donderdag 28 november 2024

In je je mond

 

 

1.

Door een bliksemactie Anaïs Van Ertveldes bekroonde Handicap: een bevrijding alsnog kunnen lezen. Nu duizelt het me. Wat is dit precies voor een boek?

Na een over twee pagina’s uitgesmeerde inhoudsopgave doemen er een lagereschoolherinnering en een droom op, contrapuntisch gekoppeld aan een wetenschappelijke bevinding, alsnog culminerend in ‘mijn verbeelding’. Dan volgt een pagina wit en start de aangekondigde officiële inleiding.

Op de openingspagina daarvan zegt Van Ertvelde geestig dat haar psycholoog ook niet alles hoeft te weten. Dan valt het woord ‘essay’, dat ik associeer met zelfsturende denkbewegingen, terwijl Van Ertvelde hardop, sprekend met een vriendin, overweegt hoe te ‘verkopen’, afgezet tegen uitgeversoverwegingen:

 

‘Memoires lijken soms het enige toevluchtsoord van gehandicapte schrijvers. Alsof die vastzitten in het keurslijf van het autobiografische omdat ze ernaar verlangen hun ervaringen met lezers te delen maar ze tegelijkertijd vrezen dat ze niet gepubliceerd zullen worden wanneer ze de human interest willen overstijgen.’

 

Meteen blijkt Van Ertveldes vrees dat haar verhaal apolitiek zal stemmen. Ze vindt steun bij ‘sommige denkers uit het vakgebied van disability studies en crip theory’ die oproepen met ‘andere vormen’ te experimenteren, ‘want het egodocument is voor mensen met een beperking een al te precaire onderneming. Verwondering, sentimentaliteit en vervreemding zijn er de enige oogst van.’

In fragmenten en in dialoog met de vriendin blijft Van Ertvelde wikken en wegen. Haar eigen verhaal kan ze bij de therapeut kwijt, zegt ze droog, maar auteurs houden altijd rekening met ‘het oog van de lezer’. En dat is ze zelf evengoed, redeneert ze, een vat vol ‘deelaspecten’: queer, feminist, historica, dromer, dochter, zorger en avonturierster. Maar vooralsnog niet: crip. Al die rollen zal ze in Handicap aannemen en ze betrekt de laatste, nog ontbrekende, in haar betoog. Als niche voor een niche?

Haar gesprek met de vriendin onderbreekt ze voor een instructieve wending:

 

‘Mag ik je iets vragen, mijn lezer? Om mijn lichaam, mijn leven niet als een voor jou geschreven parabel te lezen? Maar als iets veel gelaagders, iets veel weerbarstigers? Als ingewikkelde, broeierige jazz waaruit je de melodie niet zomaar kan oppikken na één keer luisteren. Doe dat niet alleen voor mij, doe het vooral ook voor jezelf.’

 

Jazz! De innovatie die Van Ertvelde aankondigt hoort bij het essay, en haar vocabulaire en techniek blijven traditioneel. Ze bevindt zich dan ook in een instabiele situatie, iets te willen openbaren dat niet alleen haarzelf betreft maar evenmin een ongenuanceerd wij wenst te vertegenwoordigen: ‘Er is een koor van stemmen nodig om onze verhalen te vertellen.’ Toch iets van een – voor het genre atypische – conclusie, na dertig bladzijden metabeschouwing. Handicap kan beginnen.

 

2.

Het boek is ingedeeld in forse hoofdstukken met eenwoordige titels plus datering tussen winter 2017 en herfst 2022. Daarbij loopt de chronologie eerst achterwaarts, om vanaf hoofdstuk 3 ‘Maakbaar’ gestaag vooruit te gaan. Tot de outro ‘Utopia’ die uiteraard ongedateerd is, want toekomstmuziek. Mij valt op dat dit zelfverklaarde essay wordt afgesloten door een respectabele bibliografie, enige noten en een dankwoord – wat de lezer die ik ben veeleer naar de non-fictie voert.

Selectief val ik meteen voor een uitleg van Van Ertveldes afkeer voor apolitiek, via onze universele pedaalemmer die immers nimmer neutraal is:

‘In de taal van gelijke kansen heb ik een lichte handicap die dankzij wat overheidsondersteuning economisch rendabel is. Ik die zo vlot functioneer dat ik bezwaarlijk beperkt ben te noemen. In de taal van de volksgezondheid en de prenatale zorg heb ik daarentegen een “ongeneeslijke kwaal”. Alles wat politiek, cultureel en sociaal is, wordt hier van mijn handicap afgeschraapt tot alleen een medische kern overblijft.’

 

Zo’n lucide passage richt tegelijk weemoed aan omdat ik al had gezien dat andere taalkwesties zijn weggestopt in de noten. Niet dat dit iets zou afdoen aan de teneur. Met veel panache tracht Van Ertvelde de stilzwijgende norm voor ‘normaal’ boven tafel te krijgen, op basis waarvan we ‘gehandicapt’ definiëren. Dat is niet makkelijk, maar dit boek suggereert onbedoeld dat er ook een paradoxaal praktisch probleem is: de schrijfster drukt zich soepel uit én put moeiteloos uit een scala van termen. Haar kennis is dermate groot dat ze ‘het taboe moet doorbreken dat iemand die mijn hand aanraakt mij tot specimen, freak of fetisj maakt’.

Dat specifieke besef komt door een ontwikkeling in het boek vanuit een burn-out en bovenal, in volle coronatijd, de ontmoeting met een crip liefde. De academica met haar identiteitsideeën voelt zich nu gesterkt door ervaring: ‘Ik ben mijn eigen betrouwbare verteller geworden. Mijn lijf draagt het gezag in zich.’ Deze toestand brengt haar zelfs tot het schrijven van een gedicht:

 

Liefste M,

 

Ik probeer je iets te geven.

 

Woorden hebben nooit geleerd hoe onze lijven te vertellen. Ze

hanteren een scalpel dat blootlegt niet zacht en naakt en warm

maakt.

 

Ik probeer ze je te geven.

 

Je rug kronkelt rond haar eigen as als een wenteltrap die geen

van ons beiden kan beklimmen. Behalve wanneer we erbij

gaan liggen. ‘De vloer is goed genoeg voor ons,’ zeg je terwijl je

ons met je handen voorttrekt tot aan het hoogste. Je benen een

staart vol open zenuwen sliert ons achterna. Zweept op tot een

 

We moeten het doen zonder spiegel. Zoals niemand het ooit

deed. Hoewel dat natuurlijk is hoe alle geliefden het denken te

doen

 

spastisch trekje rond je kaken. Spastisch vlees in je je mond.

 

Woorden desintegreren.

 

Om lijven eren. ‘Proost.’

‘Schol.’

De asymmetrie van

 

leven

 

Misschien komt het door de briefvorm, al is deze zonder ondertekening, dat ik me hier een voyeur waan. Eerder dan een gedicht lees ik een gecodeerd vastgelegde herinnering, inclusief niet heel erg verrassende beschrijvingen van taaltekorten. Ook slaagt Van Ertvelde niet altijd erin zich te houden aan haar voornemen haar privé te lozen. Daarbij is haar aangeboren korte rechterarm slechts een vertrekpunt. Handicap is zeer persoonlijk, zeker over haar burn-out.

Ik kan nu mijn riedeltje afsteken over ongebreidelde ego-uitvloeiing bij millennials (Van Ertvelde is uit 1988). Maar redeneren in termen van complete generaties heeft zijn grenzen. Dat bewijst dit boek. Van Ertveldes analytische en erudiete kant zorgt geregeld voor ontsnapping. Er valt veel te leren uit Handicap. Wat een verschil met bijv. de bundel Dat wij zongen. Twintig Caraïbische schrijvers om nooit te vergeten, die principieel nuttig zou kunnen zijn en waarin de beschouwers uit allerlei generaties stammen. Het gros van de artikelen gaat uitsluitend over hen zelf. In zo’n valkuil trapt Van Ertvelde nooit, al was het omdat ze veel te veel te melden heeft.

De stilzwijgende norm die ze boven tafel tracht te krijgen is van groot maatschappelijk belang. Voor iedereen, als we inderdaad samenleven, bruggen willen slaan, verbinding zoeken – om eens een paar van die godvergeten werkwoordsdrainages te geven. Onthutsend is Van Ertveldes besef dat zij heden misschien niet geboren zou zijn. Doordat de westerse technologie de NIPT (Niet-Invasieve Prenatale Test) regulier heeft gemaakt voor alle lagen van de bevolking, kunnen ‘afwijkingen’ vroegtijdig worden opgespoord. En is het vervolgens aan ouders om te beslissen wat te doen.

Typisch voor Handicap is dat Van Ertvelde deze complexe kwestie aan de orde stelt via een dialoog met de vriendin uit de inleiding, die zwanger is geraakt. Zo wordt alles extra persoonlijk en voor lezers allicht meer invoelbaar voordat er theorie bij kan worden gehaald. Een strategie die beter pakt dan épater le bourgeois. Van Ertvelde betrekt juist potentieel publiek bij haar zaak. Naast de dialoog zet ze daarvoor een scala van middelen in. Zoals apart vormgegeven citaten (inclusief songteksten en correspondentie per Messenger), cursieven van één of enkele zinnen die altijd wat ontoegankelijke inwendige monologen markeren,…

Zelden vertoont Handicap dichtgeslibde tekst van alinea’s die ellenlang zijn. Er is integendeel bijna geen pagina waar geen witregel in te zien valt, pleisterplaatsen tussen de fragmenten. Soms telt een fragment zelfs maar één zin: ‘Als mijn lichaam ontwricht, laat het dan ontwrichtend zijn.’ Alsof lezers worden uitgenodigd daarna even te rusten.

 

3.

Van Ertvelde betoont zich niet zozeer een stilist als wel een geoefende publicist, die in Handicap meldt op de lagere school al begonnen te zijn met dagboeken. En die ‘besognes over gender en handicap met opiniestukken van me af [kan] schrijven’. Een vriend beweert zelfs dat Van Ertvelde alle problemen al lezend of schrijvend denkt te kunnen ontwarren. Het boek vertegenwoordigt een volgend stadium, waar Van Ertvelde vaardig en doorkneed communiceert, in de goede zin des woords. Maar ook oprecht. Voor het eerst blijkbaar, want Van Ertveldes ‘oneindige digitale sporen (…) vertellen vooral wat ik wou dat de buitenwereld zag’.

Feitelijk liet ze toen iets doorschemeren van haar zelfstandig ondernemerschap, dat door Handicap heen wordt gethematiseerd. Van Ertvelde blijkt kundig om te gaan met opdrachtgevers en deadlines, maar is ook gewend aan therapeuten en artsen en coaches. Alleen wordt dat gebalanceerde verdienmodel plots geconfronteerd met een algehele tegenslag die burn-out heet. Tegen Bregje Hofstedes (mij onbekende) boek daarover, De herontdekking van het lichaam (2016), meer bepaald tegen een zinnetje over de wens ‘niet gehandicapt’ te willen zijn en een vergelijking tussen borsten en krukken, zet Van Ertvelde zich gedecideerd af. Mij deden haar teksten denken aan Lieke Marsmans De volgende scan duurt vijf minuten (2018).

Aan het eind benoemt Van Ertvelde het ‘essay’ nogmaals tot haar natuurlijke manier van uitdrukken, vooral vanwege de nuance en begripvolheid. Ze maakt dan een onderscheid met zich ‘een roes in schrijven’. En laat dat nou hetgeen zijn wat (ouderwetse?) essayisten doen, met een taal die steeds oppervlaktespanning laat ervaren. De feitelijke peroratie van Handicap luidt: ‘Crips aller landen! Kom met mij in de wouden spelen.’ Deze knipoog blijft beter buiten zicht van mijn studenten, omdat ik hun met de slotzin van het Communistisch Manifest probeer uit te leggen wat een t te zoeken heeft bij de imperatief meervoud. Verovert Van Ertvelde liever persoon na persoon?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten