vrijdag 6 december 2024

Papa, het is koud

 

 

De overgangsmaanden zijn nog niet voorbij, dus voort met het experimentje om te lezen door ogen van anderen. Wat zou er dan voor een indruk ontstaan van de historische roman Hogere machten, begin 2024 gepubliceerd door Joost de Vries? In één woord? Ik denk dat het complexe, als afzetpunt aan populariteit winnende etiket ‘kosmopolitisch’ kans maakt. Soepel overschrijden de personages landsgrenzen, bewegen zich zo moeiteloos in de hoogste milieus dat ze reflexmatig al weten in welk keelgat de champagne te gieten – en ze zijn uniform rad van tong. Diplomaten van nature, over wie wijsheden circuleren met smoesjes die goed zijn en praatjes die niet deugen.

Voorstanders van Hogere machten kunnen wijzen op het succes dat deze historische roman kent (ik leende de derde druk, die al een maand na de eerste verscheen). Met dat feitelijke gegeven moet het paranoïde eliteverwijt worden ontkracht. Maar waar ligt dan de reden voor de aantrekkingskracht? Ook daarvoor bestaat er een woord: ‘schrijfplezier’. Het is zelfs letterlijk in een recensie gebruikt en dat maakt me triest. Allicht ben ik te grumpy, maar het woord doet me denken aan campagnes die ‘inzetten’ op zogeheten leesplezier. Al die taaluitstoot blijkt ook nog standaard te ‘spatten’.

Nog een geluk dat ik niet objectief ben en vervolgens ergens in het midden moet plaatsnemen. Als collega-auteur/redacteur lees ik daar sowieso te technisch voor. De Vries kan gekruid vertellen en confronteert me alleen daarmee al met mijn beperkingen. Om nog te zwijgen van zijn eruditie. Toch is daar iets mee. Ze zit te los.

Omdat ik zelf niet zo goed Frans en Duits beheers, had ik gehoopt dat De Vries het kennisspectrum open zou trekken. Uit zijn onvermijdelijke verantwoording bij Hogere machten blijkt dat echter dat ook hij bijna exclusief Engelstalig is georiënteerd. Wel beleefde hij spatgewijs inderdaad lol aan het schrijven. Hij stelt dat zijn historische roman bewust anachronismen bevat, maar dat hij samen met zijn redacteur heeft geprobeerd er een aantal uit weg te poetsen. Zoals De Vogeltjesdans, die nog niet in de jaren zestig voorkwam. Of drie decennia tevoren de uitdrukking ‘prima de luxe’.

De Vries meent dat er vast ook onbewust anachronismen in zijn fictie zijn geslopen. En dat vat de lezer die ik ben –minder ingezondenbrievend dan ezelsorend – op als een uitnodiging. Ik ben zo vrij om dateervragen bij een paar woorden en uitdrukkingen in Hogere machten te stellen. Gedaan! Gaandeweg bekroop me het idee daarbij geholpen te worden omdat vele (deel)hoofdstukken pontificaal zijn voorzien van een tijdsaanduiding.

Zoals 14 maart 1933, in het toenmalige Nederlands Indië, waarop dit te lezen valt: ‘Maar dat waren slechts de woorden die ze vermanend in haar hoofd zei – paroles, paroles’. De cursief wijst op een buitenlandse, minstens Romaanse taal. Wat doet die hier? Ze maakt me van lezer tot hoorder, voor zover daar een verschil tussen bestaat. Voor mij klinkt er een cultliedje, dat een kleine halve eeuw jonger is. De Vries refereert aan een iets bekendere hitversie, maar er zijn heel wat uitvoeringen van, waaronder eentje in het Nederlands.

In dezelfde jaren dertig geeft Hogere machten de imperatief: ‘Wen er maar aan.’ Die voelt voor mij zelfs versteend recent. Terwijl genoemd decennium bij De Vries ook twee zinnen oplevert waarin evenveel woorden tot een ander register behoren, uit het cultuurmaatschappelijke debat vanaf ongeveer de jaren zeventig: ‘Ook Elisabeth voelde geen verleden, geen context.’ + ‘Louise wist er geen raad mee, er was geen discours tussen hun twee waarin er zoiets als een omhelzing bestond.’

De Vries citeert uit september 1955 een brief die is geschreven door een bijna zeventienjarige. En ik lees: ‘Er zit een verwijt in, maar naar wie?’ Hier komt de schoolmeester in mij overeind, want tenzij ik echt de trein heb gemist doe je verwijten ‘aan’ iemand. Het voorzetsel ‘naar’ wordt tegenwoordig alom gebruikt, ook door de privépersoon De Vries, en markeert misschien het monopolie van communicatieafdelingen. Maar het vond hoe dan ook later dan 1955 ingang in het Nederlands. Toch niet weer ongeveer in de jaren zeventig?

Tot slot drie taaldingetjes die De Vries laat figureren in het voorjaar van 1960. Over het werkwoord ‘doemdenken’ weet zo’n beetje iedereen dat het op naam staat van Koot en Bie, naar blijkt sinds 1980. In hun huidige jubileumweken komt het allicht nog ter sprake, maar hoe dan ook presenteert Hogere machten er een opzichtig anachronisme mee.

Het tweede taaldingetje dat in de roman bij 1960 hoort, wordt ingeleid door een beschrijving van een gevangeniscel, waarbij staat dat je het bed daar ‘een brits’ noemt. Vervolgens zegt een beambte tegen de gevangene: ‘Liever heb ik u hier, dan kunnen we sneller schakelen’. Dat slotwoord klinkt mij ook hedendaags. Voorbeeld? Uit zijn biografie bleek dat Henny Vrienten iemand was die het zakelijke en artistieke moeiteloos in elkaar liet overgaan en aldus, beweerden diverse intimi minstens tien keer, voortreffelijk kon ‘schakelen’.

Als derde en laatste frappante taaluiting uit 1960 vond ik een geruststelling: ‘Komt goed’. Naar mijn idee opnieuw iets recents, dat misschien al voorgeschiedenis heeft – vanaf ‘Dat komt wel goed’ en ‘Dat komt helemaal goed’.

Bevat de roman woorden die vanaf nu zelf een standaard zetten? Ik trof wel twee neologismen aan die verwant waren geconstrueerd: ‘lawinesk’ en ‘vendettaësk’. Het laatste klinkt mij wat nuffig en het eerste brengt me terug naar het begin van de roman toen mijn rode potlood piepte: ‘’s Nachts rolt een doorzichtige nevel als een trage lawine van boven naar beneden door zijn vallei.’

Hogere machten is wat je noemt een rijk boek, met bravoure verteld, dat me vreemd genoeg, vooral door de manier waarop het vrouwenpersonage wordt gepresenteerd, herinnerde aan De houdgreep, het prozadebuut van een piepjonge Joost Zwagerman. Beide auteurs lopen voor hun schepping uit. Die wordt opgetuigd met extraversie – met rekwisieten die tijdperkjes zullen kenmerken, met dialoogbijdragen die op het overdrevene af spits zijn en met onbesmuikte gevoelens.

Toevallig las ik bijna simultaan met Hogere machten de roman Over het zwijgen, ook uit 2024. Daarin tracht De Vries’ generatiegenoot Roelof ten Napel eveneens een vrouw te beschrijven, maar dan van binnenuit, hardop redenerend en meedenkend. Hij volgt. Het resultaat vond ik extreem introvert, volkomen anders dan bij De Vries.

Maar nu waan ik me op glad ijs. Ik beperk me liever tot taal. Waarom toch, ook met die boek?

Ik vrees het niet goed begrepen te hebben, edelachtbare. Hij begint toch? Joost de Vries moet de uitvinder van de knipoog zijn geweest. Want voor zover dat al niet duidelijk werd, is al mijn dateergeploeter een gevolg van een metabewustzijn zijnerzijds dat zich tot in zijn personages boorde. Over zijn mannelijke protagonist Welmoed leren we: ‘Hij deed zijn best dit te willen menen.’ Minstens is De Vries als verteller zeer aanwezig in een explosie van verhalen. Sporadisch expliciet in ironische terzijdes, bijna voortdurend in zinnen die het niet kunnen nalaten mooi of minstens slim achteloos te zijn. De Vries schudt eerder dan dat hij schrijft.

Hij deelde zijn roman in als een klassiek drama in vijf bedrijven. Van het vierde heet de opening ‘Ze kwam met chronologieën’. Het speelt in Hastings, Zuid-Engeland, september-oktober 1066. Toch niet vanwege eh? Jazeker. Maar waarom, als enige bladzijden in Hogere machten, bijna een millennium verwijderd van de rest van de handeling? En wat voor taal zou daar geloofwaardig zijn, chronistisch zogezegd?

Aan ‘een vierde of vijfde secondant’ van Willem de Veroveraar geeft De Vries een buitenkantelijke identiteit: Jean Soimes, wiens naam wordt verbasterd tot John Soimes, tot John of Soam en ten slotte Soames. Dat is de achternaam van – onder anderen – Vanessa, een vriendin van hoofdpersonage Elisabeth. Samen hebben ze in Oxford een date met twee studenten die een scriptie schreven over de Slag en die navertellen. Wel bevat Hogere machten een vroegere getuige, ter plekke zelfs. Na de Eerste Wereldoorlog loopt Vanessa, tien jaar, met haar vader in de buurt van Hastings, krijgt van hem geschiedenisles en zegt: ‘papa, het is koud, dit is saai, kunnen we alsjeblieft naar huis?’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten