Uitgeverij Valiz viert haar
twintigjarige bestaan met Future book(s)
/ Toekomstboek(en), een uitgave die zoals de titel belooft tweetalig is
maar bovenal Engels toont. Conform de verhoudingen in de communicatiewereld? Volgens
mij hebben Nederlandstalige auteurs ook rechtstreeks bijgedragen in het Engels.
Voor sporadische dubbelteksten tekent ‘KennisTranslations’. Ik vermoed dat schrijver-curator-fotograaf
Annosh Urbanke wel wil weten wat dat
behelst. Haar bijdrage breekt in het Engels aan het slot abrupt af en eindigt
in het Nederlands zo: ‘Dat zou ultiem zijn!’
Doordat dit bijna vijfhonderd pagina’s tellende boek grillig
oogt, door maar liefst tien vormgevers in eigen katernen, terwijl het
slotdeel met index, biografieën en fondsoverzicht een meticuleuze aanblik biedt,
moet ik Future book(s) / Toekomstboek(en)
misschien een feestelijke chaos noemen. Dat geeft me meteen een excuus in te
zoomen op slechts één bijdrage. Die is wel in twee talen te lezen, maar ook van
de Nederlandse versie luidt de titel ‘Who Gets to Play in this Play?’.
Zo’n vraag geeft iets prijs van wat Hicham Khalidi,
directeur van de Jan van Eyck Academie in Maastricht, met zijn bijdrage beoogt.
Er mag antwoord komen, en daarvoor gebruikt Khalidi de briefvorm.
Bestemmelingen zijn de ‘ontwerp- en uitgeverswereld’. Grappig als
aanspreekvorm, vind ik, en begrijpelijk door de achterliggende anekdote. Khalidi
leidde eind 2022 voor de Stichting De Best Verzorgde Boeken (DBVB)
een panel over inclusiviteit in die branche. Een heikel onderwerp, waarvoor hij
naar het Amsterdamse Stedelijk Museum was getogen.
Losgezongen
Geen idee of Khalidi als panelvoorzitter actief deel heeft
genomen aan het debat of, zoals zijn brief voorspiegelt, aan het publiek vragen
heeft gesteld. Zijn stellingnames zijn in elk geval helder:
‘De jonge ontwerpers, makers en uitgevers met een diverse
achtergrond die uitgenodigd zijn aan de paneltafel, voelen zich niet
vertegenwoordigd in een systeem dat voornamelijk vertrekt vanuit een
genormeerde en dominante esthetiek. Het is een systeem waarin esthetiek en
ethiek losgezongen zijn van elkaar, want volgens velen in de kunst- en
ontwerpwereld, waaronder u, valt over kwaliteit niet te twisten, kwaliteit is
een universeel iets.’
Niemand zal hiervan uit zijn of haar stoel vallen. De afspiegelingskwestie
speelt al jaren, en kan niet genoeg aangekaart worden. Met die mening bedrijf
ik in Khalidi’s blootleggende denken een ‘politiek van onschuld’, die
pretendeert alles in het snotje te hebben en zelf geen poot uitsteekt. Dat de maatschappij
bonter is samengesteld dan (kunst)gremia is nochtans een feit. De rij
met jurynamen voor de Best Verzorgde Boeken klinkt inderdaad behoorlijk
laaglands, terwijl de studentenjury voor de editie van 2022 internationaler toeschijnt.
Dat laatste hoeft overigens niet te verbazen, vanwege het Erasmus-statuut.
Minder goed volg ik Khalidi’s scheiding tussen ethiek en
esthetiek. Ik wist niet eens dat ze mogelijk was! Bovendien giet hij haar in
een wij-zij-vorm. Of zou hij dat ‘waaronder u’ bedoeld hebben om reacties af te
dwingen? Khalidi gaat dan de confrontatie aan, wat zonder meer te prijzen valt
in een samenleving die op zalvende wijze nog altijd zegt te streven naar ‘de
dialoog’ en gelijkgezinden in hun bubbeltjes laat.
Bij een industrieel en kapitalistisch thema als
inclusiviteit demonstreert Khalidi’s ‘u’ een generalisatie waarmee dit debat naar
de vaantjes wordt geholpen. Helemaal omdat hij aan het begin van zijn brief meldt
dat er bij inclusiviteit niet wordt geluisterd want ‘privileges verhinderen
dat’ (de personen uit zijn aanhef die hij ‘adresseert’ vertonen louter groepskenmerken).
En omdat hij aan het eind meldt dat de niet-vertegenwoordigden worden
‘gediscrimineerd’. Die beperkte universele invulling van kwaliteit door
uitsluiting verklaart Khalidi dan zo:
‘Het is het resultaat van dertig jaar neoliberaal en
conservatief politiek beleid in Nederland en daarbuiten en wordt tevens gevoed
door noties van universele waarden en normen en daarmee van kwaliteit. Het is
de symboliek van de uil van Minerva, zullen we maar zeggen, die voornamelijk
van racistisch rechts komt, en in directe lijn staat met een vooral
wit-superieure notie van kwaliteit en daardoor alles wat anders is uitsluit.’
Ook deze redenatie is overbekend, net als de sneer naar Thierry Baudet, maar ik vrees dat ze niet eens strategisch valt te verdedigen.
Uit de lucht gegrepen was dan ook Khalidi’s toeschrijvende stelling over
onbetwistbare kwaliteit, die universeel zou zijn. Decennia geleden, toen
neoliberalisme nog moest beginnen te infecteren, bewees Pierre Bourdieu het
tegendeel. Sindsdien stelt elk tekstje over ‘de canon’, of het nu digitaal is of
stamt uit een twaalfdelige encyclopedie, betrekkelijkheid en tijdsgebondenheid
en betwisting in het vooruitzicht. Op Facebook geschiedt dat waarschijnlijk zo’n
beetje real time.
Westerse hegemonie
Het heeft iets van een grap dat Khalidi de diagnose van een
universele kwaliteit stelt. Bourdieu brak met zijn ideeën de gevestigde orde en
het is geen geheim dat hij van eenvoudige afkomst was. Het canonbegrip dat we
nu kennen, is dan veeleer links en academies zetten hun beste beentje voor om curricula
te ‘dekoloniseren’. Ook in verband met de Best Verzorgde Boeken is Khalidi’s
verwijt bizar. Welwillende lezers worden immers overspoeld met berichten over prijsauteurs,
longlists en shortlists – allemaal fenomenen die kwaliteit suggereren. De
titels die bij de Best Verzorgde Boeken in de aandacht komen, stammen veeleer
uit wat dan zo tergend de marge heet.
Waar haalt Khalidi zijn misleiding van een gefixeerde
kwaliteit vandaan? Wellicht benadrukte Bourdieu voor hem onvoldoende dat het
kwaliteitsoordeel leed onder ‘het dominante karakter van de westerse hegemonie’.
Maar ook zonder die geografische nuance luidt de consensus: kwaliteit is geen
statisch begrip want wordt telkens toegekend. In mijn literatuurstiel lijkt de KANTL zelfs haar bestaansrecht
annex visibiliteit te ontlenen door vijfjaarlijks ‘de canon’ te herzien en bij die
dynamiek pontificaal één plaats open te houden voor de notoire ‘blinde vlek’.
Wanneer Khalidi vervolgens de reden van zijn klacht toelicht, legt hij nota bene de vinger op die toekenning: ‘Wie bepaalt kwaliteit? Wie zijn de zogenaamde poortwachters? Het probleem van normering gaat over wie de norm bepaalt. Normering is een systeem van machtsrelaties.’ Daarmee zou hij zijn probleem historisch kunnen kaderen. Er is door de eeuwen heen altijd een strijd gaande geweest, ook over ethiek trouwens. Het principe van vadermoord bestaat evengoed in kunst. En sinds internet overal aanwezig is, luidt de klacht dat onbevoegden poortwachter spelen. Wordt die strijd tussen poëtica’s nu voortgezet met andere middelen, omdat Khalidi er een etnisch aspect in ontwaart?