Ben ik eens
enthousiast over een bundel, dan blijkt iedereen het te zijn geweest. Nu ja, het
handjevol dat ‘de’ poëziekritiek bemenst. Dan ben ik toch confuus. In dit literair
klimaat is bijvoorbeeld Menno Wigman op het zadel der eeuwige klassiekerigheid gehesen,
en stuiten critici reeds in het begin van Addertje op: ‘tegen de avond laten de gierzwaluwen in het zwerk /
zich in slaap wiegen door een of andere thematiek’.
Anders gezegd kan Jolanda Kooijmans makkelijk worden beticht
van meligheid en metabewustzijn, twee onhebbelijkheden die mij na aan het hart
liggen. Maar hoe pakken ze uit? Gelukkig is Addertje
overvol, zonder verantwoordingsvertoon van het ontleende
of eventueel voorgepubliceerde, zonder motto of millennialdankwoord of zelfs
maar een inhoudsopgave. Vier afdelingen. Ze zijn volgens mij stripverhalen.
Laat ik dan één tekening onder de loep nemen:
we kijken vaak
teevee, de oude man en ik
voor wat vibratie
in de avondpooz
ook nu
op zekere avond
in de late herfst
van de late jaren 1970
een uitslaande
brand
oorlog,
kettingbotsing, moordpartij
landweg bezaaid
accordeonmuziek
mensen in lange rijen
deinen met de ellebogen in elkaar gehaakt
applauz!
we nemen bona mee
ome Drie begint
zachtjez te snurken
dan opeens krsjkd!
grdsjgr! qfcrsrr!
sneeuw
even geduld a.u.b.
sneeuw
even geduld a.u.b.
Voordat ik aan het eind van de openingsstrofe begrijp
wanneer ze speelt, wist ik het al (dit is een vreemde zin). Vanwege de spelling
van ‘teevee’, à la Doe
Maar. Die Centraal-Oost-Noordbrabanders begonnen dan wel pas goed in de
jaren tachtig, maar waren toen al ouder en hadden de voorspoed van het
decennium dat Kooijmans hier oproept achter zich gelaten. ‘De
bom’ markeerde een ontnuchterde mentaliteit.
In de vrolijkheid van de jaren zeventig ontwaren historici gewoonlijk
een knik, die in 1979
met geen mogelijkheid meer terug te buigen viel. Neoliberalisme kreeg voet aan
de grond. De ‘late herfst’ zou je dan symbolisch kunnen lezen, maar ze ging destijds
letterlijk zo over de tong, naar aanleiding van de
doodbloedende acties van de RAF.
Ook vanuit de gedempte revolutie, begonnen in de jaren zestig, klinkt het woord ‘vibratie’ gedateerd, en ‘ávondpooz’ natuurlijk helemaal, bekrachtigd door de spelling. Het is al geconstateerd: die eind-z doordesemt deze hele afdeling, passend palindromisch Zuuz geheten. Zelf hoor ik hier, over televisie gesproken, de dictie van Swiebertje, over wie wel is beweerd dat zijn idioom dat van Wilders voedde. En alleen al de naam Zuuz heeft iets hardzachts, zoals eerder in de bundel het personage Herfstbro niet helemaal noncha is.
De grimmigheid die met de late jaren zeventig wordt
geassocieerd komt terug in de televisiebeelden waarmee de tweede strofe begint.
De oorlog kan in
Afghanistan zijn. Daartegenover dan de deinende mensen, waarbij ‘bezaaid’
een schakelwoord kan zijn. Het is gangbaar in combinatie met lijken, maar
evengoed met confetti.
Daarmee doemt de januskop van het decennium. De accordeon
roept een carnavalssfeertje op, en het geschommel aan de ellebogen bij mij
zelfs de vakterm holladijee.
Wellicht toon ik me dan te veel Brabander,
geïnspireerd door Kooijmans’ Addertje
zelf waarin meneer pastoor een gekende vuns is. Of steekt ze de provinciegrenzen
over?
Ook zonder carnavalsassociaties is het opgelegd vrolijke ellebogengedein
contemporain eventueel te koppelen aan het liedjes-van-eigen-bodemprogramma
Op losse groeven. Er was allicht een
jongste bediende die de rijen na elk nummer maande tot ‘applauz!’. Het uitroepteken
indiceert de gewenste orkaankracht. Kooijmans citeert er een toenmalige, op muziek gezette slogan
bij van het botermerk Bona – die door de blatende
AI-assistent van Google voor ‘Calvé Pindakaas uit de jaren tachtig’ wordt versleten.
De vrolijkheid blijkt toch wat te weinig beklijvend voor de
medetelevisiekijker, ome Drie. Het getal in die bijnaam (van Driekus?) deed me
beseffen dat er in die jaren, jongeluitjes, slechts twee kanalen waren. En dat
het beeld geregeld wegviel, waarna de mededeling in de laatste strofe. Uitgehouwen
in het wit, waarbij dubbeltalent Kooijmans de beeldend kunstenaar in zichzelf
de vrije hand geeft.
Het kon trouwens gebeuren dat het even-geduldbeeld op zijn
beurt begon te trillen. Afhankelijk van atmosfeer en wind, die op het dak de
antenne bespeelden wier aanwezigheid in het straatbeeld is vastgelegd door
pakweg drie decennia historische Nederlandse literatuur vanaf
1950. Mij ontroeren de drie ambachtelijke puntjes in de afkorting voor alstublieft, die tegenwoordig voor de
efficiency makkelijk verdwijnen.
Fijn gedicht, maar waarom noemde ik het een striptekening?
De aanzet gaf ‘krsjkd! grdsjgr! qfcrsrr!’. Onomatopeïsch gedoe uit de
televisie, dat in de mythomane wereld die Kooijmans oproept is veroorzaakt door
de slaapgeluiden die ome Drie maakt. Mij wijzen die naar de grawlix. Zoals al die z-ten
me al toonden: in strips het teken van gesnurk. Overigens zie ik in ‘applauz’
nog iets hips uit de jaren zeventig, dat toen ook te vinden viel in Herman
Broods elpeetitel Shpritsz (al die medeklinkers!) en
tegenwoordig een sluimerend bestaan leidt in greetz.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten