donderdag 13 maart 2025

Toch nog even dit

 

 

Voor de Vijftig Beste Nederlandstalige Boeken van de Eenentwintigste Eeuw, het vakantie-event van Mediahuis-kranten NRC Handelsblad en De Standaard, bleek de opdracht onrealistischer dan mijn eerste indrukken durfden te articuleren: de gekwalificeerde passionato’s moesten slechts tien titels opgeven. En als om de werkelijkheid nog grondiger te ondermijnen peilde de niet te vermijden publieksvraag naar vijf boeken. Allicht voor een nieuw rubriekje over leesplezier, na de Boekenweek.

Had ik het dus goed aangevoeld dat iets onmogelijks als evident werd gepresenteerd? Ja en nee. Nadat ik achteraf de concrete toplijstjes ontdekte, snapte ik soms de plank danig mis te hebben geslagen. Maar ook in mijn vulgaire-blufvonnis mild te zijn geweest voor een attractie die al in haar arenarituelen gaten liet vallen. Vergeleken met het roffelscenario van NRC, dat dagelijks tien hoger gesitueerde titels bleek te hebben onthuld, leek De Standaard te opteren voor zelfkritiek door in een podcast Tom Lanoye te laten becommentariëren. Maar omdat hij dat deed als ‘eerste Vlaming’ op de lijst was het duidelijk dat de lachspiegel in de kleedkamer was achtergebleven.

Natuurlijk ontkwam Thomas van Veen er namens NRC niet aan te bekennen dat ‘turven en tellen’ een eenentwintigste-eeuwse manie is geworden om verhoudingen bloot te leggen. Geboren in een stad die het turfschip eert zal ik daar proberen aan mee te doen, maar anders dan De Veen belicht ik wat wegviel in de enquête en wat daar mogelijke oorzaken van zijn (en passeer de kwestie waarom zijn artikel zelf werd gecategoriseerd als ‘essay’).

Mijn eerste reactie legde een verband met de cultuur van de wortelkleurige, die alles hiërarchiseert, en met de schrille neoliberale expertsboulimie. Achteraf daagde het me dat het event past bij een digitale soufflé van likes en retweets en volgers. Gisteren viel me pas op dat het googelen van een schrijversnaam gepaard gaat met zelf geopperde vragen van deze zoekmachine, zoals ‘Wat is het beste boek van…?’ Lag de uitslag dus min of meer vast en waren de respondenten marionetten? Hoe ongemakkelijk hun positie was, bleek al uit een waaier van benamingen: kenners, experts, veellezers, professionele lezers, deskundigen,…

Misschien nog meer dan de resultaten (‘Jantje staat er niet op, Rachida blijft onvermeld’) liepen zij als dataleveranciers het risico om afgeserveerd te worden. Als autoriteiten metamorfoseren ze dan in een kwaaie pier, moreel en kennismatig. De ironie wil dat enkelingen hadden gekozen voor familie, vrienden, collega’s en zichzelf – hopelijk onverplicht oprecht. Ook gold als beste boek van deze eeuw onder meer Auke van der Wouds De Nederlanden. Het lege land uit 1987 – het werd in 2022 heruitgebracht. Of Connie Palmens De wetten, uit 1991.

Begrijpelijker slordig waren aanbevolen titels uit 1999, eventueel als lofwaardig statement zichzelf niet serieus te nemen, maar toch wat blasé voor professionals. Dat is comfortabel gezegd vanaf de zijlijn. Na mijn improvisatie op de vijftig eenzaamste boeken schoten me dag na dag meer bijzondere titels te binnen die een vermelding verdienden. Verder werd ik door sommige lijstjes aangenaam verrast – maar vaker bevestigd in horrorverdenkingen. Enerzijds was het eindresultaat opzienbarend voorspelbaar, een foto van een stationsboekhandel. Anderzijds sprak er een teneur uit die ik, wellicht door alle branden in de actualiteit, niet eens zozeer tuttig als wel gedwee moet noemen. Afgaand op een motivatiesmontage verbaast het dat mensen die zich bezighouden met taal hun enthousiasme zo vertolken. Niet voor het eerst vrees ik dat verkopers van tweedehands auto’s geloofwaardiger overkomen.

 

Zaligmakend

Terecht merkte Jaap Goedegebuure op dat de echte macht in enquêtes ligt bij de opdrachtgevers. Uit de teksten die NRC en De Standaard erbij leverden, viel poëticaal geen chocola te maken. De invalshoek van generaties door Goedegebuure, zelf babyboomer, was even flou. Op zich is het te voorzien dat ouderen menen dat jongeren weinig weten van het bestaande, maar ook dat jongeren menen dat ouderen weinig weten van het recente. Dus valt het toe te juichen dat de enquête aan minder gerodeerde deskundigen het woord gaf. Van sommigen had ik als grijze belangstellende nooit gehoord.

Aan Goedegebuures redenatie kan ik wel iets ontlenen dat mij in de uitslag verwonderde. Hij wijst er bijvoorbeeld op dat babyboomer Maarten ’t Hart nergens voorkomt (nou ja, 1 keer), terwijl hem onlangs de P.C. Hooft-prijs werd toegekend. Dit semi-overheidsinitiatief is inderdaad een verheven onderscheiding. Omdat ik eerst dacht dat prijzen een leidraad waren voor de lijst, schrok ik dat dit laureaat het tegenovergestelde heeft uitgericht.

De P.C. Hooft-prijs blijkt hier meestal vergetelheid te garanderen: Gerlach, Krol, Dresden, Bastet, Ten Berge, Biesheuvel, De Swaan, Verhagen, Hofland, Heijne, Minco, Lampe. Andere namen uit deze eeuw vielen te mondjesmaat om bij de laatste vijftig te raken: Ter Balkt, Oosterhoff, AFTh, Roemer, Wijnberg, Februari, Goldschmidt, Schaffer. Op het nippertje overleefden: Nooteboom, Otten, Mutsaers. De uitzondering die deze regel bevestigt: Grunberg. Ook de misschien nog prestigieuzer, want tweelandelijke Prijs der Nederlandse Letteren biedt geen soelaas. Hoewel schrijvers deze overheidseer op gevorderder leeftijd krijgen, wat ik verdisconteer door pas te ijken vanaf 2010, vind ik de kloof wonderlijk. Geen Nolens, Campert, Herzberg, Roemer. Alleen Lanoye telt bij NRC en De Standaard.

Waarschijnlijk is mijn zoeklicht gedateerd. Sponsorprijzen, waarvan de namen onderweg meer dan eens veranderden, worden met krachtiger publiciteit omgeven. Geen idee of er andersoortige jury’s actief zijn, maar het bijbehorende begrip ‘nominaties’ legt een survival of the fittest bloot die de kloof tussen winnaars en losers verabsoluteert en een meritocratische touch geeft, in plaats van een expliciet ideologische of poëticale. Niet toevallig ontstonden deze prijzen in de jaren tachtig, toen neoliberalisme voet aan de grond kreeg.

Maar eenentwintigste-eeuwse kronen van sponsorprijzen blijken eveneens dof geworden. Populaire winnaars als Mortier en Benali doorstonden de laatste schifting niet, net als Schröder, Van der Meulen, Hooijer, Van Leeuwen, Hagar Peeters, De Moor, Driessen, Koen Peeters, Gerritsen. Geen enkele stem was er voor Anker, Münstermann, Vantortelboom, Van Woerden, Reugebrink, Vuijsje, Pefko, Scheijen. Is dat raar? Nee, er bleken in totaal slechts 394 titels aangebracht, absurd weinig voor 25 jaar.

Hoe ben ik dan in die konijnenpijp van prijzen beland? Dit moet de consequentie zijn van vele jaren discursief geweld. Zo raakte deze week bekend wie bij de Librisprijs overbleef voor de shortlist. En betrapte ik me erop gewend te zijn geraakt aan onnozele kanttekeningen als ‘Daarbij vielen enkele prominenten af: de eerdere Librisprijswinnaar Mariken Heitman (De mierenkaravaan), evenals de recente winnaar van de BNG Literatuurprijs Leonieke Baerwaldt (Dagen als vreemde symptomen) en de voor de Boon Literatuurprijs genomineerde Thomas Heerma van Voss (Het archief).’

Natuurlijk houden zich ook enige heuse winnaars in het summum van NRC en De Standaard op. Zelfs de publiciteitsschuwe Daanje wordt echter meegezogen door een treurig denken, geëtaleerd in de vijftig introductietekstjes die deze heuglijkheden sowieso opvoerden, met recensentenlof en hoge oplages. En zo niet, dan toch: ‘De veel bejubelde tweede roman van kunsthistorica Sacha Bronwasser werd al snel een verkoopsucces, al greep het net naast de Libris Literatuur Prijs. (…) Lanoye kreeg relatief weinig literaire prijzen, ondanks zijn succes bij het publiek. Pas in 2024 volgde meteen de hoogste in ons taalgebied: de Prijs der Nederlandse Letteren.’ Hier zitten we knel in een tautologisch universum.

 

Publiciteitsvirtuositeit

Ook inzake publiciteit bleek de enquête anders te hebben beschikt dan ik in eerste instantie meende. Pfeijffers Alkibiades, ten langen leste in België bekroond, ging gepaard met een reclamecampagne waarvan heel wat schrijvers maanden zouden hebben kunnen leven, maar de roman haalde de meet hier bij lange na niet. En de wel hoog genoteerde Radna Fabias mag dan omhangen en uitgeduid zijn met prijzen, van de evenzeer ondersteboven bekroonde Sasja Janssen is in NRC en De Standaard geen enkel levensteken.

Omdat deze twee tegenvoorbeelden van recente datum zijn, relativeren ze meteen Goedegebuures stelling dat oudere publicaties, vóór 2010, waren verzonken. Uiteraard heeft hij een punt dat heel wat collega-babyboomers ontbraken, maar zo werkt de gehaktmolen van de tijd: er komt steeds vers vlees bij. Vlak voor deze generatie zaten de gereputeerden Schippers en Bernlef die tot diep in deze eeuw voort publiceerden en evenmin weerklank krijgen. Goedegebuure heeft het over de fameuze teloorgang van de Grote Drie, noemt ook Boon en Claus en laat bij de laatste een straf feit liggen. Zijn bekendheid moest postuum met bruutheid hoog worden gehouden en zijn langverwachte biografie werd eind 2024 nog tot de beste boeken van het jaar gerekend – maar drie maanden later is alles foetsie. Biograaf Schaevers wordt wel genoemd als auteur van Orgelman (2014, Gouden Boekenuil).

De eindlijst openbaart ook een babyboomer die meer veralgemeningen torpedeert: Geert Mak. Zijn In Europa bereikte nog vóór La Superba de negende plaats, de hoogste niet-literatuur, en behelsde volgens de introducties ‘een mengeling van reisreportage en geschiedschrijving’. Dat zijn non-fictie vreeswekkend dik is, schrikt vele lezers allerminst af. In tegenstelling tot Haasse, Japin, Koch, AFTh, Gül en Van Dis is Geert Mak een winnaar van de NS-Publieksprijs die bij NRC en De Standaard wel in de eeuwigheid staat.

En als ik naar mijn eigen generatie kijk, hebben deze kenners postmodernisten begraven. Ze waren wel al geen publieksfiguren. Anders dan de Maximalen, voor wie even extreem veel aandacht was. Daarna werden deze dichters zo ongeveer weggevaagd, op Boskma en Michel na, van wie elk spoor nu ontbreekt. Wel is er nog een toefje Zwagerman en grote portie Lanoye, beiden echter met proza. Ze hebben een niet te onderschatten publiciteitsvirtuositeit gemeen. Koning, keizer en admiraal in de laaglandse poëzie was Komrij, overleden in 2012. Heden geen treffers.

Ik denk, al dan niet generationeel vertekend, dat genres meer over de enquête kunnen verklaren. De erg geringe anklang van poëzie bij de 81 kenners stemt beduusd, al was het omdat participerende neerlandici zich niet van hen onderscheidden (zouden babyboomers-vakgenoten dat wel hebben gedaan?). Zo mogelijk nog pijnlijker wordt hier de toekomst voor essays. Van het enige van de vijftig boeken dat ervoor in aanmerking komt, Waagstukken door Charlotte Van den Broeck, wordt juist de hybriditeit benadrukt. Zodat er ruimte ontstaat voor non-fictie, waaraan NRC en De Standaard een apart commentaar wijdden, en zelfs voor biografie

Hier fungeert ‘literatuur’ ook steeds meer als containerbegrip. Het event presenteert zichzelf al onder de quasi-neutrale naam ‘beste boeken’. Dat klinkt bevrijdend, ‘inclusief’ en, in de geest van de wortelkleurige, vooral niet ‘elitair’. Behalve door non-fictie worden de vacante plaatsen van essay en poëzie ingenomen door jeugdliteratuur. De hoge positie van Schaaps Lampje kan verband houden met de onbekendheid van recente alternatieven daar.

Bij de veronderstelde verbreding loopt het aantal topauteurs hier echter terug. Of moet ik hen A-merken noemen, omdat ze met meer titels tegelijk bij de vijftig vertegenwoordigd zijn? In deze selectie over een periode van tweeënhalf decennia bestaan er slechts veertig schrijvers. En in de grote boze wereld? Volgens de website van De Schrijverscentrale, een Nederlandse instelling, zijn er 1842; geen idee of daar de plusvijfhonderd leden van de Vlaamse auteursvereniging in zijn vervat. Toch kan ik verantwoorder dan ooit op het mattheuseffect wijzen. Het heeft een wortelkleurige ideologie en gaat diversiteit tegen.

 

Duizend bloemen

Nader ik nu alsnog Goedegebuure? Hij veronderstelt dat de geënquêteerden onbewust of bewust voor zelfcensuur hebben gekozen. Ze zouden boeken naar voren hebben geschoven waar je moreel geen buil aan kunt vallen. Of zoals NRC het twee maanden geleden uitdrukte: ‘Verdwijnt de hufter uit de Nederlandse literatuur?’. Goedegebuure meent zelfs dat Oek de Jongs Hokwerda’s kind (2002) buiten beeld is geraakt na discussies over seksisme en verpreutsing rond de recente verfilming, maar ik meen me te herinneren dat er al bij verschijning stemmen waren over de mannelijke blik. Ze verstomden echter in consensus.

De politieke correctheid van weleer zou nu woke zijn. Bij die regel is meteen de spreekwoordelijke uitzondering paraat. Charlotte Mutsaers, net als Daanje met twee boeken vertegenwoordigd, kun je lastig betichten van politiek correcte opvattingen. Ik moet ook denken aan (wat ik houd voor) mijn eigen prepostmodernismetraditie, die al lang met wortel en tak was uitgeroeid voordat NRC en De Standaard onderstreepten dat Polet, Vogelaar, Ten Berge, Roggeman, Insingel, Krijgelmans en later Note en Hoste niets hebben betekend. Toch kunnen ook die krijgers, uit Goedegebuures cohort, volgens mij wel degelijk een politiek correcte lezing verdragen.

Dat gaat ook op voor Lidy van Marissing, wier receptie ik in mijn eerste reactie aanroerde. Ik reserveer daar nu het begrip ‘nagalm’ voor en kan dat linken aan veranderingen die zich in het Amsterdamse experimentele centrum Perdu voltrokken. Het leerde Van Marissings werk recent kennen en wist het prompt effectrijk te verbreiden. Er is daaruit onder activistische jongeren een soort minitraditie ontstaan, snel begeleid door veel tekst, die in de enquête doorsijpelde met Vlaamse vermeldingen van De Groen en Van Vlierberghe, in wie consecratisch wetenschappelijk hoog cultureel kapitaal wordt ontwaard.

Ik vraag me af of die niet getuigen van een andere gedaante van het tautologisch universum: sociaal wenselijk stemgedrag. De oerouders van deze jongeren waren namelijk logischer geweest voor de enquête. Behalve Van Marissing valt Sonja Prins te noemen. Hun afwezigheid kan het gevolg zijn van een redactionele keuze bij NRC en De Standaard, voor Nederland én België. Genoemde oerouders werden afgelopen decennium herontdekt in literatuurwetenschappelijke kringen die in de enquête schitteren door afwezigheid.

Op het oog lijken er alleen al in de neerlandistische bijdragen duizend bloemen te bloeien, maar bij nader inzien is de complete Utrechtse sectie niet geconsulteerd. Daar wordt een revolutionaire geur gemaakt, zoals dat in België gebeurt bij het tijdschrift nY dat, anders dan het volgzamer DWB, in de enquête evenmin vertegenwoordigd is. En hoewel ik dus niet alle deskundigen thuis kan brengen, krijg ik voor België, waar normaliter Antwerpen het hardste roept, het beeld dat het panel doodleuk wordt beheerst door de stad Gent.

Maar dan raak ik op een gevaarlijk spoor. Laat ik voor België herhalen dat er een halfjaar geleden al een enquête plaatsgreep, onder de identieke titel ‘De vijftig beste Nederlandstalige boeken van deze eeuw’, bij het weekblad Knack, op basis van slechts vijf titels door een ononthuld gebleven panel van bijna tachtig Vlaamse deskundigen. Er lagen meer zuidelijke accenten, maar in de top kwam redelijk veel overeen. Daarom waren de verschillen des te frappanter: op 13 stond Godenslaap van Mortier, op nummer 11 Verhulsts De helaasheid der dingen, en op 4 De draaischijf. Laatstgenoemd Lanoye-boek gaat over culturele collaboratie in Antwerpen anno de Tweede Wereldoorlog.

Ik zoom verder uit, naar de eerste enquête op schaal, door De Groene in 2020, onder de sturende titel ‘De beste romans’. Er stuurden exact ook 81 deskundigen in die tot slechts 238 verschillende titels kwamen. Jurygewijs blijkt er overlapping met NRC en De Standaard, met mogelijk tautologische gevolgen. De volgende mensen verrichtten dubbel werk: Sander Bax, Jozefien Van Beek, Persis Bekkering, Margot Dijkgraaf, Arnon Grunberg, Bo van Houwelingen, Toef Jaeger, Michiel Krielaars, Maaike Meijer, Dieuwertje Mertens, Coen Peppelenbos, Marja Pruis, Mathijs Sanders, Thomas de Veen.

Eén naam vind ik hier komisch. Peppelenbos steekt als hoofdredacteur van de nieuwswebsite Tzum immers jaar na jaar de draak met een verondersteld jurytijgerschap bij Jeroen Dera – die bij beide gelegenheden niet meedeed. Maar hij heeft recht van spreken, bovenal omdat hij werkt voor Kleine Uil, waaruit hij onberispelijk geen titels oplijstte en dat zich de uitgeverij van Anjet Daanje mag noemen, alweer een week de absolute nummer 1 in de Lage Landen!


Naschrift morning after

Mijn slotzin toont de blikvernauwing in optima forma: terecht word ik erop gewezen dat Daanje verschijnt bij uitgeverij Passage, wel ook uit Groningen. Van veraf of in mijn hoofd dus één pot nat?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten