Buzz in neerlandistisch letterenland: de gratis
pdf’s van de Bulkboeken zijn foetsie!
Na een overname moeten scholieren die generatie na generatie literatuur uit
alle tijden leerden kennen en van wie nu wordt verwacht dat ze daar ‘leesplezier’
aan ontlenen, de mastercard uit een ouderlijke portefeuille trekken. Blijkbaar
hoeven we ons toch geen zorgen te maken. In een comment werd Bulkboek dan wel ‘een sterk merk’
genoemd, een ander comment stelde gerust dat er archives en platformen bestaan waarop
downloads nog mogelijk zijn. Dat bespaart alvast grote woorden, die
tegenwoordig zo vaak en misplaatst de ronde doen, over uitwissing en censuur.
Alles verdwijnt,
natuurlijk, maar werkt internet het in de hand? Als ik me beperk tot het
zojuist genoemde vak, dan dringen, ongetwijfeld willekeurig, voorbeelden zich op.
Al tijden geleden bleek dat het veelbesproken project van de Lezeres
des Vaderlands, die
man-vrouwverhoudingen in kritieken natelde en becommentarieerde, in het web was
verzwonden. Een goed recht. Toch viel niet te ontkennen dat het anoniem
gehouden project voortkwam uit de boezem van de neerlandistiek en dus ´op
kosten van de belastingbetaler´. Het bleek bovendien te worden geciteerd in minstens één wetenschappelijke
bron en figureert soms
nog in expliciet ideologische argumentaties.
Onlangs ontdekte
ik dat ook de veelbesproken Personagebank spoorloos is. Nazoeking onderstreepte dat
dat mijn geheugen weer een bedrieger is, ik wist al dat dit project offline was. Allicht had ik dat verdrongen,
omdat op gezette momenten de lust naar kennis groter blijkt. Dat dit dan
gefrustreerd wordt mag geen probleem zijn, maar de Personagebank fungeerde als
een breekijzer, een bewijs van een nieuw paradigma dat in een Engelstalig wetenschappelijk
tijdschrift geconstrueerd werd – en daarna bediscussieerd, evengoed in een zijdraad-van-een-zijdraad door mij.
Waarom blijven dergelijke
stille manoeuvres onbelicht? Ik ga ervan uit dat er niet alleen neerlandici bij
betrokken waren, maar ook dat zij actief deze projecten in de vergeetput
gooiden. Toegegeven, het vak verkeert in zwaar weer, het blijkt te moeten
gelegitimeerd tegenover bezuinigingen die al tot onderbezetting zullen hebben
geleid. Ook ben ik niet de geloofwaardigste figuur voor bovenstaande vraag
nadat ik neerlandici uitriep tot serieuze kanshebbers bij het Olympische onderdeel meelopen. Alleen kan ik me niet aan de indruk
onttrekken dat ze minstens zo goed zijn in het altijd verleidelijke wegkijken (en mogelijk in het opsteken
van Facebookduimpjes).
Een heuse recente
verdwijning doemde voor mijn ogen op toen ik voor de finale van een exercitie tegen de lijstjescultuur een hyperlink wilde leggen. Naar een
artikel waarin Joris Note duidt hoe Jozef Deleu de erfenis van Jeroen Mettes
naar zich toetrok. Maar Google noch DuckDuckGo noch Ecosia bood uitkomst. Ik
meende dat het artikel op DeWereldMorgen
stond. Op de pas vernieuwde website blijkt het echter afwezig. Net als iets dat
daar zeker op heeft gestaan en dat echt van groot belang is om wat van de
contemporaine literatuur, recensiecultuur en bedrijfsvoering te snappen.
Het betreft een gekender
artikel van Note dat zelfs NRC Handelsblad haalde als serieuze kritiek op David van Reybroucks Congo. In het besef dat deze bestseller uit 2010 ook onder connaisseurs
louter aan status
heeft gewonnen en dat de receptie heden bestaat uit een compliment à 40
woorden van Peter Sloterdijk dat het enige betrof wat hij er in jaaroverzicht
van zogeheten Beste Boeken over te melden had, is het bizar dat de meer dan
vijfduizend woorden, exclusief bibliografie, onvindbaar zijn geraakt. Niet
alleen toont Note hoe de geschiedenis in dit boek werd vergoelijkt en herschreven
in een gelatinestijl, ook legt hij kwestieuze argumenten bloot waarom het
Vlaams Letterenfonds bij de overheid ‘een extra budget’ aanvroeg om het te
vertalen.
Minstens zo bizar dunkt me dat DeWereldMorgen op de vernieuwde website wel een signalement heeft behouden van het essayboek Wonderlijke wapens (2012) waarin Note dit stuk bundelde. Hij deed dat sensatieloos, door op de achterflap in de reeks namen die hij behandelt ‘de vermoorde Congolese premier Lumumba’ te vermelden, aan wie hij, in relatie tot Aimé Césaire, nog een essay wijdde. Wel is dit boek inmiddels verramsjt. Wat nu? Gelet op de richting waarin het genre zich ontwikkelt, is de kans miniem dat het essay nog ergens opduikt, terwijl Notes kanttekeningen relevant blijven.
Even tussendoor:
dat ik hierop insisteer, is om meer redenen triest. Anders dan Note en helemaal
dan ik heeft Van Reybrouck serieuze palmares. Hij geldt internationaal als een grote
meneer van wie bijvoorbeeld Tegen de
verkiezingen in de Engelse vertaling werd ingeleid door Kofi Annan. Zo
krijgt mijn schoolmeesterij behalve iets zuur ook iets polemisch, en dat
heet uit de tijd. Inderdaad vind je nergens nog debatten, en dat zal de
reden zijn waarom ook neerlandici zich gedeisd houden. In onze marktgedreven
cultuur wemelt het desalniettemin van de opiniestukken waarin A-auteurs zich
profileren. Ten slotte weet ik in de neerlandistiek niemand die met zulke
intensiteit en kennis over literatuur publiceert als Note.
Na Congo ging Van Reybrouck
op dezelfde leest voort in Revolusi,
waarna identiek cultuurindustrieel gejuich opsteeg. Alleen Alfred Birney
distantieerde zich, in een lang
artikel (‘13 min. leestijd’) achter een betaalmuur; hij bundelde het in
een mengelwerk zo lijvig dat de ramsjstatus lijkt
voorbestemd. Onlangs was het succes van Revolusi zelfs voorpaginanieuws in De Standaard der Letteren, waar de behendig communicerende auteur, ter gelegenheid van een vertaling in het Indonesisch,
glorieerde in een grote reportage
over zijn tournee door het land waarover hij zijn vuistdikke boek geschreven
had. Met dankbare lezers die hem,
misschien om redenen die Note al had gedeconstrueerd, ‘mister David’ noemden.
Waarom meld ik
dit nu weer? Omdat bij het artikel elke auteursnaam ontbrak. Veronderstellend
dat Van Reybrouck niet over
zichzelf bericht in de derde persoon, was dit dus een advertorial, bij mijn weten de eerste die zo vanzelfsprekend stilzwijgend
een cultuurbijlage overneemt. Wel oogt dit als een logische stap uit de
ontwikkelingen in het vermarkte boekenmediabedrijf. Daartegen heeft de DeWereldMorgen altijd geageerd. Ook bij
monde van mij, die nu evengoed ontdekt dat op deze digitale vrijhaven mijn arbeidsintensieve
stukken weg zijn, waarvan ik de bestanden niet meer heb (bijvoorbeeld over de merkwaardige
ontvangst van Thomas Piketty in de Lage Landen). Vreemd is daarnaast om elders op
internet oorspronkelijk papieren teksten terug te zien, voor de herpublicatie
waarvan ik nooit toestemming heb gegeven.
Maar goed, wat
moet een welwillende sukkel als ik? Zich amuseren met een boek? Ik deed dat
laatst met Rudie Kagies Dag rakkers! De
zeven levens van Edwin Rutten. Omdat ik net te oud ben om Ome Willem op
gevoelige leeftijd te hebben meegemaakt, kwam de ene na de andere
wetenswaardigheid alsnog in mijn leven. Ook verwees Kagie door naar een legendarisch
optreden, dat ik op YouTube inderdaad vond en dat me eindelijk leerde wat een ware
essayist doet. Het gaat om het moment waarop de al decennia van de buis
verdwenen Ome Willem op een gratis festival voor meer dan tweehonderdduizend jeugdsentimentele
postkinderen staat, in het publiek wijst en zoiets zegt als: ‘Jasper, snuit jij
je neus eens, jongen.’ Dag
rakkers! is wegens bezwaar
van de gebiografeerde nooit verschenen, maar stond op internet. Toen ik iemand ernaar
op weg wilde helpen, bleek het…
Godsammekrage.
Gelukkig bevind ik
me wat betreft DeWereldMorgen dus in
goed gezelschap. In het prototypische mission
statement noemt de site zich onder meer ‘springplank voor succesvolle
auteurs zoals Tim ’S Jongers en Dalila Hermans die ooit hun eerste artikels bij
DeWereldMorgen publiceerden’. Van de
laatste herinner ik me zelfs dat debuut – dat inmiddels ook al ribbedebie is. Het
betrof een anti-racismegetuigenis die ik uitzonderlijk niet mocht redigeren maar
de stijl zou sowieso perfect zijn.
De ironie van de geschiedenis strekt verder. Morgen, ruim een decennium
later, brengt Hermans het boek Cacao
Butter And Dreams waarin het Nederlands verdwenen is. Waarom? Dat verklaarde
ze al in een
interview:
‘Als het gaat
over mijn meest persoonlijke ervaringen, over mijn blackness, voel ik vanzelf de neiging om in het Engels te
schrijven. Die taal omarmt die begrippen en concepten beter. Het Engels geeft
mij het meeste ruimte om het zwart-zijn precies, gevoelig en zonder omwegen te
verwoorden. Mijn begrip van zwartheid is gevormd toen ik ongeveer 16 jaar oud
was. Ik groeide op in een overwegend witte omgeving en leerde woorden en ideeën
over racisme en blackness kennen door Engelstalige boeken in de lokale bibliotheek,
via verhalen over Martin Luther King en Malcolm X. Mijn taal voor racisme is
geworteld in het Engels. In Vlaanderen heb ik zelf mee aan de taal gesleuteld,
aan de invoering van bepaalde termen en concepten. We spreken nu bijvoorbeeld
over witheid en vermijden het n-woord. Er zijn allerlei taalevoluties aan de
gang, ook op vlak van inclusiviteit en ik heb daarvoor mee aan de kar
getrokken. Maar veel van die vertalingen zijn erg letterlijk en verliezen
onderweg de poëtische kracht en nuance van het Engels. Zeker in literaire
teksten ontbreekt er soms een zekere ease,
een flair in het Nederlands. In het Engels kan ik ademen, in dat register
resoneert mijn innerlijke stem het meest.’
Is deze titel een geschikte kandidaat voor een nieuw Bulkboek? Hermans’ aanspraken klinken hovaardig,
maar ze kloppen volgens mij allemaal. Op één dingetje na: haar Engels zal Amerikaans
zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten