de weg lijkt te staan. Tot het kind er daadwerkelijk is en ze
definitief besluit een nieuw leven te beginnen met Bernard.
En dan vertrekt
hij om in het buitenland waarlijk een carrière te starten. Alleen, voorgoed. Hij
breekt dus simultaan met de groep. Waarom? Er staat: ‘Ja, hij was deze mensen
oprecht toegenegen. Hij bewonderde hun goedheid, hun altruïsme, hun engagement.
Maar hij was zelf niet zo.’ Dit lijkt me geen voortschrijdend inzicht, veeleer
een quasi-bekentenis als uitvlucht. De Boer heeft veel tot twee cijfers achter
de komma toegelicht, en nu zwijgt hij.
Een nogal pijnlijk
contrast met bijvoorbeeld deze passage: ‘’De Saamhorigheidsgroep was opgericht
in 1975, door Bronno. Zoals wel meer linkse idealisten wilde hij “de wereld, al
was het maar voor 0,01%, eerlijker en rechtvaardiger maken” (precies zo had
Bernard het hem een keer horen zeggen)’. Technisch is het hier lastig de bron
van deze wetenswaardigheden te determineren. Maar personage en verteller liggen
duidelijk dicht bijeen.
Uitgerekend in de
crux van het boek, als crux, zet Bernard volkomen onverwacht een alomvattende
stap en die wordt niet begeleid? Ik hoop gedemonstreerd te hebben dat dit
bewust niet gebeurt. Met niemand bouwt De Boer écht identificatie op.
Ik herkende me
als gezegd in de groepsaversie van auto’s. Dus zal ik extra gevoelig zijn voor
spot met dat principe. Op zijn beurt betreurde Merijn de Boer het dat hij pas
achteraf stuitte op een geweldig detail, dat naar zijn overtuiging perfect in De Saamhorigheidgroep had gepast: de broekklem.
Hij had het bij ‘een babyboomer’ gezien, op de fiets, en vond het oer-Hollands, ‘kneuterig’ – en
dus ideaal voor de groep.
Mij verbaast het
dat hij de broekklem niet kende. Het bestaat al decennia, in allerlei formaten
en kleuren en inmiddels ook in klitten- en clickband. Het zorgt ervoor dat
een wijdere pijp niet tussen de ketting verstrikt raakt. Maar het wordt en werd
vooral gebruikt door fietsers wier kleding te kostbaar en te representatief was
om maar een flietertje smeer te verdragen. Door een hogere middenklasse, door
bestuurders. In het wereldbeeld van de auteur nemen die blijkbaar per definitie
de auto.
Behalve met
onnodig vervuilende mobiliteit heb ik, alweer net als de groepsleden uit de
roman, moeite met het weggooien van voedsel. Maar wat De Boer zelf achterlaat is
geloof ik wel wat meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten