Niet lang geleden
raakte ik in de knoop bij verwijswoorden in de eerste zinnen van een roman. Raar, omdat
de verwarring zich pas bij kalme lectuur openbaarde. Op het gehoor was er niets
aan de hand. Inmiddels moet ik denken aan soortgelijke openingszet in een duet van Willy en Willeke Alberti uit 1983:
Niemand laat zijn eigen kind
alleen
Je bouwt het liefst een muurtje om haar heen
Je wilt zo graag haar jeugd bewaren
En haar veel verdriet besparen
Niemand laat zijn eigen kind alleen
Dit couplet, uit de mond van Willy, moet ik tientallen keren
hebben gehoord. Pas onlangs viel me de tegenstrijdigheid tussen ‘zijn’ kind en
‘haar’ op. Het eerste woord wordt verwekt door ‘Niemand’, het tweede door de
werkelijkheid die dochter Willeke is. Nochtans is ‘niemand’ een onbepaald
voornaamwoord, maar al vóór de
wortelkleurige drukte mannelijkheid topzwaar door het Nederlands heen. Ik
vraag me dus af hoe lang het duurt voordat het even correcte ‘Niemand laat haar
eigen kind alleen’ geen luisteraar zou verwonderen. Verder is het tragikomisch dat
de Alberti’s zich in de nesten werkten (en niet) omdat het probleem zich in het
origineel van hun duet helemaal niet stelde:
Save your love my darling, save your love
For summer nights with moon and stars above
A serenade I long to sing you
The reddest rose I always bring you
Save your love for Roma and for me
Dit bij wijze van opmaat voor een verder strekkend besef. Impliciet
degradeerden mijn notities over de verwarring de schrijfster en uitgeverij,
maar ze waren in alle opzichten marginaal. Dat lucht me op, en het boek is inmiddels
gedeeltelijk proefvertaald
voor de Engelse markt, waarbij juist positieve reacties uit het veld een
criterium waren. Toch ontkom ik niet aan de jeukerige indruk dat de – aardige,
niet hemelschokkende – tekst beter had gekund, door meer tijd te plannen in het
traject tussen inlevering van het manuscript en de eerste interviews.
Veronachtzaming
Gedetailleerde tekstkritiek kan hooguit een rituele functie
vervullen. Geselecteerd worden immers auteurs. Een klein deel onder hen valt
ten prooi aan kwaliteitsgaranderender oordelen dan het mijne, vervat in
recensies en interviews, in cultuurbijlagen en bij radio- en televisieprogramma’s.
Daarnaast lijkt er een highbrow segment dat trager reageert, vooral via
literaire tijdschriften, om eventueel de markt te corrigeren.
Directe beoordelaars hebben openlijker dan ooit de gedaante
van consumententipgevers; in een cosy lappendeken van rubrieken overleeft de
lijstjesvorm. Hoe resoluter het afscheid van ‘de’ canon, hoe luider op
de opportuunste vlakken hiërarchieën (‘handvatten’) worden aangeboden. Wel
valt een televisieaanbod weken
tevoren te raadplegen en bevestigt aldus de paranoïde these dat voor aandacht
de concrete tekst van A tot Z geen rol hoeft te spelen, in tegenstelling tot geruchten
van mediacollega’s, uitgeverijmedewerkers en boekagenten.
Ik meen dan ook dat Sheila Sitalsing onlangs een
open deur in trapte toen ze als juryvoorzitter van de Librisprijs, die moet
beschikken over een niet-voorgeselecteerd aanbod dat netjes over de leden
verdeeld wordt, constateerde dat media het nodige hadden gemist. De aan
slijtage onderhevige metafoor ‘onder de radar blijven’ die Sitalsing daarvoor
gebruikte vond ik gepast. Er gaat het gevoel van uit dat selecteren een rationeel,
objectief proces is, terwijl een machine uiteraard wordt ingesteld en bediend. In
reacties op andere gelukkigen die als nominaties alsnog worden belicht, zijn patronen
te ontwaren. Soms wijzen ze juryleden op een puberale inborst, soms op hun fijne
smaak en meestal nemen ze voor kennisgeving aan om bij volgende titels te
worden verdisconteerd.
Aan een eigen Librisjury-passage
werd ik herinnerd door huidige lectuur van Matthijs Van Boxsels Het carnaval van het zijn. Hij noemt de
montagecitatenroman Onderlangs van
Paul Bogaers, die destijds op de longlist kwam, samen met onder anderen Sybren
Polet. Deze jurybeslissing kon rekenen op ongeloof én werd snibbig gepareerd
met ‘gehele veronachtzaming van Adriaan van Dis, Arthur Japin, Robert Anker of
Herman Franke’ – van destijds vertrouwdere namen, dus.
Dat het andere uiterste ook mogelijk is, bewijst de fameuze receptie van Anjet Daanjes werk. Het bleef een kwart eeuw nagenoeg onbesproken, tot een NRC-journalist er, na een Libris-nominatie, in 2020 lucht van kreeg. Eerst werd de inhaalrace afgeroomd met de Huygensprijs voor haar complete oeuvre, en vandaag mag Daanje kies reageren op, want meegaan in het heroïsche feit dat Het lied van ooievaar en dromedaris uit 2022 door een kennerspanel is verkozen tot hét boek van deze eeuw.
Peilingenmores
Is het logisch dat Daanje zegeviert in een onderneming van NRC en De Standaard die ‘De
beste Nederlandstalige boeken van de 21e eeuw’ heet? In tijden
van peilingen en van de zich in superlatieven wentelende wortelkleurige mag zoiets
vertrouwd overkomen, maar de onderneming blijft vulgaire bluf. Ook het tijdstip
van publicatie heeft een eigen relevantie, in het weekend dat het doelpubliek
terugkomt van skivakantie en onverhoopt ontbrekende titels nog snel kan
bestellen. NRC en De Standaard staan niet alleen met hun
topkennis. Vorig jaar publiceerde Knack
een even grote
lijst en moest toen De Groene ruim laten voorgaan, die in 2020 zo’n hiërarchie had geserveerd,
uit de eenentwintigste-eeuwse
wereldliteratuur.
Terwijl de wortelkleurige vooral de eigen borst beklopt,
beroepen de toplijsten zich op een breed gamma van deskundigen. Wie zij zijn
blijft (behalve bij De Groene) conform
de peilingenmores en neoliberale expertencultuur nogal
ongewis, maar de ditmaal geraadpleegde professionele lezers werken bijvoorbeeld
als academici, critici en uitgeefredacteuren. Daarmee onderstrepen ze hun
status van poortwachter, maar het hiërarchisch geweld bewijst dat ze daar helaas
geen tijd voor hadden. Het reproduceert wel reeds voltrokken bekroningen en
juichrecensies en geheimtipps. Opgelijst in De Standaard en NRC lijken vijftig cultuurbijlageboeken.
Wat voor het doelpubliek allicht aanvoelt als de geboorte
van een baby die Goede Smaak gedoopt is, ervaren anderen als een Elon Musk die
met een kettingzaag over een podium loopt. Maar hoe je ook over literatuur denkt,
ze is niets meer dan een taalbouwsel. Wie dat niet aantrekkelijk genoeg acht
richt daar zoeklichten op. En die actie beheersen bijlagen tot in de perfectie en
daarvan getuigt de recentste enquête. Ze beweert bijvoorbeeld dat Lieke Marsman
met het tegenovergestelde van een mens
in 2017 ‘de eerste Nederlandse klimaatroman’ zou hebben geschreven. Wat er bij
de ene belichte titel bijkomt, gaater bij tien onbelichte af.
Dit mechanisme heet het mattheuseffect. Aldus is het
onmogelijk om Bogaers’ Onderlangs of
een Van Boxsel-essaybundel uit zijn domheidslevenswerk terug te vinden: ze
perverteren psychologie en taal. Het mattheuseffect siert het cynisme van de
wortelkleurige, die louter schijnbare successen voor het voetlicht haalt. Gaat
het in het literatuurbedrijf nog cynischer? Daar is bijvoorbeeld brede aandacht
voor de biografie van Anil Ramdas maar niet, bewijst ook de NRC-en-Standaard-enquête, voor zijn bloeddoorlopen roman Badal. Des
te schriller dunkt me de legitimatie voor opname van Kouwenaars Totaal witte kamer (2002):
‘Met de laatste
acht gedichten neemt de dichter op ingetogen wijze afscheid van zijn kort
voordien overleden vrouw Paula. Aan deze cyclus ontleent de bundel niet alleen
de titel maar ook blijvende roem. De dichter bekende “nog nooit zo dicht bij het
particuliere” geweest te zijn.’
Misschien ligt het eraan dat er recent maar liefst twee
Kouwenaar-biografieën verschenen zijn en dat er al een beklijvende
documentaire over bestond, maar het blijft bizar om een laatste officiële
bundel van een coherent oeuvre dat meer dan een halve eeuw besloeg zo te eren.
Even luxueus bijziend vind ik twee algemene
enquête-observaties van de organiserende boekenchefs Sarah Vankersschaever
en Michel Krielaars. ‘Dat vrouwen hun inspiratie niet zelden ontlenen aan
baanbrekende auteurs uit de Angelsaksische wereld, zoals Miranda July, Maggie
Nelson of Leslie Jamison’ is als stelling misschien wel aandoenlijk, vergeleken
met ‘Veel traditioneler is de wereld van de non-fictie en de geschiedenis.
Mannen maken daar nog altijd de meerderheid van de auteurs uit.’ Over
non-fictie gesproken, het
essaygenre is stilzwijgend verdwenen (het enige boek uit de lijst dat
daarvoor in aanmerking komt, Charlotte Van den Broecks knappe Waagstukken, blijkt verantwoord als
‘verhalen’).
Harder doorvertellen
De geraadpleegde deskundigen zullen wel weten waarom ze
mediakeuzes bevestigden. Onder hen klagen academici al jaren over de werkdruk,
en ik geloof niet dat literatuurwetenschappers zich daarin onderscheiden. Wat
ze wel kunnen, is tegemoetkomen
aan maatschappelijke vragen en ideologische trends. Het schilderen van de
gevel, zeg maar. Om echter gegronde argumenten te kunnen geven in literatuur,
moet alles worden gelezen. Sheila Sitalsings jury verstouwde voor het recentste
jaar 183 titels… En dan hebben we het nog alleen maar over scheppend proza.
Met diezelfde kwantiteit weten critici zich geconfronteerd. Harder
doorvertellen moet het parool zijn. Corrigeren literaire tijdschriften, zoals
ik vermoedde, de markt wel? Toevallig zit ik in het adressenbestand van DWB, zodat ik ingelicht word over nieuwe (bovengemiddelde) literaire
kritieken. Zo overvalt me de bizarre sensatie dat ze bijna exclusief worden
verzorgd door twee jonge vrouwen, wier eigen boeken daar ook worden besproken,
en die tot een netwerk horen dat evenzeer voor de lage landen en DeReactor
opereert. De notoire wc-eend draait overuren. Ook recente dubbele nominaties
voor Lidy van Marissings poëzie, lang
een paria, zijn te herleiden tot een expansie van één blijkbaar
geloofwaardig oordeel.
Net
als in de grote boze wereld kunnen er heel eigenaardige coalities ontstaan
en misschien vraagt een steevast bewierookte auteur zich af: gaat het eigenlijk
nog over mijn werk? Ook debutanten van wie de begaafdheid is onderkend krijgen,
terwijl Willy Alberti zich toch duidelijk had uitgezongen over de begeleiding
van kinderen, door die echokamers te stellen met een loden last. De grootse
bundel Habitus van Radna Fabias is
zo’n beetje omhangen met alle denkbare prijzen en zal in elk dekoloniserend universitair
curriculum zijn opgenomen, maar dan? We zijn alweer zeven jaar verder en bij
mijn weten vertaalde ze sindsdien alleen maar – een vak apart.
Als enige dichtbundel naast Kouwenaar staat Habitus fier tussen 48
prozawerken. Wat zal Fabias’ lot worden? Andere buiten de Lage Landen geboren
én bekroonde auteurs zien in deze enquête hun grenzen: Astrid Roemer en Alfred
Birney blijven onvermeld. Ondertussen moet harder doorvertellen, op een hogere toon,
zeker het parool zijn voor uitgeefredacteuren. In vergelijking met critici hebben
zij aan de aanbodzijde immers te stellen met een veelvoud. Ze moeten zich
beperken tot ‘proeven’ en zijn zintuiggewijs voor het lezen het meest gediend
bij goede oren,
eventueel dus verkrijgbaar in de versie van radar.
Herintreding
Goh, wat een somberheid. En moest je voor het verbeteren van
de wereld niet bij jezelf beginnen? Hoe zou ik reageren wanneer NRC en De Standaard me hun enquête onder de neus hadden geduwd? Eerst zou
ik wegrennen. Dan had ik voor Het Beste doorverwezen naar de heren Musk,
Zuckerberg en Bezos. Tot slot had ik vermoedelijk een alternatieve vraag voorgelegd:
‘Wat zijn de eenzaamste Nederlandstalige boeken van deze eeuw?’ Ik zou namelijk
willen herinneren aan wat de canonieke poëziemens Paul Celan, die iets meer dan
een vrouw verloor, zag weggelegd voor een traject zónder bemiddeling: zo’n
gedicht is ‘eenzaam
en onderweg’. Dat betekent dat schrijvers niet in eerste instantie lezers
voor zich willen winnen, maar er voorwaarden voor wensen te scheppen. Alsof ze plaatsnemen
tegenover taal en tegen die mevrouw roepen: ‘Jij of ik of samen?’
Ik denk dan aan een onooglijk boekje als Arabesken met Zot Polleken (2014) waarin
Willy Roggeman zijn eigen verslaggever is bij de zoveelste herlezing van tien
Van Ostaijen-gedichten. En zich meteen het hoofd moet breken over het verschil
tussen ‘hebben vergeten’ en ‘zijn vergeten’. Ik denk ook aan Jacq Vogelaars studie
Over kampliteratuur (2006), waarin
eruditie en gramschap hand in hand gaan om immoreel gedrag te peilen en te
voorspellen. En ik denk aan Wonderlijke
wapens (2012) van Joris Note, dat waarschijnlijk ‘spraakmakend’ is door een
Van
Reybrouck-analyse die elke cultuurbijlage tot voorbeeld zou mogen strekken,
maar dat aan de hand van Césaire toont wat dekoloniseren kan inhouden.
Omdat Note ook essayeert over Gorter, kom ik vanzelf uit bij
Jacob Groot. In meerdere boeken en genres bezong hij deze eeuw het
revolutionaire licht en lijkt louter jonger te worden. Dat geldt net zo makkelijk
voor Christine D’haen die met de collage Schreef
in de aarde (2004) een spectaculair experiment voltooide. Ze stelde er een
zelfportret mee samen, dat niet-intentioneel was gemaakt door haar correspondenten
over een periode van een halve eeuw.
Tegelijk pleegt D’haen met haar boek geschiedschrijving van
het Nederlands zelf. Ik zou vervolgens een fijn petje opzetten en NRC en De Standaard pontificaal voorhouden dat in hun enquête de
aanwezigheid van vertalers onontbeerlijk is. Nederlandstalige literatuur is
tegelijk wereldliteratuur en, na bemiddeling, vice versa. Nummer 1 bij De Groene was W.G. Sebalds Austerlitz dat weinigen in het originele
Duits uit 2001 zullen hebben gelezen, en velen in Ria van Hengels vertaling uit
2003. Vanwege de gestage globishering zou ik zelf zeker Bindervoet en Henkes noemen,
die zich durven te vergrijpen aan de onvertaalbaarste Engelse boeken – en die ieder
taalregister lijken te beheersen, desnoods door het te verzinnen.
Voor wat Bindervoet en Henkes doen, gebruiken Vlaamse
pedagogen de uitdrukking ‘de lat hoog leggen’. Ik houd daar wel van, als het
gaat om literatuur. Dus zou ik ook wat titels vermelden die blaken van de ambitie:
Johan Herrenbergs project Door het oog
van de cycloon waarvan in 2018 het eerste deel verscheen, Lucas Hüsgens
historische roman Plooierijen van het
geschik (2007), Het nietige
(2002) van Marie Kessels en Op de rok van het universum (2015) waarin Tonnus Oosterhoff ook voor zijn toch al proefondervindelijke doen
radicaal demonteert.
Beschuldigen
Heb ik er nu al vijftig? Shit,
waar is de poëzie gebleven? Voor het
ideaal, lees de schaal (2017) van Elisabeth Tonnard, Links, rechts (2001) van Peter van Lier, De schuur in (2009) van Marije Langelaar, Ben jij het, ik? (2005) van Kees Ouwens, meerdere bundels van
Paul Bogaert, F. van Dixhoorn en Erik Spinoy, Laura Broekhuysen, Vincent
Geyskens,…
Staand voor mijn
poëziekasten raak ik definitief in verwarring. Niet omdat mijn bezit zo groot is,
maar omdat de bundels, een niet eens helemaal gelezen fractie van het geheel,
me beschuldigen van een jij-bak. Ook mijn eenzaamheidsvariant toont de
onmogelijkheid en bluf van zo’n opdracht. Er valt, voor niet-superproevers,
niets te kiezen. Alleen al het aantal jaarinzendingen voor de recentste Grote
Poëzieprijs (de voormalige VSB poëzieprijs) bedraagt 88 bundels.
Zelf heb ik van de
vijftig door NRC en De Standaard naar voren geschoven titels
er twintig niet gelezen. Wel is me best wat informatie erover onder ogen
gekomen. En mocht de indruk ontstaan zijn dat ik niets van een goed
verhaal wil weten, dan zou ik wijzen op de betoverende lichtheid van Zo vergaat een meisje (2003), René
Snoeks eerste en enige boek. Of op Daniël Rovers’ Vergeten meesters (2022) dat dusdanig identificerend vertelt dat
het telkens een ander personage en plot moet uitdiepen. Tot slot begreep ik dat
er na een lange stilte een nieuw boek van Rob van der Linden is. Zijn in
meerdere eeuwen tegelijk spelende romans wisselden vingerwijzingen af met
handgebaren, doordat ze niet konden kiezen tussen moraliseren en tomeloos
verhalen.
Wacht even, deze geïmproviseerde praktijk stelt bijna als
regel, inclusief de spreekwoordelijke uitzondering, dat ‘de eenzaamste Nederlandstalige
boeken van deze eeuw’ de impopulairste titels zijn. Dat is quatsch. Of zoals
Daanje haar vroegere ik ontmaskert: ‘Je gaat jezelf wel wijsmaken dat goede
boeken nu eenmaal niet worden gelezen.’
Terug bij af. Vergeet ik geen essayisten? Samuel Vriezen, Jeroen Mettes, Melani Reumers, Maxim Februari, Anneke Brassinga, Piet Joostens, Anton Valens in zekere zin… En
meen ik stiekem met katholieke bescheidenheid zelf evengoed in dit rijtje thuis
te horen? Nee, heus niet. Wel kan ik ontboezemen welk van mijn boekjes het
intenst tot stand kwam: Punt, in
opdracht gemaakt voor
laaggeletterden. Na een decennium stilliggen is de oplage onlangs
vernietigd, maar hopelijk bestaat de e-versie nog even voort totdat de
doelgroep is verdwenen.
Absurdisme
Heb ik nu met mijn rode canonpotloodje alsnog de wereld
verbeterd? Sta ik zelf los van elk belang? Bijna alle schrijvers die ik noem
heb ik ooit ontmoet. Ook ontgaat het me nog altijd hoe brede coalities en
successen exact tot stand komen. Vóór de herintreding van de wortelkleurige
dacht ik daarbij, te makkelijk, aan de sport van het meelopen. Maar zoiets doet
iemand bewust en het maakt processen tot ranglijsting grijpbaarder dan ze in
hun absurdisme hoogstwaarschijnlijk zijn.
Gratis ideetjes voor cultuurbijlagenmakers in de Lage Landen.
Een moratorium tot 2050 op lijstjes en tips in het algemeen en op het woord ‘beste’
in het bijzonder. Alle rubrieken met ingang van vorige week vervangen door één
toekomstgerichte onderneming: onbecommentarieerde citaten uit alle nieuw
verschenen boeken.
Over een kwarteeuw dus andere titels, evengoed van het tijdvakje dat nu geordend wordt? De geschiedenis heeft haar eigen ontoegankelijke dynamieken waarop hooguit te reageren valt. En wat de wortelkleurige mij nu leert kruist beeldspraak met lichamelijkheid. Van zijn naaste en verderaf opererende medestanders wordt namelijk beweerd dat ze ‘geen ruggengraat hebben’. Ik wil echt blijven denken dat die ruggengraat zeer goed ontwikkeld is en bamboeachtig weet mee te buigen. Desgewenst tot het tegenovergestelde. Op termijn, altijd op termijn.
Herpublicatie op https://neerlandistiek.nl/2025/03/onder-de-radar/, waar het stuk misschien beter op zijn plaats is omdat het insinueert over literatuurwetenschappers. Meen ik, die achteraf ontdekt niet eens Mustafa Stitous Waar is het lam? te hebben vermeld. Die fenomenale bundel leende ik destijds van de bibliotheek en onttrok zich dus, hoe symbolisch, aan mijn zicht bij het lijstjesmaken. Ook zijn de namen van de enquête-deelnemers inmiddels openbaar: https://www.standaard.be/cnt/dmf20250306_95910787
BeantwoordenVerwijderen