Bang dat als
bevoorrecht man mijn privilege bestaat uit onwetendheid, ploeg ik soms door boeken.
Zoals door Robin DiAngelo’s Witte
gevoeligheid. Waarom het voor witte mensen zo moeilijk is om het over racisme
te hebben. Ik wantrouw de gestaagheid waarmee ik door die tekst ga even
hard als mijn repetitieve reactietje ‘had ik al vaker gelezen’.
Hopelijk reageer
ik dan als taalmaniak, aangezien DiAngelo, een Amerikaanse die twintig jaar
werkte als diversiteitstrainer, zich wel erg gul bedient van jargon als
‘construct’, ‘zich identificeren als’ en ‘problematisch’. In de hoedanigheid van bevleesd en bezield mens
hoop ik immers soortgenoten niet te schaden. Denkelijk was het een gunstig teken
dat ik in Witte gevoeligheid opkikkerde
bij citaten van James Baldwin, of zelfs maar één zinnetje van Ta-Nehisi Coates
(‘Ras is het kind van racisme, niet de vader’).
Ergens tussen de
taalmaniak en de bevleesde en bezielde mens zit de redacteursfiguur, wie het
opvalt dat DiAngelo per hoofdstuk niet alleen hetzelfde verhaal brengt maar
soms ook statistisch materiaal herhaalt. Percentages hebben natuurlijk iets
onverbiddelijks. Helemaal tegen hardnekkig ongeloof, dat dit boek weerleggen
wil. Ook als goedbedoelende, zich informerende en progressief wanende witte man
kan ik een – aversief – racist zijn.
Ongeloof, gebutste
zelfperceptie dus, manifesteert zich in ontkenningen. Notoir is het doorverwijzen
naar personen in de nabijheid die het tegenovergestelde zouden bewijzen. Door
de hoogspanning
van gevoelige thema’s, waarbij het doelwoord ‘inclusief’ velen uitsluitend
diarree bezorgt, gebeurt dat geregeld. Zo schreef in een filippica
tegen genderongelijkheid Eva Meijer hilarisch: ‘Ik weet dat niet alle
hetero’s hetzelfde zijn. Ik heb zelfs vrienden die hetero zijn.’
Meestal is een
racist per definitie gewoon de ander, ook onder de welwillendste mensen die pal
staan om onrecht uit de wereld te helpen. Bijvoorbeeld, beschrijft DiAngelo op
een manier die in de zondagskrant fijntjes
wordt genoemd, door in hun bedrijf workshops te organiseren tégen racisme
en vóór meer diversiteit. Ze beginnen altijd prima, vertelt ze, omdat haar
inleidende woorden van een presentatie abstract zijn. Vervolgens houdt DiAngelo
een uitspraak of voorval uit het bedrijf tegen het licht.
Bij die workshops
blijken uitgerekend witte mensen safe
spaces te willen. Hun trainer en programma moeten aan allerlei voorwaarden
voldoen om hen aan het praten te krijgen. En precies dat, stelt DiAngelo
nuchter, bevestigt de raciale status quo. Witte onschuld ligt dan bij voorbaat
vast en wil het liefst bevestigd worden door zwarte collega’s – in de niet door iedereen even fraai gevonden film The Green Book verwijt de gekleurde
pianist aan zijn Italo-Amerikaanse chauffeur heftig te reageren op beledigingen
die hij zelf veelvuldig meemaakt.
Het idee dat een
racist steevast een ander is concretiseert DiAngelo voor de Verenigde Staten,
waar de bekrompen, amper opgeleide good
ol’ boys uit het verre zuiden komen (dit academisch vrijpleiten past Koen Lemmens in zijn teleurstellende
bundel De dwaling van de beeldenstormer
toe op België met zijn essay ‘Provinciaal kosmopolitisme’).
Dat ik zoiets vaker
heb gelezen betekent niet dat ik doordrongen ben van de bijbehorende realiteit,
die nooit mag wennen. En waarin ik even gratuit zou zijn door mezelf tot racist
te bombarderen. Ook moet ik me losrukken van een tweede afweerreflex: de
jij-bak. Daar is Witte gevoeligheid
vatbaar voor. De auteur is zelf wit. En de Nederlandse vertaling profiteert van
prijzende citaten door de zwarte autoriteiten Claudia Rankine en Shakti Butler.
Dat neemt nog altijd niet weg dat DiAngelo’s betoog, hoe ervaringsdeskundigen er ook over oordelen, mag worden gelezen.
Gaande mijn lectuur begon ik zelfs te beseffen dat de herhalingen functioneel zijn. Ze kietelen de discipline van witte lezers om kennis te nemen (en daarna de ethische plicht tot kritiseren). In Witte gevoeligheid moeten overlappingen dus eerder worden aangestreept dan weggestreept.
Om haar geprivilegieerde
publiek te overtuigen, zet DiAngelo kortom alle middelen in. Ook die van droge
opsommingen van reacties, of ze nu goed of slecht zijn. Komisch vind ik dan met
stomheid te zijn geslagen wanneer in een negatief rijtje werkelijk alles op mij
van toepassing lijkt (pagina 188). Om te herademen als de ervaren
diversiteitstrainer er nog één reactie aan toevoegt en uitschrijft: witte
tranen, letterlijk.
Mijn opluchting zwelt
aan wanneer DiAngelo herhaalt dat die tranen altijd bij vrouwen vloeien, van
wie ze eerder pertinent had beweerd vooral uit de middenklasse komen – zelf
beschrijft ze zich als working class.
Huilen blijkt niet minder dan ‘een strategie’ te zijn, bewust
dus, om de aandacht af te leiden.
Ik val dan alsnog
voor de verleiding van de jij-bak. Bij DiAngelo zie ik evengoed strategie.
Allereerst haar eigen,
consequent als feedback
gecategoriseerde reacties op ontkenningen, geciteerd uit haar workshops. Ze
begint steevast met: ‘Ik begrijp dat je…’ Dat lijkt op inleving, die het
mogelijk moet maken even later met een weerlegging te komen. Maar doordat
DiAngelo veel voorbeelden geeft, werd haar frase voor mij een truc. Temeer dat
ze aan het eind van Witte gevoeligheid
bekent dat er niet makkelijk tegenspraak op kan volgen omdat ze haar antwoord
heeft tentoongesteld als zelfinzicht. Dus misschien moet ik bij mijn indruk de
omstandigheid vermelden dat ik tezelfdertijd werkte aan een opstel over de Astrid Roemer-rel, wier feedback
juist direct is.
Een tweede
weerkerende uitdrukking bij DiAngelo is ‘bedankt’ omdat we moeten ‘leren’. Dat
klinkt nobel en zeker reëel, maar door de stortvloed van varianten uiteindelijk
ook gemakkelijk en een beetje goedkoop. Opnieuw is me duister of dat helemaal
aan mij ligt, maar een witte persoon die bij dit onderwerp nu nog bekent permanent
leermomentjes door te maken houd ik voor een verstokte retor.
Ten derde is er
het slothoofdstuk van Witte gevoeligheid
dat, als bijna alle andere, begint met een cursief gezet voorbeeld uit de
praktijk. Ditmaal betreft het een confrontatie die DiAngelo zelf zonder het te
beseffen had met een zwarte vrouw, die ze samen, volgens mij toch met taalinflatie,
weten om te buigen tot een positief gebeuren. Zodat duidelijk wordt dat ‘ook ik
in een levenslang proces van leren en groei zit’.
Ik kan me
voorstellen dat ik bij zo’n zin ervaar niet goed te worden, maar bedankt!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten