Hoe als
tekstverantwoordelijke zich te verhouden
tot het beschrevene?
Jan-Hendrik
Bakker kiest in zijn boek Nabijheid
(2020) voor het niet-noemen. Bijvoorbeeld door generaties te beschouwen vanuit
de werkelijkheid dat ze genetisch telkens voor de helft nieuwe DNA-loten
krijgen, en dat er ondergeschoven kindjes zijn en kinderen uit tweede en derde
huwelijken: ‘Zo bezien is bloedverwantschap over de eeuwen getekend eerder een
geval van eindeloze verdunning dan van een onverbrekelijke bloedband.’
Niet genoemd en
bekritiseerd is hier dus politicus-provocateur Thierry Baudet. Ook bespreekt Bakker diens begrip oikofobie dat hij, min of meer terecht,
toeschrijft aan Roger Scuton. Of zoiets werkt, is een tweede. De op zichzelf al merkwaardig samengestelde aanhang van Forum voor Democratie is misschien
veeleer een geloofs- dan een lezersgemeenschap.
Bakker vraagt
zich overigens af of het woord ‘gezindte’ nog wordt gebruikt. Ik denk het niet,
sinds de secularisering en postideologie ook tot gevolg hadden dat er kon
gesmaald op ‘de linkse kerk’.
Het gaat te ver
te beweren dat Jonathan Haidt zoiets doet in The Righteous Mind (2012). Maar hij rekent progressieven in Amerika
wel een gebrek aan empathie aan met andersdenkenden die te makkelijk als
geborneerd, provinciaal en onslim gelden – identificatietalent van rechts met links vormt
een minder prominente lijn door deze polemische studie.
Haidts hoofdstuk 4 heet ‘Vote For Me (Here’s Why)’. Ik
zocht de precieze titel even na, toen ik in de Nederlandse vertaling uit 2021
dat hoofdstuk had opengeslagen. Er leek in de bemiddelingsarbeid toen namelijk
iets gebeurd dat ik recent ook, zoals op deze blog verslagen, bij Houellebecq en bij Rushdie had aangetroffen: de inside joke, waarbij de tekst zich opricht voor een rechtstreekse
verhouding tot lezers.
Smokkelden de
literaire vertalers Nederlandse liedjes in het origineel, bij Haidt spreekt er even
een vaderlands televisiepersonage mee. Karl van Klaveren en Indra
Nathoe, een duo dat aan dezelfde uitgeverij onder meer Filosofie in een tijd van Big Data had gebracht en Kirkpatricks
biografie van Simone de Beauvoir, plaatsen hun knipoog tussen haakjes. Hun
hoofdstuk 4 heet: ‘Stem op mij (en wel hierom)’.
Natuurlijk hoort een plusvijftiger dan Cor van der Laak oreren,
het personage van Koot en Bie dat als krities
AVRO-lid zijn eigen wereld schept tegen de wereld. Onwillekeurig doet hij me
denken aan Renaat Braem, wiens markante memoires Het schoonste
land ter wereld ik onlangs doornam. Die parallel is raar,
omdat de betrokken gemeenschapsarchitect veel heeft gerealiseerd en naast kritiek
zeker ook erkenning kreeg. Van der Laak kreeg niets van de grond en teerde
uitsluitend op ergernis.
Dat ik hem toch in verband breng met de architect komt, ideologisch, door het decor van gezindten. Maar de aanleiding voor de parallel ligt in het hoogtepunt van Braems memoires: het nawoord, het prettigste Nederlandse proza dat ik in tijden heb gelezen. Daar borstelt ‘de echtgenote’, dan ruimschoots de zeventig gepasseerd, een portret van haar man dat hilarisch nuchter is en hem tegelijk in zijn waarde laat. Van der Laaks vrouw Cock van der Kraats doet dat op haar manier ook. Ze laat Cor lullen tot-ie een ons weegt en gaat vervolgens haar eigen gang – net als hij.
In Het schoonste land ter wereld bekent de
echtgenote bijvoorbeeld:
De
moeilijkste klant die hij heeft gehad zal ik wel geweest zijn, toen wij
eindelijk besloten onze eigen woning te bouwen. Hij bekommerde zich vooral om
de esthetiek en ik natuurlijk om de praktische kant. Moest dit raam nu open
kunnen of niet? Was een schuifdeur beter? En ze leefden er lang en gelukkig.
Met de jaren kwamen er wel barsten en lekken, zoals overal. Ik ontdekte ze het
eerst, mijn architect verstaat de kunst ze niet te zien.
Effectrijke naamwoordverschuivingen
tussen derde en eerste enkelvoud, eerste en derde meervoud. Op een breekbaar
punt van het boek verhoudt ook de echtgenote zich dus rechtstreeks met de lezer
door voor het aangename te zorgen, na al het nuttige dat de theoreticus
in Braem heeft geponeerd.
Dat decennia voordien
Boons manuscript De voorstad groeit
voltooid zou zijn door zijn vrouw (met de woorden ‘En… ach, enzovoorts,
enzovoorts’) om het voor de Krynprijs in te sturen, is een fabeltje. Maar in Het
schoonste land ter wereld geschiedt zoiets wel. Braems echtgenote Elza Severin forceert een noodlanding. De hemelbestormer
valt op aarde.
En dat huis, aan de Menegemlei in Deurne, heeft Leen Huet in
een lemma voor Mijn België liefdevol
ontmanteld door het, ‘zo rot als een mispel’, los te weken van
scheppingsbedoelingen. Laat ze dan in het midden of ze voor die actuele staat de woorden van de gids herhaalt of parafraseert, Huet bezwijkt uiteindelijk
evengoed voor details die de theoreticus Braem doen zwijgen. En dat is precies
wat zijn echtgenote in het nawoord doet.
Ondertussen heeft
Braem dan al uitgebreid verhaald van zijn planologische idealen en van hun
gezamenlijke reizen over de globe. Eenmaal verliep zo’n verplaatsing
onvrijwillig. Als Belgisch soldaat aan het begin van de Tweede
Wereldoorlog werd Braem zonder een schot te lossen krijgsgevangen gezet. Hup
ging het naar Duitsland, naar een inderhaast ontruimd concentratiekamp. ‘In
grote tenten vonden we er een onderkomen, allen dooreen, Fransen, Senegalezen,
Walen, Vlamingen.’
De vermelding van die tweede groep! Voor mij was dat een
primeur. Het schoonste land ter wereld
stamt uit 1987.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten