Onlangs zag ik de film Beyond
Sleep (2016) van Boudewijn Koole, gebaseerd op Nooit meer slapen. Deze roman uit 1966 graasde ik, net als de rest
van Hermans’ oeuvre, zo’n dertig jaar geleden af. En hoe het precies gebeurde
is me nog een raadsel, maar na de film herlas ik dat ene boek.
Door de datering ontdek ik nu dat precies een halve eeuw Beyond Sleep scheidt van Nooit meer slapen. Toevallig in de
cultuurindustriële hoogconjunctuur? Hermans zou daar misschien iets kwalijks in hebben ontmaskerd. Maar mij trof de film anders.
Op een gegeven moment loopt hoofdpersoon Alfred Issendorf,
gespeeld door Reinout Scholten van Aschat, door het desolate Laplandse landschap
een beetje voor zich uit te zingen. Niks voor die roman, lijkt me, maar een
schot in mijn hart. Er weerklonk een van de mooiste nummers uit de Nederpopgeschiedenis.
Het is exclusief
geschreven door Jan Akkerman, werd met geweldige import-Poolse soul gezongen
door Kaz Lux en heet ‘Naked
Actress’.
Waar het op sloeg wist ik niet, maar wat een ontdekking!
Alleen blijkt het allang opgemerkt,
door Luc Brouns. Hij wijst ook op de
passage uit het nummer die het in de filmplot moet legitimeren:
You know: I once watched a fly dying.
Do you know why he had to die?
Because he was a fly. That’s why!
Beetje flauw, natuurlijk. Wanneer er nu iets uit Nooit meer slapen bijblijft is het wel de
plaag van insecten. En dan gaat het nog om muggen. Vliegen zoemen er slechts om
het hoofd van Alfreds sherpa Arne, nadat deze de dood heeft gevonden.
Toch ben ik blij door de film ‘Naked Actress’ te hebben
teruggevonden. Het nummer dateert uit de jaren zeventig, en is jonger dan het
boek en ouder dan de
hoofdrolspeler die het zingt (de regisseur heeft exact dezelfde leeftijd als
ik).
In Nooit meer slapen
zelf speelt één liedje, geafficheerd als achtergrondmuziek: ‘Skating In Central Park’
van The Modern Jazz Quartet. Dat is tamelijk contemporain, uit de film Odds Against Tomorrow (1959). Ik geloof
niet dat het enige interpretatie op gang brengt. ‘Naked Actress’ doet dat
evenmin voor de film, al zien we in het begin kabouter Alfred verwoed hakken in
een landschap dat een bloot vrouwenlichaam blijkt. Moeder natuur, meent Brouns.
Met wat vliegwerk kan ik Akkermans nummer kleven aan de
roman en aan Hermans’ manier van werken in het algemeen. Dan speel ik de regel
‘Perfection! That’s what I’ve got to find’ uit tegen de correcties en
aanvullingen die de auteur in zijn boeken bleef binnenbrengen. Hij kon zijn
fikken niet thuishouden!
Des te krankzinniger om in mijn editie uit 1979, die dan al tweemaal herzien is, een bizarre spelfout te ontwaren. Het betreft de scène waarin Alfred ten einde raad rauwe vis eet, ten overstaan van een doorsnee watervogel die Hermans aanduidt ‘een jong eentje’ (p. 210). Of snap ik de clou weer eens niet? Wittgenstein?
Het is vaker opgemerkt: stilistisch toont deze auteur zich niet erg verfijnd. Sommige hedendaagse lezers zullen bovendien moeite hebben met de ampele inzet van het n-woord en onbesmuikte personageoordelen over het zwakke geslacht, die in mijn puberjaren ‘vrouwonvriendelijk’ heetten en nu de sjibboletterm ‘misogyn’ torsen.
Bij herlezing springt ook de nadruk in het oog op de gebutste
familieverhoudingen bij de Issendorfjes. Ze maken van Alfred met zijn steeds gezwollener
rakende voeten een opzichtige Oedipus, die in Arne een substituutvader vindt. En
mogelijk zelfs ombrengt, volgens enkele interpretatoren.
Hella S. Haasse, die behalve een groot schrijver ook een
groot lezer was, lanceerde in 1972 als eerste de these
dat Issendorf een moordenaar is. Daar valt fijn het refrein van Hermans’ onbetrouwbare
vertelinstanties bij aan te heffen, zodat Nooit meer slapen technisch alsnog een hoogstandje is.
Verrast bij herlezing was ik dat Alfred helemaal niet klaagt
over muggen. Hij beschrijft de plaag louter en doet dat kennelijk zo indringend
dat lezers er zelf last van krijgen. Niet dat hij niet klaagt! Met een paar medepersonages geeft hij grimmige, slimme maar wat halfbakken levensbeschouwingen ten beste,
die naast het sarcastische verloop van de plot, misschien ongewild, minstens een
emotionele snaar laten trillen.
Net als bij Multatuli zijn Hermans’ personages begaafde
oratoren, wier standpunten dicht bij hun schepper kunnen liggen of ze zelfs
overlappen (De tranen der acacia’s herinner
ik me als een zeer gevoelig boek). Een grappige indruk eigenlijk voor de tijd van
Nooit meer slapen, waarin eindelijk aan
laaglandse literatuurwetenschappers werd geleerd om,
met eventueel de toch minstens
ambivalente rechtszaak rond Ik heb altijd
gelijk als voorbeeld, verteller en personages niet met de auteur te
verwarren.
Nooit meer slapen kent
een naleven in de recente roman Raam,
sleutel (2021) van Robbert Welagen. Er is daar ook een vriendelijke Arne die
sterft. Over een mogelijk verband denkt zijn vriendin, een schrijfster helaas,
hardop na, nadat haar nieuwe geliefde, een literair journaliste helaas, een
passage in Hermans’ roman heeft aangestreept dat het ongeluk zou voorspellen.
In vergelijking met Hermans’ ruwe-diamanttaal is Welagens stijl
gepolijst. In recensies sprak men van een ‘bedrieglijke eenvoud’, maar ik haal mijn
stokpaardje van de
snuisterstijl à la De Correspondent van
stal. Een basisgrammatica onder korte zinnen die niets aan de Nederlandse taal
toevoegen. De bij mijn weten enige frivoliteit, over architectuur in Duitsland:
‘van een voor-muurse soberheid’.
Het is niet helemaal rechtvaardig dat ik Welagen op mijn stokpaardje
zadel, omdat het voor een generatie van millennials wilde opgaan. Die een
bijzonder krachtige ik-gerichtheid tonen, waar Raam, sleutel voorzichtig afstand van neemt in een
interviewenscenering tussen de schrijfster en de literair journaliste.
Misschien bekritiseert Welagen er het literaire bedrijf mee,
geholpen door zijn personages uit de incrowd die moeten omgaan met mores
van de branche. Dat zou vreedzame kritiek zijn, allerminst overgoten met zwavelzuur.
Hermans moest evenmin iets van ego-literatuur hebben en bediende zich ook graag
van korte hoofdstukjes, zoals Raam,
sleutel ze brengt.
Bovenal peinzen de hoofdpersonages uit beide boeken over mogelijkheden,
gemiste kansen. Dat maakt hun biotoop experimenteel. Maar terwijl Welagen tot
slot suggereert dat al het voorafgaande fictie is, houdt Hermans meer scenario’s
open.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten