Voor de Vijftig Beste Nederlandstalige Boeken van de
Eenentwintigste Eeuw, het vakantie-event van Mediahuis-kranten NRC Handelsblad en De Standaard, bleek de opdracht onrealistischer dan mijn eerste indrukken durfden te articuleren: de gekwalificeerde passionato’s moesten slechts
tien titels opgeven. En als om de werkelijkheid nog grondiger te ondermijnen peilde
de niet te vermijden publieksvraag naar vijf boeken. Allicht voor een nieuw
rubriekje over leesplezier, na de Boekenweek.
Had ik het dus goed aangevoeld dat iets onmogelijks als
evident werd gepresenteerd? Ja en nee. Nadat ik achteraf de
concrete toplijstjes ontdekte, snapte ik soms de plank danig mis te hebben
geslagen. Maar ook in mijn vulgaire-blufvonnis mild te zijn geweest voor een attractie
die al in haar arenarituelen gaten liet vallen. Vergeleken met het roffelscenario van
NRC, dat dagelijks
tien hoger gesitueerde titels bleek te hebben onthuld, leek De Standaard te opteren voor zelfkritiek
door in een podcast
Tom Lanoye te laten becommentariëren. Maar omdat hij dat deed als ‘eerste
Vlaming’ op de lijst was het duidelijk dat de lachspiegel in de
kleedkamer was achtergebleven.
Natuurlijk ontkwam Thomas
van Veen er namens NRC niet aan
te bekennen dat ‘turven en tellen’ een eenentwintigste-eeuwse manie is geworden
om verhoudingen bloot te leggen. Geboren in een stad die het turfschip eert zal
ik daar proberen aan mee te doen, maar anders dan De Veen belicht ik wat wegviel
in de enquête en wat daar mogelijke oorzaken van zijn (en passeer de kwestie waarom
zijn artikel zelf werd gecategoriseerd als ‘essay’).
Mijn eerste reactie legde een verband met de cultuur van de
wortelkleurige, die alles hiërarchiseert, en met de schrille neoliberale
expertsboulimie. Achteraf daagde het me dat het event past bij een digitale soufflé
van likes en retweets en volgers. Gisteren viel me pas op dat het googelen van een
schrijversnaam gepaard gaat met zelf geopperde vragen van deze zoekmachine,
zoals ‘Wat is het beste boek van…?’ Lag de uitslag dus min of meer vast en
waren de respondenten marionetten? Hoe ongemakkelijk hun positie was, bleek al
uit een waaier van benamingen: kenners, experts, veellezers, professionele
lezers, deskundigen,…
Misschien nog meer dan de resultaten (‘Jantje staat er niet
op, Rachida blijft onvermeld’) liepen zij als dataleveranciers het risico om
afgeserveerd te worden. Als autoriteiten metamorfoseren ze dan in een kwaaie
pier, moreel en kennismatig. De ironie wil dat enkelingen hadden gekozen voor
familie, vrienden, collega’s en zichzelf – hopelijk onverplicht oprecht. Ook
gold als beste boek van deze eeuw onder meer Auke van der Wouds De Nederlanden. Het lege land uit 1987 –
het werd in 2022 heruitgebracht. Of Connie Palmens De wetten, uit 1991.
Begrijpelijker slordig waren aanbevolen titels uit 1999,
eventueel als lofwaardig statement zichzelf niet serieus te nemen, maar toch wat
blasé voor professionals. Dat is comfortabel gezegd vanaf de zijlijn. Na mijn
improvisatie op de vijftig eenzaamste boeken schoten me dag na dag meer bijzondere
titels te binnen die een vermelding verdienden. Verder werd ik door sommige
lijstjes aangenaam verrast – maar vaker bevestigd in horrorverdenkingen. Enerzijds
was het eindresultaat opzienbarend voorspelbaar, een foto van een
stationsboekhandel. Anderzijds sprak er een teneur uit die ik, wellicht door alle
branden in de actualiteit, niet eens zozeer tuttig als wel gedwee
moet noemen. Afgaand op een motivatiesmontage
verbaast het dat mensen die zich bezighouden met taal hun enthousiasme zo vertolken.
Niet
voor het eerst vrees ik dat verkopers van tweedehands auto’s
geloofwaardiger overkomen.
Zaligmakend
Terecht merkte
Jaap Goedegebuure op dat de echte macht in enquêtes ligt bij de
opdrachtgevers. Uit de teksten die NRC
en De Standaard erbij leverden, viel poëticaal
geen chocola te maken. De invalshoek van generaties door Goedegebuure, zelf babyboomer,
was even flou. Op zich is het te voorzien dat ouderen menen dat jongeren weinig
weten van het bestaande, maar ook dat jongeren menen dat ouderen weinig weten
van het recente. Dus valt het toe te juichen dat de enquête aan minder
gerodeerde deskundigen het woord gaf. Van sommigen had ik als grijze belangstellende
nooit gehoord.
Aan Goedegebuures redenatie kan ik wel iets ontlenen dat mij
in de uitslag verwonderde. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat babyboomer Maarten
’t Hart nergens voorkomt (nou ja, 1 keer), terwijl hem onlangs de P.C.
Hooft-prijs werd toegekend. Dit semi-overheidsinitiatief is inderdaad een
verheven onderscheiding. Omdat ik eerst dacht dat prijzen een leidraad waren voor
de lijst, schrok ik dat dit laureaat het tegenovergestelde heeft uitgericht.
De P.C. Hooft-prijs blijkt hier meestal vergetelheid te
garanderen: Gerlach, Krol, Dresden, Bastet, Ten Berge, Biesheuvel, De Swaan,
Verhagen, Hofland, Heijne, Minco, Lampe. Andere namen uit deze eeuw vielen te
mondjesmaat om bij de laatste vijftig te raken: Ter Balkt, Oosterhoff, AFTh,
Roemer, Wijnberg, Februari, Goldschmidt, Schaffer. Op het nippertje
overleefden: Nooteboom, Otten, Mutsaers. De uitzondering die deze regel
bevestigt: Grunberg. Ook de misschien nog prestigieuzer, want tweelandelijke
Prijs der Nederlandse Letteren biedt geen soelaas. Hoewel schrijvers deze
overheidseer op gevorderder leeftijd krijgen, wat ik verdisconteer door pas te ijken vanaf 2010, vind ik de kloof wonderlijk. Geen Nolens, Campert, Herzberg,
Roemer. Alleen Lanoye telt bij NRC en
De Standaard.
Waarschijnlijk is mijn zoeklicht gedateerd. Sponsorprijzen,
waarvan de namen onderweg meer dan eens
veranderden, worden met krachtiger publiciteit omgeven. Geen idee of er
andersoortige jury’s actief zijn, maar het bijbehorende begrip ‘nominaties’ legt
een survival of the fittest bloot die de kloof tussen winnaars en losers
verabsoluteert en een meritocratische touch geeft, in plaats van een expliciet ideologische
of poëticale. Niet toevallig ontstonden deze prijzen in de jaren tachtig, toen
neoliberalisme voet aan de grond kreeg.
Maar eenentwintigste-eeuwse kronen van sponsorprijzen blijken
eveneens dof geworden. Populaire winnaars als Mortier en Benali doorstonden de
laatste schifting niet, net als Schröder, Van der Meulen, Hooijer, Van Leeuwen,
Hagar Peeters, De Moor, Driessen, Koen Peeters, Gerritsen. Geen enkele stem was
er voor Anker, Münstermann, Vantortelboom, Van Woerden, Reugebrink, Vuijsje,
Pefko, Scheijen. Is dat raar? Nee, er bleken in totaal slechts 394 titels aangebracht,
absurd weinig voor 25 jaar.
Hoe ben ik dan in die konijnenpijp van prijzen beland? Dit
moet de consequentie zijn van vele jaren discursief geweld. Zo raakte deze week
bekend wie bij de Librisprijs overbleef voor de shortlist. En betrapte ik me
erop gewend te zijn geraakt aan onnozele kanttekeningen als ‘Daarbij vielen
enkele prominenten af: de eerdere Librisprijswinnaar Mariken Heitman (De mierenkaravaan), evenals de recente
winnaar van de BNG Literatuurprijs Leonieke Baerwaldt (Dagen als vreemde symptomen) en de voor de Boon Literatuurprijs
genomineerde Thomas Heerma van Voss (Het
archief).’
Natuurlijk houden zich ook enige heuse winnaars in het
summum van NRC en De Standaard op. Zelfs de
publiciteitsschuwe Daanje wordt echter meegezogen door een treurig denken,
geëtaleerd in de vijftig introductietekstjes die deze heuglijkheden sowieso
opvoerden, met recensentenlof en hoge oplages. En zo niet, dan toch: ‘De veel
bejubelde tweede roman van kunsthistorica Sacha Bronwasser werd al snel een verkoopsucces,
al greep het net naast de Libris Literatuur Prijs. (…) Lanoye kreeg relatief
weinig literaire prijzen, ondanks zijn succes bij het publiek. Pas in 2024
volgde meteen de hoogste in ons taalgebied: de Prijs der Nederlandse Letteren.’
Hier zitten we knel in een tautologisch universum.
Publiciteitsvirtuositeit
Ook inzake publiciteit bleek de enquête anders te hebben
beschikt dan ik in eerste instantie meende. Pfeijffers Alkibiades, ten langen leste in
België bekroond, ging gepaard met een reclamecampagne waarvan heel wat
schrijvers maanden zouden hebben kunnen leven, maar de roman haalde de meet
hier bij lange na niet. En de wel hoog genoteerde Radna Fabias mag dan omhangen
en uitgeduid zijn met prijzen, van de evenzeer ondersteboven bekroonde Sasja
Janssen is in NRC en De Standaard geen enkel levensteken.
Omdat deze twee tegenvoorbeelden van recente datum zijn,
relativeren ze meteen Goedegebuures stelling dat oudere publicaties, vóór 2010,
waren verzonken. Uiteraard heeft hij een punt dat heel wat collega-babyboomers ontbraken,
maar zo werkt de gehaktmolen van de tijd: er komt steeds vers vlees bij. Vlak
voor deze generatie zaten de gereputeerden Schippers en Bernlef die tot diep in
deze eeuw voort publiceerden en evenmin weerklank krijgen. Goedegebuure heeft het
over de fameuze teloorgang van de Grote Drie, noemt ook Boon en Claus en laat
bij de laatste een straf feit liggen. Zijn bekendheid moest postuum met bruutheid
hoog worden gehouden en zijn langverwachte biografie werd eind 2024 nog tot
de beste boeken van het jaar gerekend – maar drie maanden later is alles
foetsie. Biograaf Schaevers wordt wel genoemd als auteur van Orgelman (2014, Gouden Boekenuil).
De eindlijst openbaart ook een babyboomer die meer veralgemeningen
torpedeert: Geert Mak. Zijn In Europa
bereikte nog vóór La Superba de
negende plaats, de hoogste niet-literatuur, en behelsde volgens de introducties
‘een mengeling van reisreportage en geschiedschrijving’. Dat zijn non-fictie vreeswekkend
dik is, schrikt vele lezers allerminst af. In tegenstelling tot Haasse, Japin, Koch,
AFTh, Gül en Van Dis is Geert Mak een
winnaar van de NS-Publieksprijs die bij NRC
en De Standaard wel in de eeuwigheid staat.
En als ik naar mijn eigen generatie kijk, hebben deze
kenners postmodernisten begraven. Ze waren wel al geen publieksfiguren. Anders dan
de Maximalen, voor wie even extreem veel aandacht was. Daarna werden deze
dichters zo ongeveer weggevaagd, op Boskma en Michel na, van wie elk spoor nu
ontbreekt. Wel is er nog een toefje Zwagerman en grote portie Lanoye, beiden
echter met proza. Ze hebben een niet te onderschatten publiciteitsvirtuositeit
gemeen. Koning, keizer en admiraal in de laaglandse poëzie was Komrij,
overleden in 2012. Heden geen treffers.
Ik denk, al dan niet generationeel vertekend, dat genres
meer over de enquête kunnen verklaren. De erg geringe anklang van poëzie bij de
81 kenners stemt beduusd, al was het omdat participerende neerlandici zich niet
van hen onderscheidden (zouden babyboomers-vakgenoten dat wel hebben gedaan?). Zo
mogelijk nog pijnlijker wordt hier de toekomst voor essays. Van het enige van
de vijftig boeken dat ervoor in aanmerking komt, Waagstukken door Charlotte Van den Broeck, wordt juist de hybriditeit
benadrukt. Zodat er ruimte ontstaat voor non-fictie, waaraan NRC en De Standaard een apart commentaar wijdden, en zelfs voor biografie
Hier fungeert ‘literatuur’ ook steeds meer als
containerbegrip. Het event presenteert zichzelf al onder de quasi-neutrale naam
‘beste boeken’. Dat klinkt bevrijdend, ‘inclusief’ en, in de geest van de
wortelkleurige, vooral niet ‘elitair’. Behalve door non-fictie worden de
vacante plaatsen van essay en poëzie ingenomen door jeugdliteratuur. De hoge
positie van Schaaps Lampje kan
verband houden met de onbekendheid van recente alternatieven daar.
Bij de veronderstelde verbreding loopt het aantal topauteurs
hier echter terug. Of moet ik hen A-merken noemen, omdat ze met meer titels
tegelijk bij de vijftig vertegenwoordigd zijn? In deze selectie over een
periode van tweeënhalf decennia bestaan er slechts veertig schrijvers. En in de
grote boze wereld? Volgens de
website van De Schrijverscentrale, een Nederlandse instelling, zijn er 1842;
geen idee of daar de plusvijfhonderd
leden van de Vlaamse auteursvereniging in zijn vervat. Toch kan ik verantwoorder
dan ooit op het mattheuseffect wijzen. Het heeft een wortelkleurige ideologie
en gaat diversiteit tegen.
Duizend bloemen
Nader ik nu alsnog Goedegebuure? Hij veronderstelt dat de
geënquêteerden onbewust of bewust voor zelfcensuur hebben gekozen. Ze zouden
boeken naar voren hebben geschoven waar je moreel geen buil aan kunt vallen. Of
zoals NRC het twee
maanden geleden uitdrukte: ‘Verdwijnt de hufter uit de Nederlandse
literatuur?’. Goedegebuure meent zelfs dat Oek de Jongs Hokwerda’s kind (2002) buiten beeld is geraakt na discussies
over seksisme en verpreutsing rond de recente verfilming, maar ik meen me
te herinneren dat er al bij verschijning stemmen waren over de mannelijke blik.
Ze verstomden echter in consensus.
De politieke correctheid van weleer zou nu woke zijn. Bij die regel is meteen de
spreekwoordelijke uitzondering paraat. Charlotte Mutsaers, net als Daanje met
twee boeken vertegenwoordigd, kun je lastig betichten van politiek correcte
opvattingen. Ik moet ook denken aan (wat ik houd voor) mijn eigen prepostmodernismetraditie,
die al lang met wortel en tak was uitgeroeid voordat NRC en De Standaard onderstreepten
dat Polet, Vogelaar, Ten Berge, Roggeman, Insingel, Krijgelmans en later Note
en Hoste niets hebben betekend. Toch kunnen ook die krijgers, uit Goedegebuures
cohort, volgens mij wel degelijk een politiek correcte lezing verdragen.
Dat gaat ook op voor Lidy van Marissing, wier receptie ik in
mijn eerste reactie aanroerde. Ik reserveer daar nu het begrip ‘nagalm’ voor en
kan dat linken aan veranderingen
die zich in het Amsterdamse experimentele centrum Perdu voltrokken. Het
leerde Van Marissings werk recent kennen en wist het prompt effectrijk te
verbreiden. Er is daaruit onder activistische jongeren een soort minitraditie
ontstaan, snel begeleid door veel tekst, die in de enquête doorsijpelde met Vlaamse
vermeldingen van De Groen en Van Vlierberghe, in wie consecratisch wetenschappelijk
hoog
cultureel kapitaal wordt ontwaard.
Ik vraag me af of die niet getuigen van een andere gedaante
van het tautologisch universum: sociaal wenselijk stemgedrag. De oerouders van
deze jongeren waren namelijk logischer geweest voor de enquête. Behalve Van
Marissing valt Sonja Prins te noemen. Hun afwezigheid kan het gevolg zijn van
een redactionele keuze bij NRC en De Standaard, voor Nederland én België.
Genoemde oerouders werden afgelopen decennium herontdekt in
literatuurwetenschappelijke kringen die in de enquête schitteren door
afwezigheid.
Op het oog lijken er alleen al in de neerlandistische
bijdragen duizend bloemen te bloeien, maar bij nader inzien is de complete Utrechtse
sectie niet geconsulteerd. Daar wordt een revolutionaire geur gemaakt, zoals
dat in België gebeurt bij het tijdschrift nY
dat, anders dan het volgzamer DWB, in
de enquête evenmin vertegenwoordigd is. En hoewel ik dus niet alle deskundigen
thuis kan brengen, krijg ik voor België, waar normaliter Antwerpen het hardste
roept, het beeld dat het panel doodleuk wordt beheerst door de stad Gent.
Maar dan raak ik op een gevaarlijk spoor. Laat ik voor
België herhalen dat er een halfjaar geleden al een enquête plaatsgreep, onder
de identieke titel ‘De vijftig beste Nederlandstalige boeken van deze eeuw’, bij
het weekblad Knack, op basis van
slechts vijf titels door een ononthuld gebleven panel van bijna tachtig
Vlaamse deskundigen. Er lagen meer zuidelijke accenten, maar in de top kwam
redelijk veel overeen. Daarom waren de verschillen des te frappanter: op 13
stond Godenslaap van Mortier, op
nummer 11 Verhulsts De helaasheid der
dingen, en op 4 De draaischijf.
Laatstgenoemd Lanoye-boek gaat over culturele collaboratie in Antwerpen anno de
Tweede Wereldoorlog.
Ik zoom verder uit, naar de eerste enquête op schaal, door De Groene in 2020, onder de sturende
titel ‘De beste romans’. Er stuurden exact ook 81 deskundigen in die tot
slechts 238 verschillende titels kwamen. Jurygewijs blijkt er overlapping met NRC en De Standaard, met mogelijk tautologische gevolgen. De volgende
mensen verrichtten dubbel werk: Sander Bax, Jozefien Van Beek, Persis
Bekkering, Margot Dijkgraaf, Arnon Grunberg, Bo van Houwelingen, Toef Jaeger,
Michiel Krielaars, Maaike Meijer, Dieuwertje Mertens, Coen Peppelenbos, Marja
Pruis, Mathijs Sanders, Thomas de Veen.
Eén naam vind ik hier komisch. Peppelenbos steekt als
hoofdredacteur van de nieuwswebsite Tzum
immers jaar
na jaar de draak met een verondersteld jurytijgerschap bij Jeroen Dera –
die bij beide gelegenheden niet meedeed. Maar hij heeft recht van spreken,
bovenal omdat hij werkt voor Kleine Uil, waaruit hij onberispelijk geen titels
oplijstte en dat zich de uitgeverij van Anjet Daanje mag noemen, alweer een
week de absolute nummer 1 in de Lage Landen!
Naschrift morning after
Mijn slotzin toont de blikvernauwing in optima forma: terecht
word ik erop gewezen dat Daanje verschijnt bij uitgeverij Passage, wel ook uit
Groningen. Van veraf of in mijn hoofd dus één pot nat?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten