vrijdag 15 oktober 2021

That’s why!

 

 

 

Onlangs zag ik de film Beyond Sleep (2016) van Boudewijn Koole, gebaseerd op Nooit meer slapen. Deze roman uit 1966 graasde ik, net als de rest van Hermans’ oeuvre, zo’n dertig jaar geleden af. En hoe het precies gebeurde is me nog een raadsel, maar na de film herlas ik dat ene boek.

Door de datering ontdek ik nu dat precies een halve eeuw Beyond Sleep scheidt van Nooit meer slapen. Toevallig in de cultuurindustriële hoogconjunctuur? Hermans zou daar misschien iets kwalijks in hebben ontmaskerd. Maar mij trof de film anders.

Op een gegeven moment loopt hoofdpersoon Alfred Issendorf, gespeeld door Reinout Scholten van Aschat, door het desolate Laplandse landschap een beetje voor zich uit te zingen. Niks voor die roman, lijkt me, maar een schot in mijn hart. Er weerklonk een van de mooiste nummers uit de Nederpopgeschiedenis. Het is exclusief geschreven door Jan Akkerman, werd met geweldige import-Poolse soul gezongen door Kaz Lux en heet ‘Naked Actress’.

Waar het op sloeg wist ik niet, maar wat een ontdekking! Alleen blijkt het allang opgemerkt, door Luc Brouns. Hij wijst ook op de passage uit het nummer die het in de filmplot moet legitimeren:

 

You know: I once watched a y dying.

Do you know why he had to die?

Because he was a y. That’s why!

 

Beetje flauw, natuurlijk. Wanneer er nu iets uit Nooit meer slapen bijblijft is het wel de plaag van insecten. En dan gaat het nog om muggen. Vliegen zoemen er slechts om het hoofd van Alfreds sherpa Arne, nadat deze de dood heeft gevonden.

Toch ben ik blij door de film ‘Naked Actress’ te hebben teruggevonden. Het nummer dateert uit de jaren zeventig, en is jonger dan het boek en ouder dan de hoofdrolspeler die het zingt (de regisseur heeft exact dezelfde leeftijd als ik).

In Nooit meer slapen zelf speelt één liedje, geafficheerd als achtergrondmuziek: ‘Skating In Central Park’ van The Modern Jazz Quartet. Dat is tamelijk contemporain, uit de film Odds Against Tomorrow (1959). Ik geloof niet dat het enige interpretatie op gang brengt. ‘Naked Actress’ doet dat evenmin voor de film, al zien we in het begin kabouter Alfred verwoed hakken in een landschap dat een bloot vrouwenlichaam blijkt. Moeder natuur, meent Brouns.

Met wat vliegwerk kan ik Akkermans nummer kleven aan de roman en aan Hermans’ manier van werken in het algemeen. Dan speel ik de regel ‘Perfection! That’s what I’ve got to find’ uit tegen de correcties en aanvullingen die de auteur in zijn boeken bleef binnenbrengen. Hij kon zijn fikken niet thuishouden!

Des te krankzinniger om in mijn editie uit 1979, die dan al tweemaal herzien is, een bizarre spelfout te ontwaren. Het betreft de scène waarin Alfred ten einde raad rauwe vis eet, ten overstaan van een doorsnee watervogel die Hermans aanduidt ‘een jong eentje’ (p. 210). Of snap ik de clou weer eens niet? Wittgenstein?

Het is vaker opgemerkt: stilistisch toont deze auteur zich niet erg verfijnd. Sommige hedendaagse lezers zullen bovendien moeite hebben met de ampele inzet van het n-woord en onbesmuikte personageoordelen over het zwakke geslacht, die in mijn puberjaren ‘vrouwonvriendelijk’ heetten en nu de sjibboletterm ‘misogyn’ torsen.

Bij herlezing springt ook de nadruk in het oog op de gebutste familieverhoudingen bij de Issendorfjes. Ze maken van Alfred met zijn steeds gezwollener rakende voeten een opzichtige Oedipus, die in Arne een substituutvader vindt. En mogelijk zelfs ombrengt, volgens enkele interpretatoren.

Hella S. Haasse, die behalve een groot schrijver ook een groot lezer was, lanceerde in 1972 als eerste de these dat Issendorf een moordenaar is. Daar valt fijn het refrein van Hermans’ onbetrouwbare vertelinstanties bij aan te heffen, zodat Nooit meer slapen technisch alsnog een hoogstandje is.

Verrast bij herlezing was ik dat Alfred helemaal niet klaagt over muggen. Hij beschrijft de plaag louter en doet dat kennelijk zo indringend dat lezers er zelf last van krijgen. Niet dat hij niet klaagt! Met een paar medepersonages geeft hij grimmige, slimme maar wat halfbakken levensbeschouwingen ten beste, die naast het sarcastische verloop van de plot, misschien ongewild, minstens een emotionele snaar laten trillen.

Net als bij Multatuli zijn Hermans’ personages begaafde oratoren, wier standpunten dicht bij hun schepper kunnen liggen of ze zelfs overlappen (De tranen der acacia’s herinner ik me als een zeer gevoelig boek). Een grappige indruk eigenlijk voor de tijd van Nooit meer slapen, waarin eindelijk aan laaglandse literatuurwetenschappers werd geleerd om, met eventueel de toch minstens ambivalente rechtszaak rond Ik heb altijd gelijk als voorbeeld, verteller en personages niet met de auteur te verwarren.

Nooit meer slapen kent een naleven in de recente roman Raam, sleutel (2021) van Robbert Welagen. Er is daar ook een vriendelijke Arne die sterft. Over een mogelijk verband denkt zijn vriendin, een schrijfster helaas, hardop na, nadat haar nieuwe geliefde, een literair journaliste helaas, een passage in Hermans’ roman heeft aangestreept dat het ongeluk zou voorspellen.

In vergelijking met Hermans’ ruwe-diamanttaal is Welagens stijl gepolijst. In recensies sprak men van een ‘bedrieglijke eenvoud’, maar ik haal mijn stokpaardje van de snuisterstijl à la De Correspondent van stal. Een basisgrammatica onder korte zinnen die niets aan de Nederlandse taal toevoegen. De bij mijn weten enige frivoliteit, over architectuur in Duitsland: ‘van een voor-muurse soberheid’.

Het is niet helemaal rechtvaardig dat ik Welagen op mijn stokpaardje zadel, omdat het voor een generatie van millennials wilde opgaan. Die een bijzonder krachtige ik-gerichtheid tonen, waar Raam, sleutel voorzichtig afstand van neemt in een interviewenscenering tussen de schrijfster en de literair journaliste.

Misschien bekritiseert Welagen er het literaire bedrijf mee, geholpen door zijn personages uit de incrowd die moeten omgaan met mores van de branche. Dat zou vreedzame kritiek zijn, allerminst overgoten met zwavelzuur. Hermans moest evenmin iets van ego-literatuur hebben en bediende zich ook graag van korte hoofdstukjes, zoals Raam, sleutel ze brengt.

Bovenal peinzen de hoofdpersonages uit beide boeken over mogelijkheden, gemiste kansen. Dat maakt hun biotoop experimenteel. Maar terwijl Welagen tot slot suggereert dat al het voorafgaande fictie is, houdt Hermans meer scenario’s open.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten