De overgangsmaanden zijn nog niet voorbij, dus voort met het
experimentje
om te lezen door ogen van anderen. Wat zou er dan voor een indruk ontstaan
van de historische roman Hogere machten, begin 2024 gepubliceerd door Joost de Vries? In
één woord? Ik denk dat het complexe, als afzetpunt aan populariteit winnende etiket ‘kosmopolitisch’ kans maakt. Soepel overschrijden de
personages landsgrenzen, bewegen zich zo moeiteloos in de hoogste milieus dat
ze reflexmatig al weten in welk keelgat de champagne te gieten – en ze zijn uniform
rad van tong. Diplomaten van nature, over wie wijsheden circuleren met smoesjes
die goed zijn en praatjes die niet deugen.
Voorstanders van Hogere machten kunnen wijzen op het
succes dat deze historische roman kent (ik leende de derde druk, die al een
maand na de eerste verscheen). Met dat feitelijke gegeven moet het paranoïde eliteverwijt
worden ontkracht. Maar waar ligt dan de reden voor de aantrekkingskracht? Ook
daarvoor bestaat er een woord: ‘schrijfplezier’. Het is zelfs letterlijk in een
recensie gebruikt en dat maakt me triest. Allicht
ben ik te grumpy, maar het woord doet me denken aan campagnes die ‘inzetten’ op
zogeheten leesplezier. Al die taaluitstoot blijkt ook nog standaard te ‘spatten’.
Nog een geluk dat
ik niet objectief ben en vervolgens ergens in het midden moet plaatsnemen. Als
collega-auteur/redacteur lees ik daar sowieso te technisch voor. De Vries kan
gekruid vertellen en confronteert me alleen daarmee al met mijn beperkingen. Om
nog te zwijgen van zijn eruditie. Toch is daar iets mee. Ze zit te los.
Omdat ik zelf
niet zo goed Frans en Duits beheers, had ik gehoopt dat De Vries het
kennisspectrum open zou trekken. Uit zijn onvermijdelijke verantwoording bij Hogere machten blijkt dat echter dat ook
hij bijna exclusief Engelstalig is georiënteerd. Wel beleefde hij spatgewijs
inderdaad lol aan het schrijven. Hij stelt dat zijn historische roman bewust
anachronismen bevat, maar dat hij samen met zijn redacteur heeft geprobeerd er
een aantal uit weg te poetsen. Zoals De Vogeltjesdans, die nog niet in de jaren zestig voorkwam. Of
drie decennia tevoren de uitdrukking ‘prima de luxe’.
De Vries meent
dat er vast ook onbewust anachronismen in zijn fictie zijn geslopen. En dat vat
de lezer die ik ben –minder ingezondenbrievend dan ezelsorend – op als een
uitnodiging. Ik ben zo vrij om dateervragen bij een paar woorden en
uitdrukkingen in Hogere machten te
stellen. Gedaan! Gaandeweg bekroop me het idee daarbij geholpen te worden omdat
vele (deel)hoofdstukken pontificaal zijn voorzien van een tijdsaanduiding.
Zoals 14 maart
1933, in het toenmalige Nederlands Indië, waarop dit te lezen valt: ‘Maar dat
waren slechts de woorden die ze vermanend in haar hoofd zei – paroles, paroles’. De cursief wijst op
een buitenlandse, minstens Romaanse taal. Wat doet die hier? Ze maakt me van
lezer tot hoorder, voor zover daar een verschil tussen bestaat. Voor mij klinkt
er een cultliedje, dat een kleine halve eeuw jonger is. De Vries
refereert aan een iets bekendere hitversie, maar er zijn heel wat uitvoeringen van,
waaronder eentje in het Nederlands.
In dezelfde jaren
dertig geeft Hogere machten de
imperatief: ‘Wen er maar aan.’ Die voelt voor mij zelfs versteend recent. Terwijl genoemd decennium bij De Vries
ook twee zinnen oplevert waarin evenveel woorden tot een ander register
behoren, uit het cultuurmaatschappelijke debat vanaf ongeveer de jaren
zeventig: ‘Ook Elisabeth voelde geen verleden, geen context.’ + ‘Louise wist er
geen raad mee, er was geen discours tussen hun twee waarin er zoiets als een
omhelzing bestond.’
De Vries citeert
uit september 1955 een brief die is geschreven door een bijna zeventienjarige.
En ik lees: ‘Er zit een verwijt in, maar naar wie?’ Hier komt de schoolmeester
in mij overeind, want tenzij ik echt de trein heb gemist doe je verwijten ‘aan’
iemand. Het voorzetsel ‘naar’ wordt tegenwoordig alom gebruikt, ook door de privépersoon De Vries, en markeert misschien het monopolie van
communicatieafdelingen. Maar het vond hoe dan ook later dan 1955 ingang in het
Nederlands. Toch niet weer ongeveer in de jaren zeventig?
Tot slot drie taaldingetjes die De Vries laat figureren in het voorjaar van 1960. Over het werkwoord ‘doemdenken’ weet zo’n beetje iedereen dat het op naam staat van Koot en Bie, naar blijkt sinds 1980. In hun huidige jubileumweken komt het allicht nog ter sprake, maar hoe dan ook presenteert Hogere machten er een opzichtig anachronisme mee.